Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 38e Jaargang. Vrijdag 19 September 1924. No. 38. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. DEN KEIZER DAT DES KEIZERS IS, EN GODE DAT GODS IS. Is het geoorloofd den keizer schat ting te geven of niet Een politieke vraag is het, die zij den Heiland voor leggen. Maar door de inkleeding, door dat ze vragen is het geoorloofd maken zij er tevens een zedelijk en godsdien stig vraagstuk van. Kan een Israëliet met goed geweten den Keizer van Rome belasting betalen M. a. w. mag men aan zulk een vreem de, heidensche overheid gehoorzaam en onderdanig zijn of niet Doet men daardoor niet te kort aan de rechten die God van ouds heeft over ?ijn volk Israël mag toch alleen God als zijn Koning erkennen Belasting betalen is een gewichtig werk, daardoor houdt men de heele staatsmachine aan den gang en neemt men dus een heele ver antwoordelijkheid op zich. De vraag was dus van beteekenis. 't Was een brandende quaestie van dien tijd Maar tevens was het een listige strik vraag, waardoor men Jezus in het ver derf wilde storten. Schijnbaar zal Hij aan dien strik niet kunnen ontkomen. Zegt Hij, dat het geoorloofd is den keizer schatting te geven, dan krijgt hij de schare tegen zich, dan is Zijn invloed gebroken, want men zal Hem brandmerken als een afvallige Jood, als een landverrader. Niemand zal er meer aan denken, Hem als Messias te hul digen. Zegt Hij, dat het niet geoorloofd is, dan wordt Hij bevonden een oproer maker te zijn, en ondermijner van het gezag. Dan zal de overheid er wel voor zorgen, dat Hij onschadelijk wordt ge maakt. Het gevaar, dat Jezus hier dreigt, is zeer groot. Maar Hij, die den duivel tot zwijgen bracht, blijft ook hier het antwoord niet schuldig. Hij laat zich de zaak, waar het om gaat, dadelijk voorleggen. En wanneer zij Hem de gevraagde penning toereiken dan hebben zij hun valsch spel reeds verloren. De penning vertoont des Keizers beeld, dat moeten zij zelf er kennen. En daarop zegt JezusGeef dan den keizer, dat des keizers is, en Gode dat Gods is. Wiens munt men aanneemt, diens regeering erkent men. De gangbare munt in Judea draagt het beeld en op schrift des keizers, daaruit blijkt on- wedersprekelijk, dat God zijn volk ge steld heeft onder het gezag van den Romeinschen keizer. Hem hebben zij hun schatting te betalen. Maar «hetgeen des keizers is», omvat nog meer, ook gehoorzaamheid, vreeze, eerbied, on derworpenheid. Het vervullen van die plichten zal hen niet beletten, ook Gode te geven dat Gods is. Het eene heft het andere niet op. De gedachte tegenstrijdigheid kan samengevat worden in een hoogere eenheid. Wanneer men God als opper heer erkent, dan ligt daar juist in op gesloten, dat men zich ook schikt naar de bestaande orde, onder het juk dat God oplegt. Het recht van de wereldlijke over heid moet dus worden gehandhaafd, het ontvangt hier van Christus zijn sanctie, zijn wijding. Maar dat recht is niet absoluut, doch beperkt. De burge- lijke plichten worden geregeld door de plicht tegenover God. Ieder het zijne. Men mag den keizer niet geven wat Gods is. De drie jongelingen te Babel weigerden terecht om voor het beeld van den koning te knielen. De eerste plicht wordt door de tweede bepaald en geregeld. Den keizer te geven, dat des keizers is, is tegelijk ook Gode te geven, dat Gods is, omdat het gezag uit God is. Gehoorzamend aan de overheid, gehoorzamen wij ook aan God De christen mag in eerbied en gehoorzaamheid tegenover de over heid niet te kort schieten. Belastingen ontduiken, er eenigszins de hand mee lichten, dat is uit den booze. En Gode dat Gods is. Wat heeft den mensch dan Gode te geven Op den penning stond het beeld van den keizer, en die moest dus hem als schat ting worden betaald. En wanneer wij op den mensch zien en vragen wiens is dit beeld en opschrift Dan antwoordt ons de Schrifthij is Gods beeld. God heeft op hem Zijn beeld en gelijkenis, Zijn Naam gedrukt. En dat beeld door de zonde verdorven wil God weer her stellen, opdat wij het hem zullen geven. Het is het Zijne. Het komt Hem toe. Daarom moeten wij het Hem geven, geheel en al. Onszelven zullen wij Gode wijden. Al onze gaven en krachten zullen wij in Zijn dienst besteden. Ons gansche leven zal zijn tot Godes eer. Hem behoort ons lichaam en hart, al onze gedachten. Al onze neigingen moeten tot Hem uitgaan. Al de liefde van ons hart gericht op God. Niets boven Hem zullen wij liefhebben of vereeren. Hij eischt niet een gedeelte van den mensch, maar den ganschen mensch. Niet een stuk van ons leven, maar ons geheele zijn, al ons doen en laten. Geen uitwendige godsdienst, geen uiterlijke ijver, gelijk bij de Farizeën, is voldoende, maar wij zullen Hem lief hebben van ganscher harte, van gan- scher gemoede en met alle krachten. Godes dat Gods is. Alles is uit Hem, en daarom ook alles tot Hem. Die overgave geschiedt in een waarachtige bekeering en in een levend geloof. Den keizer wat des keizers is, en Gode dat Gods is. Dat is de grondwet voor den christen. En daarom stelt hij zich beslist tegenover den geest van onze eeuw, tegenover de leuze der revolutie, geen God en geen meester. Laat ons de banden verscheuren en de touwen van ons werpen. Maar die in den hemel woont zal lachen, de Heere zal hen bespotten. Hij heeft toch Zijnen Koning gezalfd over Zion den berg Zijner heiligheid. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ont branden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen Z. WlELENGA KERKELIJK LEVEN. „Gods Woord en der eeuwen getuigenis". DADERS DES WOORDS. Twee profeten. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN. Abonnementsprijs Advertentieprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0. Toen zeide Hij tot hen Geeft dan den keizer dat des keizers is en Gode dat Gods is. Matth. 22 21b. De zomer is voorbij. Het weer was in de laatste weken niet gunstig en aangenaam. liet is wenschelijk, dat September en October zon nige dagen geven. Dit kan nog veel bijdragen voor de inzameling van wat nog te velde staat. Door de vele regens heeft de oogst toch reeds geleden. De dagen korten reeds. Het licht rijst 's mor gens later en daalt 's avonds vroeger. De bladeren verkleuren en de herfsttinten worden zichtbaar. Alles herinnert er aan, dat we den winter tegemoet gaan. De tijd van overvloedigen geestelijken arbeid komt. De lange avonden leenen er zich toe om rustig een goed, een degelijk boek te lezen. Er wordt veel geklaagd, dat het leven zoo ge jaagd is, en dat er haast geen tijd over is om zich te verdiepen in lectuur, welke inspanning vraagt. Het is waar, dat er veel gelezen wordt, maar het is ook waar, dat daaronder vele boeken zijn, welke ons niet verstandiger en nog minder wijzer maken. Het is echter niet goed om te zeggen, dat er geen goede boeken meer uit komen en dat er in 't geheel geen lust meer is om zulke werken te lezen. Telkens blijkt het, dat er nog heele goede boeken op de markt des levens te koop worden aangeboden en ook, dat velen er nog geld voor over hebben om ze aan te schaffen. Dit is een moedgevend ver schijnsel en wekt de hoop dat er menige vrucht in stilte rijpt. Ik behoef thans niet anders te doen dan te verwijzen naar de uitnemende werken, welke de uitgever de heer J. H. Kok het publiek aan biedt. Wie eens een catalogus der door hem uitgegeven boeken nagaat, zal moeten zeggen, dat er tegenwoordig in onze kringen nog heel wat gelezen wordt, dat inderdaad de aandacht en de overdenking ten volle verdient. Bovenstaande titel is ontleend aan het werk, dat door dr. A. Noordtzij, Hoogleeraar aan de Universiteit te Utrecht, is geschreven, en wie vervolgens acht geeft op de toelichting krijgt een voorstelling van wat ons hier aangeboden wordt. De volgende woorden laten dienaangaande geen twijfel over: „Het Oude Testament in het licht der oostersche opgravingen." Voor ieder is het nu wel duidelijk geworden, welke belangrijke opgravingen er gedurende vele jaren plaats gehad hebben in de landen, welke voor de boeken des O. Testaments zulk een groote beteekenis hebben gehad. Een der eersten onder ons, die daar telkens op gewezen heeft, was professor Noordtzij, die in zijn leven arbeidde aan de opleiding onzer toekomstige predikanten. In verschillende redevoeringen heeft hij de vrucht van zijn nadenken daarover neergelegd en wij hoopten, dat hij ons daarover een werk zou geven, 't welk ons nog beter deed waardeeren, wat er door deze opgravingen aan 't licht was gekomen. Dit is echter niet gebeurd en daarom is het ons een oorzaak van blijdschap, dat thans de zoon het heeft kunnen doen. Eenige jaren geleden heeft deze professor ons eens iets er van gegeven in een Referaat op de Zeeuwsche Pastorale Conferentie. Sedert dien tijd hebben we nog beter begrepen, van welk een belang een meer uitvoerige beschrijving zou zijn. Het is dan ook niet vreemd, dat we met verlangen dit werk tegemoet zagen en dat we de ver schijning er van met vreugde hebben begroet. Zoodra we het ontvangen hadden, hebben we het eens opgeslagen en eerst de verschillende af beeldingen, welke het bevat, eens beschouwd. Al dadelijk trof ons de fijne teekening in hel dere kleuren bij het begin, want zij verplaatst ons in de voorstelling van het Egyptisch volk. Ter verklaring staat er onder„Farao Harmhab, wijn aanbiedende aan den doodsengel Anubis." Als ik er nu nog bij zeg, dat er vele platen in voorkomen, welke van het geschreven een hel dere afbeelding geven, dan krijgt men tenminste een indruk van de wijze, waarop dit werk is uitgevoerd. En dit boeit ons te meer, omdat men gevoelt, dat men op deze wiize gemakke lijker leert verstaan wat ons in 't O. Testament wordt meegedeeld. Die oude volken, met wie het volk Gods in zoo veelvuldige aanraking is gekomen, beginnen ons nader te komen, zij be ginnen voor ons te leven en we verstaan nu menige bladzijde van Mozes en de profeten helderder. Het boek telt 363 bladzijden en is verdeeld in tien hoofdstukken, waarvan de opschriften deze zijn: De geschiedenis der opgravingen Gods openbaring aan IsraëlDe Schepping der wereld MenschParadijs en ValZondvloed In de oude Euphraal-Tigris-vlakte Met Abra ham uit XJr naar Kanaiin Naar Egypte; De worsteling met de Kanaanitische cultuurDe strijd met de wereldmachten Reeds de inhoud van 't eerste Hoofdstuk is gewichtig. Ieder heeft van de opgravingen ver nomen, ieder weet er iets meer of minder van, maar hier vinden we een duidelijk overzicht van al wat reeds verricht werd. In verstaanbare taal leert men hier kennen, van welken omvang deze opgravingen zijn, en wij leeren waardeeren den arbeid van zoovele mannen, die met on verdroten ijver zich toegelegd hebben om het verborgene aan 't licht te brengen. Zulk een overzicht wekt de lust op om verder te lezen en zich te verrijken met de kennis, welke dit boek ons kan verschaffen. Er zijn nog velen onder ons, die in de lange winteravonden gaarne zich bezighouden met wat ons dienen kan om de boeken der O. Testaments beter te verstaan. Welnu hier is een boek, waarin men vindt, wat onzen geest kan voeden en sterken. Als zij het maar weten de stedelingen en de plattelanders, dan zullen zij zeggenwe moeten het hebben. Welk een nut kan dit werk stichten op de een zame hofstede en in de woningen der werklieden, als er lust is tot onderzoek, liet brengt een aangename afwisseling in het leven en het wekt het verlangen om de O. T. boeken beter te kennen. liet zou echter kunnen zijn dut deze of gene de bedenking opperde en zeide: Het zal voor mij wel te geleerd zijn, zoodat ik er toch niets aan zou hebben. Daarom schrijf ik hier af het voorwoord van den schrijver. „Gelijk de titel van dit boek reeds aanwijst, staat het Oude Testament in het centrum der belangstelling. Mijn doel was de verschillende lichtstralen op te vangen, welke over dit ge deelte der H. Schrift zijn opgegaan, mede dank zij den nooit genoeg te waardeeren arbeid van zoovele mannen, die met spade en houweel gewapend, althans eenige ruïnen-heuvels van West-Azië en Egypte hebben doorzocht Door vergelijking van wat andere volken van dezelfde groep hebben bezeten, komt dit eigensoortige, dat Israël kenmerkte, in beter licht en wordt duidelijker gezien, wat de Heere deed, toen Hij „tot de vaderen sprak". Ik wil dus niet anders dan den inhoud van het O. Testament dichter brengen bij hen, die daarin met mij de teboekstelling hebben gevonden van de open baringsdaden Gods ter voorbereiding van de hoogste openbaring in Jezus Christus. Daarbij heb ik getracht zóó te schrijven, dat ik alle wetenschappelijk apparaat heb weggelaten en ook, waar ik soms woordelijk aanhaalde, dit niet heb aangeduid". Zoover de aanhaling, wijl zij naar mijn oordeel genoeg is. Zij doet ons zien, wat de schrijver met dit boek heeft be doeld. Later kom ik waarschijnlijk op dit boek terug om er nog eens de aandacht op te ves tigen. Graag zou ik willen, dat velen met nauw gezette opmerkzaamheid het lazen. Daartoe vinde het gul onthaal. Het is niet twijfelach tig, of allen, die het lezen, later met dankbaar heid terugzien zullen op de uren, daaraan be steed. Bouma. In aansluiting aan onze artikelen over „Valsche Profeten" nemen we hier over een meditatie van dr. Kaajan uit de Utr. Kerkbode, over een profeet, die niet bedoelde een valsche boodschap te brengen maar toch ook niet een echte profeet was. Het stuk is getiteld: Twee profeten. Er was ook een man, die in den naam des Heeren profeteerde, Uria, de zoon van Semaja,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 1