Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Uit het woord.
38e Jaargang.
Vrijdag 15 Augustus 1924.
No. 33.
Redacteuren: Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
MAAKT GROOT DEN HEERE.
Met mijhet is de oproep tot een
gezamenlijk prijzen van den Allerhoogste
Het is nu al meer dan dertig jaren
geleden dat in Chicago een Wereld
congres van religies gehouden werd.
Daar waren Konfutsianen uit China;
Buddhisten uit Voor-IndiëJoden uit
Rusland, en er waren ook Christenen.
En wat bij de opening van dit Congres
gezegd werd, geleek op wat de dichter
sprak: „Maakt den Heere met mij groot".
„Wij behooren allen bij elkaar, want
wij hebben dit ééne, groote en heerlijke
gemeen„Wij buigen ons allen voor
God, die de wereld geschapen heeft".
We meenen, dat zulk een gezamen
lijke lofverheffing hier niet bedoeld is.
Want door de schepping heen loopt
de weg niet meer tot God.
Geen schoonheid voert ons, zondige
menschenkinderen meer tot den Vader,
die in de hemelen is.
„Met mij" wekt niet op tot een een
heid, waarvan de wortel alleen ligt in
het door God geschapen zijn.
„Met mij" is niet zonder grenzen
niet onbepaald.
Voor Israël lag de beperking in het
Woord HEERE
Niet God als Schepper, maar de God
des Verbonds, die zich aan zijn geloovig
Israël bekend gemaakt had.
En onder den nieuwen dag is de
wortel van de éénheid in dit ,,met mij",
wat Paulus spreekt in den Kolosserbrief:
Gij zijt geworteld en opgebouwd in
ChristusEén geloof, één doop, één
hoop, één God en Vader van onzen
Heere Jezus Christus.
Den Schepper kunnen we eerst loven
als wij Christus kennen.
Geen lof behaagt den Heere, dan de
lof die langs den rechten weg tot Hem
komt.
Die weg is Christus.
Hem kennen we alleen door het geloof.
En het geloof begint met de erken
ning van eigen schuld voor God, die
den lof doet zwijgen en het gebed doet
oprijzen.
Lof en aanbidding is eerst de rijpe
vrucht van het geloof
In den Kerstgroet van onze vrome
Vorstin vindt ge die opklimming zoo
schoon en juist uitgedrukt
„Laten wijgaan in het gebed
„naar de kribbe, naar het Kruis met
„al onze nooden en vragen. Tot ten
slotte ons vragen verstomt en ons
„gebed en geloof overgaan in aan
bidding
Zoo vindt gij het in den oproep van
den vromen Vorst van Israël: Voor hij
opwekt tot grootmaking van 's Heeren
Naam, was geschied wat in vs. 5 staat
„Ik heb den Heere gezocht en Hij heeft
mij geantwoord en mij uit alle mijne
vreezen gered
Aan het loven des Heeren moet een
gered zijn voorafgaan. Vóór de dank
baarheid de verlossing.
En vóór de verlossing het gebed.
Het gebed, dat uit het gevoel van
ellende en verslagenheid geboren
wordt. Hier vindt ge 'tDeze ellendige
riep (vs. 7).
Zoo is 't immers altijd in de heilsorde.
Ellendig zijn, smeeking, ver
lossing en eerst dan de lof en de
dank
Maakt den Heere met mij grootZoo
wordt het een oproep tot allen, die Gods
genade in Christus hebben ontvangen.
De genade van het eigen ellende zien.
De genade van in het bloed des
Kruises verlossing gevonden te hebben.
Niet door Gods schoone schepping
maar door Gods Zoon gaat de weg
naar Boven.
We lazen van een jongen man, die
in de woudeenzaamheid een ganschen
morgen met zijn God gemeenschap ge
oefend had en geen oogenblik voor die
gemeenschap aan Christus behoefte had
gevoeld.
Er is helaas zooveel religie, die
buiten het Woord omgaat.
Niet het boek der wondere natuur,
der bergen noch der dalen, maar het
door Gods Geest gegeven boek des
Bijbels is de openbaring die ons God
als den Vader van onzen Heiland doet
kennen.
Wie zoo in den weg der Schriften
zijn Schepper loven wil, vindt voor zijn
lof gehoor.
Maakt den Heere groot met mij
Hoe zullen we het kunnen
Door de kracht des geloofs. Zelfs in
de moeilijkste omstandigheden is het
dan mogelijk, en geschiedt het. Job is
getuige.
We zullen het kunnen met onzen
mond in het lied, in het getuigenis van
Hem als wij voor zijn eere moeten op
komen.
We zullen het ook doen en kunnen
doen met heel ons leven.
We moeten lichten zijn in de donkere
wereld.
We hebben de genade niet ontvangen
om stil te zitten, werkeloos te blijven.
Aangestoken door Christus, het groote
Licht dat in de wereld kwam, moeten
wij ook zelf fakkelen zijn.
Genade maakt niet egoïstisch.
Genade doodt het zelfzuchtige ik en
maakt vrijgevige liefde wakker.
Zoo beschouwd ligt in Davids oproep
een levenstaak. Voor de Kerk gezamen
lijk.
Voor elk afzonderlijk.
Want wordt in uw kring aan het
„met mij" niet voldaan, dan behoeft gij
zelf niet te wachten. Ook David was
met den lof begonnen voor hij anderen
riep.
Zoo wordt uw gezamenlijk loven van
God tot heil van de wereld.
Zoo stelt de Heere uw lof dienstbaar
tot uitbreiding van zijn rijk.
Zoo is uw lof Hem aangenaam
En smaakt uwe ziel, dat de Heere
goed is (vs. 9).
Z. v. D.
KERKELIJK LEVEN.
Uit Friesland.
DADERS DES WOORDS.
Verantwoording.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
A b o n n e m e n t s p r ij sper kwartaal bij vooruitbetaling "f 1,
Afzonderlijke Jnummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280.
„Maakt den Heere met mij
groot."
Ps. 34 4.
Begrijpelijk is het, dat een mensch van af
wisseling houdt. Als hij in een beperkten kring
leeft en arbeidt, dan wil hij wel eens in een
andere omgeving zien, wat daar voorvalt. Zelfs
in den zomer vertoeft menigeen gaarne in een
groote stad dan op het platteland. Het is er
hem te stil en het leven is er niet genoeg in
beweging. Er zijn dan ook niet velen, die te
voet door een landstreek gaan, daar is niets
aan. Met een fiets gaat het veel vlugger en als
de beurs het toelaat, dan een toer maken met
een auto. Het is waar, dat men dan de ge
legenheid mist om alles nauwkeuiig op te nemen,
doch men komt op deze wijze op verschillende
plaatsen. De menschen hebben haast ook al
hebben zij niets te doen. Hier een oogenblik,
en daar een korte poos, men kan er dan over
mee spreken en men heeft geen tijd om zich
te vervelen.
Eens menschen lust, is eens menschen leven
en wanneer men nu eenmaal het zoo verkiest,
dan doet men het, zooals men het wil. Daar
is natuurlijk ook niets tegen te zeggen en wie
zelf de vrijheid mint, behoort ze ook aan een
ander te gunnen. Ik ben dan ook niet voor
nemens er eenige aanmerking op te maken, als
men mij maar toestaat het te doen, zooals ik
het wensch. Misschien denkt ge, waartoe moet
deze toelichting dienen? Enkel om anderen
voor teleurstelling te bewaren, wijl ik in 't
geheel niet van plan ben om bizonderheden te
vertellen. Wij reisden ook ditmaal met den trein
door N. Holland en ik dacht, zouden daar weer
zooveel vlinders zijn als andere jaren. Ik lette
derhalve op en het bleek mij, dat het ook thans
op dezen schoonen Augustusdag was, evenals
vroeger. Dit is voor mij altijd iets bekoorlijks.
Ik zie het zoo gaarne. Hoe wit zijn de vleugelen
en hoe schitteren zij in het gouden zonlicht.
De vlucht is niet sierlijk, maar heeft toch iets
eigenaardigs. Zij leven kort deze vlinders en
terwijl zij zelf hun kortstondig aanzijn genieten,
verschaffen zij anderen een aangenaam gezicht.
Zoo'n vlinder is een schepsel Gods, dat Zijn
wijsheid ons predikt en dat er ons toebrengen
kan om te zeggen: hoe wonder rijk is Hij,die
aan elk creatuur een eigen bestaan geeft en
aan elk in 't groote geheel een eigen plaats heeft
gegeven.
Intusschen gingen we den trein uit om ons
aan boord van het stoomschip te begeven.
Weldra waren we op de Zuiderzee. Bovenaan
dek was het frisch. Juist had ik gelezen, dat
Wieringen niet langer tot de eilanden behoorde.
Het was met het vaste land verbonden. Dit
herinnerde er aan, dat het uur nadert, waarop
de Zuiderzee tot het verleden zal behooren.
Wij kunnen het ons haast niet voorstellen.
Eeuwen aaneen heeft zij N. Holland en Fries
land gescheiden. Wij schrijven het gemakkelijk
neer, maar welk een beteekenis heeft deze
scheiding gehad op de bevolking aan beide
zijden. Nu is zij nog, gelijk geslachten na
geslachten haar gezien hebben. Maar wie
kan verhalen, welk een invloed zij geoefend
heeft. Tweeduizend jaar wonen de Friezen in
hun land en welk een strijd hebben zij moeten
voeren tegen het water. Men begrijpt haast
niet, dat zij dien strijd hebben kunnen vol
houden. Er staat tegenover, dat het water ook
menigmaal hun bondgenoot was, want het heeft
hen geholpen vreemde indringers van hun
bodem te verwijderen. In dit opzicht kan het
mij aan 't hart gaan te moeten denken, dat deze
binnenzee straks verdwenen zal zijn. Ik weet
zeer goed, dat ik voorzichtig moet zijn in mijn
uitlating, maar ieder zal het in mij dragen,
wanneer deze aanstaande verandering oude
herinneringen in mij wakker roept. Is het niet
opmerkelijk, dat onze voorgeslachten daar zoo
lang hebben gewoond, zonder dat anderen hen
van hun plaats gedrongen hebben. Ik denk
er niet aan om een lofzang aan te heffen op
de Friezen, maar men gevoelt weieens behoefte
om te wijzen op Hem, die aan elk ook zijn
eigen plaats heeft gegeven. En hetgeen God
aan ons volk gegeven heeft, willen we niet
gaarne missen.
Water heeft voor mij altijd veel, dat aantrekt
en het is dus niet vreemd, dat ik voor een
keer bij gunstig weer over de Zuiderzee vaar.
De boot legt den afstand van Enkhuizen naar
Stavoren nog al spoedig af en zoodra we de
Friesche kust naderen, zien we, dat we inderdaad
in een andere streek van ons vaderland komen.
Het landschap is anders, de inrichting van de
woningen is anders, het uiterlijk van de bevol
king is anders en dit doet ons, die reeds zoolang
in een ander gewest wonen, weldadig aan. Wij
kennen het, wij waardeeren het en we gevoelen
er ons thuis. De sneltrein brengt ons weldra in
't gebied van 't water, dat zich uitstrekt uren
ver tot aan de Lemmer. Hier en daar zien we
een wit zeil, dat, ons doet denken aan zoovelen
die in den zomer heel graag dit oord aan
schouwen van den waterkant. Veel natuur
schoon in de gewone beteekenis van het woord
heeft Friesland niet, maar voor een minnaar
van deze lage polderlanden en van de uitge
strekte watervlakten is er veel, dat boeit, en
dat een rijke verscheidenheid biedt. Hoe treft het
altijd weer, als gelijk tegenwoordig des avonds
de zon haar zachte glanzen verspreidt over het
water. Het oog wordt niet verzadigd van zien.
En dan die verschillende zachte geluiden in de
stilte, neen, dan verstaat men, dat sommigen
het ver verkiezen boven het geraas van auto's en
motoren. Een man, die van zijn kindsche
dagen er woont en een groot deel van zijn
leven met visschen verslijt, zei het op zijn
manierals ik een dag in de stad ben, dan
verlang ik weer naar de rust van de meren.
Men wordt kalm en men gevoelt zich ver van
het gedruisch. Over zulk een landschap ligt
iets, dat altijd weer doet denken aan de rust,
welke er overblijft voor al het volk van God.
Ofschoon men het vaak heeft gezien, het oefent
steeds een nieuwe bekoring en het stemt ons om
na te denken over het voortsnellend leven en
in te keeren tot ons zelf en terug te keeren
tot Hem, in wiens nabijheid het hart zoo onuit
sprekelijk stil kan zijn. Bouma.
V.
Een ander punt, dat ook nog bijzonderlijk
moet bezien, is de bedenking, dat het spreken
en vooral het schrijven over de dingen, die het
sociale leven raken maar leidt tot ontevredenheid
en reeds daardoor geoordeeld is.
Nu is tevredenheid een groot goed. Het is
een groot voorrecht met den apostel Paulus te
kunnen zeggei;: ik heb geleerd vergenoegd te
zijn in hetgeen ik ben en ik weet vernederd
te worden, ik weet ook overvloed te hebben
alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide
verzadigd te zijn en honger te lijden, beide
overvloed te hebben en gebrek te lijden. (Fil.
4:11, 12). Wie dat kennen mag, kent wat de
wereld niet kent, want wel weet deze bij de
vermeerdering der inkomsten aanstonds de be
hoeften grooter te maken, maar niet ook aan
stonds de behoeften in te perken, wanneer zulks
noodig is. Ook hier blijkt dat de godzaligheid
een groot gewin is met vergenoeging en zij
ons leeren kan vergenoegd te zijn met voedsel
en deksel. De ware tevredenheid is een rijke
gave Gods, een vrede, dien Hij schenkt. En
wie den mensch dezen door God gewerkten
vrede zou pogen te ontnemen zou zich schuldig
maken aan een groote zonde.
Maar daarmee is niet gezegd, dat alles wat
de mensch „vrede" noemt ook een van God-
gegeven vrede is; en dat alle ..tevredenheid"
als zulk een gave Gods zou moeten worden
aangemerkt en ontzien.
Als „tevredenheid" het hoogste goed zou
zijn, dan hadden de mannen van het, Nut voor
't Algemeen" toch wel gelijk wanneer zij op
hooge tonen den lof dezer deugd zongen als
een der alleruitnemendste. Dan wordt het tijd
om op onze scholen weer in te voeren de lees
boekjes over den braven Hendrik en de brave
Maria. Dan hadden destijds zij recht, die Da
Costa uitscholden. Want met zijn Bezwaren
tegen den geest der eeuw" viel hij die menschen
aan die o zoo tevreden waren met zich zelf
en met de wereld, waarin ze leefden.
Maar wanneer we onzen Bijbel opslaan dan
zien we in Da Costa familie van de profeten
Gods, die ook zoo vaak de algemeene „tevreden
heid" kwamen verstoren en bestraffen hen die
van „vrede" spraken waar geen vrede was.
(Jer. 8:11) en die dan ook, als Da Costa,
werden verguisd door die „tevreden" menschen.
Alleen dan is „vrede" het hoogste goed te
noemen wanneer we daarbij denken aan vrede
met God door onzen Heere Jezus Christus, in
de verzoening door zijn bloed.
Die ware vrede leidt dan echter tot allerlei,
door Gods Geest gewerkten onvrede. Onvrede
met onszelven allereerst. Als een vrucht des
geestes noemt onae Catechismus in Zondag 30,