Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Uit Het woosd
38e Jaargang.
Vrijdag 3 October 1924.
No. 40.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
ALLES IS UWE.
Het is een kenmerkend teeken des
tijds te jagen naar het bezit van het
aardsche goed. Alsof daarin 't geheim
van vrede en geluk verborgen lag. Is
dat zoo Immers niet. 't Is vergankelijk
goed en wordt door de bekoring, die
het heeft voor het vleesch verre over
schat. Zelfs lokt het velen van het eeuwig
en waarachtig goed af.
God bereidt voor de zijnen een schat,
die veel uitnemender is. Ge ziet dat bij
Jacob en Ezau. Ezau had vele goederen,
was rijker in bezit dan Jacob, zoodat
hij het rijke geschenk zijns broeders
nauwelijks telde. Hij beroemde er zich
op tegenover Jacob en zeide„Ik heb
veel, mijn broeder En toch was Jacob,
die den schat des heils bezat, rijker,
want hij antwoordde„Ik heb alles
Als nu de geloovige betuigt een
grooter schat te hebben dan de wereld,
is dat geen ijdele zelfverheffing of in
beelding, maar heerlijke werkelijkheid,
want God verzekert het hun, als Hij
door zijn apostel laat zeggen„Alles is
uwe
Beschamend is het, dat het ons toe
geroepen moet worden. Want dat is
een blijk, dat we niet genoeg onzen
schat kennen en waardeeren en er niet
genoeg bij leven. Lieden, die rijk zijn
naar de wereld moeten er niet licht bij
bepaald worden, dat ze rijk zijn ze
weten het zelf wel en niet zelden laten
ze er zich op voorstaan in ijdele hoo-
vaardij. Maar de geloovigen letten niet
genoeg op hun schat en gevoelen zich
daarom zoo dikwijls arm en troosteloos.
Het eerste, dat Paulus noemt van den
rijkdom der geloovigen, dat is de die
naren van Christus. Ze zijn hunne. Dat
is niet om de uitnemendheid der die
naren, want ze zijn slechts de aarden
vaten, die den schat dragen. Ze staan
voorop, omdat die gave evenals in
Corinthe zoo licht miskend wordt. Daar
in Corinthe klonk het„ik ben van
Paulus en ik ben van Apollos en ik van
Cephas". En daartegen roept de Apos
tel „Uw woord moet juist omgekeerd
worden". Gij zijt niet van Paulus en
Apollos en Cephas, maar deze zijn van
U. En niet alleen zij, maar ook alle
apostelen en profeten en dienaren en
engelen en machten en krachten en
gaven. Paulus maakt heel den inventaris
op en zegt„alles is uwe".
Allereerst die dienaren. Dat is eene
rijke gave. Niet om huns zelfswil, maar
om den schat, dien zij dragen, n.l. de
bediening der verzoening. Door hunnen
arbeid wordt de gemeente vergaderd
en gebouwd. „En als er geen profetie
is, wordt het volk ontbloot".
Die dienaren zijn zeer onderscheiden
schoon allen dienaren van Christus, stelt
Hij er geen twee aan elkander gelijk.
Er is verscheidenheid van behoefte, zoo
geeft Hij ook verscheidenheid van gaven.
Doch het is een en dezelfde Geest, die
door hen werkt. En die dienaren, met
al den rijkdom hunner verscheidenheid
zijn gegeven tot volmaking der ge
meente Zij zijn alle uwe. Hunne pre
diking, hunne gaven, hun talent om te
leeren, hun wijsheid om te regeeren,
hunne gaven om te troosten, hunne
liefde in 't bestraffen, hunne kracht om
te bouwen, 't Is alles uwe, opdat gij 't
gebruiken zoudt tot uw voordeel, als
een schat van God geschonken.
Alles is uwe, hetzij Paulus, hetzij
Apollos, hetzij Cephas, hetzij de wereld.
Hoe ook de wereld het is of Pau
lus wat doordraaft, en in zijn ijver ver
geet wat hij zegt. De wereld uwe. En
heeft Johannes ons niet van de wereld
afgemaand als hij zeide„Hebt de we
reld niet lief, noch hetgeen in de wereld
is, want zoo iemand de wereld liefheeft,
de liefde des Vaders is niet in hem".
En toch, neen, Paulus draaft niet
door. Het is zoo, ook de wereld is
onze. Ook zij is een deel van onzen
rijkdom. Dat klinkt wel vreemd in de
ooren van wereldlingen, die meenen
dat zij alleen recht op de wereld heb
ben. En toch is het zoo, hoewel in an
deren zin, dan 't kind der wereld het
bedoelt. De ongeloovige is een dienst
knecht der wereld. Hij meent wel, dat
hij de wereld heeft, maar de wereld
heeft hem De wereld regeert zijn hart
en leven en drijft hem naar haar lust.
Maar wij, die gelooven, hebben de
wereld. Niet enkel wat we er van be
zitten, maar ook, wat we niet bezitten.
Heel de wereld, met haar goed en
schatten zal moeten medewerken tot
den bouw en de volmaking der ge
meente. En met Abraham heeten alle
geloovigen erfgenamen der wereld.
En nog stouter verheft de apostel
hier den rijkdom van Gods volk, als
hij zegt, hetzij leven, hetzij dood, zij zijn
uwe. Het leven is uwe. Dat wil niet
zeggen, dat de geloovigen over zijn
leven beschikt naar welgevallen, want
het is in des Heeren hand. Maar het
leven is als een winstgevend bezit
Door de zonde was het leven in satans
macht gekomen, zoodat wereld en dui
vel met al het voordeel doorgaan, als
de mensch van God vervreemd blijft.
Daar blijft niets van den ongeloovige
over dan een schat van toorn, tot den
grooten dag.
Maar de geloovige heeft het leven
weer als eene genadegift van zijn God
ontvangen. Het is ons ten eigendom
gegeven om er de winst van eeuwige
zaligheid mee te verwerven. Een kapi
taal dat eeuwige winst aanbrengt en
onverderfelijk goed.
En niet alleen het leven, ook de dood
is uwe. Den ongeloovige is de dood
een macht ten verderve. Hij is het ge
weld des doods, want de dood voert
hem weg als zijn prooi
Maar bij den geloovige juist omge
keerd hem wordt de dood een bode
des vredes, een doorgang tot het eeu
wige leven. Al verschijnt hij in zijn oude
gedaante, zoodat hij ook wel het hart
van Gods kinderen verschrikt, toch
zonder wezenlijk schade te doen Hij
werpt het aardsche kleed af, opdat God
het hemelsche zou omhangen, Hij breekt
het aardsche huis onzes tabernakels,
opdat ons geworden zou het huis van
God bereid, eeuwig in de hemelen Ja,
ook de dood is uwe.
En, zoo jubelt de apostel verder over
den rijkdom van Gods kinderen „hetzij
tegenwoordige, hetzij toekomende din
gen, zij zijn alle uwe" De tegenwoor
dige dingen schijnen wel het deel der
wereldlingen te zijn. Maar 't is slechts
schijn want bij den dood blijkt, dat die
tegenwoordige dingen hun nog ten
oordeel waren, omdat ze er God niet
in erkenden. En de dood laat er hun
niets van over. Soms ook schijnen die
tegenwoordige dingen ons ten vijand
te zijn, want ze doen zoo]vaak zuchten
en klagen. Maar ook dat is schijn, want
God laat alle dingen medewerken ten
goede, dengenen, die God liefhebben,
n.l. degenen, die naar zijn voornemen
geroepen zijn. Gewis de tegenwoordige
dingen zijn uwe.
En ook de toekomende. In de he
melen is het erfgoed weggelegd, eene
onverderfelijke en onbevlekkelijke en
onverwelkelijke erfenis. Dat is de won
dere rijkdom van allen, die Christus
toebehooren. Alles is uwe.
Maar kan nu de roem van dezen
rijkdom ook niet tot zelfverheffing lei
den Iemand die rijk is in bezit loopt
toch altijd gevaar zich daarop te laten
voorstaan en zich te verhoovaardigen.
Zeker, dat kon, als Paulus hier ein
digde. Maar dat doet hij niet. Als hij
uitgeroepen heeft„Alles is uwe", zegt
hij ook„maar gij zijt van Christus",
't Is niet onze uitnemendheid, dat we
zoo'n rijken schat hebben. De roem is
voor Christus, die het voor ons ver
wierf. 't Is wel een groote rijkdom,
maar als een genadegifte.
Doch al is het een genadegifte, toch
duurzaam en vast. Dat doet Paulus
verstaan als hij ten slotte zegt„En
Christus is Gods". Christus is de Mid
delaar van God gegeven. Alles wat Hij
verwierf is uit God, in wien alles eeu
wig vast ligt.
Is die rijkdom de uwe Dan hebt gij
het goede deel, dat van u niet zal weg
genomen worden.
F. Staal Pz
KERKELIJK LEVEN.
Is het vreemd.
Kruithof komt.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
Want alles is uwehetzij Paulus, hetzij
Apollos, hetzij Cephas, hetzij de wereld,
hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoor
dige, hetzij toekomende dingen, zij zijn
allen uwe.
Doch gij zijt van Christus en Christus is
Gods. 1 Corinthe 3 21a28.
Is het vreemd, als ik zeg, dat ik stichting
vond in het lezen van een groot gedeelte van
het jaarverslag der vereeniging tot Christelijke
verzorging van krankzinnigen in Nederland.
Het lijkt ons toch, dat verslagen over den
arbeid der barmhartigheid over 't algemeen
te weinig gelezen worden. Wij komen er zoo
licht toe om zulk een verslag ter zijde te leggen,
denkende, dat zulke lectuur ons slechts geringe
belangstelling kan inboezemen. Als veront
schuldiging geldt bovendien, dat er zoo vele
van die verslagen uitkomen en het aan tijd
ontbreekt om ze alle te lezen. Daar is na
tuurlijk iets van aan, maar het gaat toch niet
op, om het goed te keuren. Het is niet ge
noeg, dat wij weten, dat de een of andere
stichting bestaathet is noodig, dat wij ook
weten, wat er zoo al verricht wordt, want dat
zal onze belangstelling blijvend wekken.
Mij trof het, dat het getal van hen, die op
een jaarvergadering blijk van meeleven geven
zoo klein is, en dat er op de laatste vergade
ring gewezen werd op de samenkomsten van
„Vrederust", welke nog al goed bezocht zijn.
Het is mij niet mogelijk om er behoorlijk over
te oordeelen, maar wel geloof ik, dat het voort
durend samenkomen in één en dezelfde plaats
in dit geval Utrecht niet bevorderlijk is om
een goed bezochte vergadering te verkrijgen.
Het blijkt uit de ervaring, dat men beter doet,
wanneer men nu eens hier en dan weer daar
vergadert. Het is wel waar, dat Utrecht ge
schikt gelegen is, maar het biedt zoo vaak
gelegenheid om er heen te gaan, dat het op
den duur weinig aantrekkingskracht uitoefent.
Meerdere belangstelling is er zeker te wachten,
als de vereeniging er eens toekwam om zulk
een vergadering op het terrein van deze of
gene stichting te houden. Althans het voor
beeld van „Vrederust" wijst in deze richting.
Doch het wordt tijd, dat ik eenige toelichting
geef over wat ik eerst heb gezegd. Welnu,
de vereeniging werd opgericht in 1884 en be
staat dus reeds bijna veertig jaar. Hoe klonk
het bericht over de oprichting in ons landl
Vele lachten. Wie kreeg het in zijn hoofd om
aan een Christelijke verzorging van krankzin
nigen te denken Anderen schudden het hoofd
en zeidenhet is te dwaas om er aan te be
ginnen. Er komt toch niets van. Slechts
weinigen hadden er een oog voor, dat er mannen
waren, die de liefde Christi drong en dat zij
wagen zouden in 't geloof. De vereeniging
kwam tot stand en Veldwijk verrees. De ge
bouwen, waarin deze ellendigen onderdak ge
bracht werden, waren niet somber, niet af
schrikwekkend, maar keurige pavilloenen, welke
daar stonden in een rustige en boschrijke om
geving. Vervolgens werden gebouwd „Bloe-
mendaal", Dennenoord" en „Wolfhezen". Later
kwam er nog bij de Kliniek op het Valeriusplein
te Amsterdam. Het bestuur deelt mee, dat op
31 December 1924 de bevolking bedroeg
Twee-duizend-zes-honderd en zeventig krank
zinnige patiënten, en zes-en-negentig Kliniek
patiënten. Het is zoo goed om te zien, wat
er in al die jaren gebeurd is. God heeft aan
dit werk een uitbreiding gegeven, welke nie
mand heeft kunnen vermoeden. Welk een
arbeid is er verricht in al die jaren, welk een
zorg is er besteed aan kranken naar den geest,
welk een lijden is er verzacht. En dit alles
werd gedaan in den Naam van den barmhar-
tigen Hoogepriester, die medelijden heeft met
de zwakheden van zijn volk.
Waarlijk, het is de moeite wel waard om
zulk een verslag eens met aandacht na te lezen.
Het stemt droevig, ik stem het toe, wanneer
wij zien, hoe er zoovelen zijn, die uit hun
eigen omgeving verwijderd moeten worden,
maar het is toch ook verblijdend, dat onder
deze ellendigen zich openbaart de ontferming
des Heeren. Men aanschouwt er in de trouw
en de toewijding, waarmede zoovelen zich aan
dit teedere en moeilijke werk wijden en den
rijken zegen, welke God op deze vereeniging
geschonken heeft. Daarom behooren we kennis
te nemen van wat zulk een verslag ons biedt
en we gevoelen drang om Hem te looven,
dat er in dezen tijd nog de zichtbare zoomen
van Zijn kleederen zijn, welke ongelukkigen
aangrijpen om genezing te vinden.
Het is zoo zware beproeving, als iemand
verliest de beschikking van zijn geestelijke
vermogens. Wanneer men daar iets van ver
staat, dan zal het ons aansporen om zulke
stichtingen een plaats te blijven geven in ons
gebed. Bouma.
Is toelichting noodig? Ieder weet, dat de
heer Kruithof te Kampen woont en dat hij
blind is. Welk een treurig beeld werpt het ons
voor den geest. Een man beroofd van zijn ge
zicht. Hij is echter niet arm. In aardsche goe
deren is hij zeker niet rijk. Maar God heeft
hem rijke talenten gegeven. Hij houdt van
muziek en hij speelt meesterlijk. Hij is reeds
jaren lang organist in een onzer kerken en hij