Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 38e Jaargang. Vrijdag 1 Augustus 1924. No. 31. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD- HERINNERING EN UITREDDING. Het is deze week tien jaar geleden, dat de oorlog uitbrak, over Europa's erve. Hoe versch ligt ons nog in 't geheugen, die eerste dag van Augustus 1914, toen allerwege in onze steden en dorpen de Mobilisatie werd gelast. Rond de plaatsen waar dit dreigend bevel werd bekend gemaakt verdrongen zich de burgers. De diepte van de beteekenis van dit alles drong nog tot het besef van velen niet door. Het is allengs duidelijk, schrikkelijk duidelijk geworden wat beteekenis dit ook voor ons Vaderland had. Men heeft dezer dagen gezegd, dat het uitschrijven van een Gedenkdag der Mobilisatie het militairisme zou aanvuren. Dat het een verheerlijking zou worden van onzen soldatenstand. Ongetwijfeld is het een zegen ge weest, dat ons land zich heeft kunnen laten gelden aan de grenzen. Dat onze mannen paraat waren en binnen weinige uren langs heel de be dreigde liniën stonden. Dat niet een der oorlogvoerende machten onbetwist had kunnen pas- seeren door een gebied, dat men nu immers toch niet voldoende bescher men kon. Anderzijds heeft het geheele verloop van den oorlog ons wel ter dege ge leerd, dat ook voor ons land de vei ligheid niet lag in de kracht van het paard of de sterkte der beenen des mans. En eerder dan een verheerlijking van menschen, dan dankbaarheid aan wie met wijs beleid vooraf gezorgd hadden kan Nederland, het geloovig Nederland, het woord van Paulus tot het zijne maken„God is het die ons uit zoo grooten dood verlost heeft." Wat de Apostel voor doodsgevaar bedoeld heeft, weten we niet. Dat hij de middelen tot redding niet voorbijzag, is ook bekend genoeg uit zijn schip breuk op weg naar Rome. Maar uit het gevaar ontkomen schrijft hij de redding in de eerste plaats zijn God toe. Uit grooten dood verlost. Dit is meer dan uit grooten nood Hier is doodsgevaar aanwezig geweest. Vreeze des doods heeft ook menig maal uw hart bevangen in die vier booze jaren van den wereldkrijg. Niet het minst in 't Zuiden van ons land. Zeker men wordt aan 't schieten ge woon. Het dreunen uwer vensters nachten en dagen lang hoordet ge niet meer. Het opstijgen aari den verren Zuid wester horizont van lichtkogels en raketten, vermocht al spoedig niet meer u in den nacht uw woning te doen verlaten. Maar opgeschrikt door den grooten dreigenden dood werdt ge in Zeeland dikwijls genoeg. De groote aangrijnzende dood werd steeds dreigender. Toen in Vlaanderen zelfs het bevel kwam gereed te zijn, als de dijken zouden doorgestoken worden. Wat had om in de bres te springen, ons leger tegen de duizenden ver mocht? Hoeveel bloed ook van onze zonen en mannen ware vergoten. Die ons gered heeft is God de Heere. Tegen dien grooten dood, heeft Hij en Hij alleen ons wonderlijk bewaard. Laat dezen zelfden avond van den eersten Augustus na tien jaren een danktoon in uw hart leven: Wat heeft de Heere het in dien bangen tijd toch bijzonder wel met ons vaderland ge maakt. En nog verlost. Wanneer Paulus den 2en Corinther- brief schrijft, duurde of hetzelfde gevaar nog voort, of een ander had zich weer voorgedaan. Aan het ééne gevaar ontkomen te zijn, mag ons niet zorgeloos maken of er nooit een ander weer dreigen zou Paulus' ervaring is, dat God hem bij den voortduur veilig houdt. En nog verlost 't Mag ook wel de betuiging van het geloovig gemoed in ons land zijn. Nu reeds zes jaar is de oorlog voor bij. Maar het gevaar is nog niet geweken. Het binnenlandsch gevaar van wer keloosheid en armoedevan al toe- nemenden invloed der ongure elementen in onze bevolking van het grijpen door anderen naar den schepter en de Kroon onzer Vorstin. Nog niet geweken de dreigende on weerswolk van de inflatie, die een zee van jammer over ons zou uitstorten. Maar uit dit alles heeft God ons tot nu toe verlost. Heeft ons middelen, heeft ons mannen gegeven, die deze gevaren bekampen Die dammen opwerpen tegen wassen de .'•troomingen. Pal staan voor de veiligheid van Kroon en schepter. Dat ze er zijn, de middelen en de mannen, is een gave Gods, dat ze tot dusver tot zooveel zegen gesteld zijn, is Zijn gunst over ons Vaderland. En nog verlost. Dank met uw leven en uw toewijding aan Hem en aan uw volk dien God die om Christus' wille zijn genade in die verlossing bewijst. Op welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal. De apostel hoopt dat ook voor be nauwdheid in de toekomst zijn lot en leven veilig is. Het onheil is nog niet weg, en daar om blijft er een bede over. We zijn 10 jaar van den len Augustus 1914 verwijderd. Maar kunnen we nu reeds juichen dat alle wolken geweken zijn Is er met het gezicht op de con ferentie te Londen niet een dobberen tusschen hoop en vrees Paulus' hoop was op God. Omdat hij geloofde dat het in het verleden ook zijn God was geweest, die geholpen had. Uw hoop is alleen gegrond als ze vast staat in den Christus. Er is meer van het gebed tot God te verwachten voor Nederlands en Europa's toekomst, dan van een zinnen op middelen voor den wereldvrede, waarbij tegelijk het godsdienstig leven wordt onderdrukt. Hoop voor de toekomst ook van ons Vaderland mag er zijn. Niet omdat men zeggen zouHet is altoos nog goed gegaan. Doch omdat men weetGod is een hoorder van het gebed. En omdat men, wat ook de toekomst brengt, Gods doen rechtvaardig acht. God laat het voor de vromen, ook voor de vromen in ons Vaderland alles medewerken ten goede. Wie werkelijk vroom is, blijft bidden met de gegronde hoop, dat God het verder wel zal maken. Want in verleden en heden en toekomst zijn ze zeker van hun hemelschen Vader. Zulke bidders verwaarloozen de middelen niet. Vreezen het gevaar niet. Staan moedig in de bres. En rondom die bidders staan naar Psalm 34 Gods legermachten. Zulke bidders in 't land brengen Gods legerscharen naar hun land En zoo beveiligen zij ook de erve van wie dit niet meer weten, of zelfs niet meer willen. Want in verleden en heden en toe komst draagt God elk land alleen om der wille van de weinigen, die geloovig in alles het Godsbestuur aanvaarden en begeeren. Z. v. D. KERKELIJK LEVEH. Was het vroeger beter dan nu ZEEUWSGKE KBODE Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,— Afzonderlijke Jnummers 8 cent. Advertentieprijs; 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJJ& OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280. „Die ons uit zoo grooten dood verlost heeft, en nog verlostop welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal." 2 Coe. 110. Het wordt me langzamerhand duidelijk, hoe het komt, dat menschen op leeftijd gaarne denken en spreken over het verleden en vaak meenen, dat het vroeger beter was dan tegen woordig. Ik zeg langzamerhand, want toen ik zelf jong was, begreep ik er heelemaal niets van. Meermalen hoorde ik destijds oude men schen met elkander praten, en meest hadden zij het over vervlogen tijden en dan dacht ik wat beweegt hen toch om daarover steeds weer te handelen. Net trok mij in 't geheel niet aan. Ik dacht aan 't heden en nog meer aan de toe komst, welke zich voor mij uitbreidde als een ruim zonnig veld, dat me onweerstaanbaar uit lokte om het te betreden. Ik hoorde wel, wat zij zeiden, maar ik stond er buiten en deelde er niet in. Het kwam me voor, dat zij het ver leden idealiseerden, want ik kon mij niet be grijpen, dat het voorheen zooveel beter zou geweest zijn dan het heden en het leek me toe, dat zij niet genoegzaam waardeerden, wat er op dat oogenblik te genieten viel. Thans ver sta ik menschen, die op deze wijze spreken, duidelijker dan toen en ik moet wel eens tot mij zelf zeggenwacht er u voor, dat ge niet in hetzelfde euvel valt. De speelplaats der jeugd ligt reeds een eind achter mij en de werkelijkheid heeft reeds lang beslag gelegd op mijn krachten en vraagt voort durend nog mijn volle aandacht. liet verleden toont zich aan mijn oog in een geheel ander licht dan vroeger. De onaangename dingen, welke ik ondervonden heb, heb ik deels ver geten en deels veel van hun kracht verloren. Zij zijn voor mijn besef veel kleiner en ge ringer geworden en tellen niet meer zoo mee. Voor mijn besef leeft het verleden en de aan trekkelijke beelden uit die dagen zie ik nu veel helderder dan ooit van te voren. Terwijl het licht over het verleden mij doet denken aan zooveel, waarvan ik volop genoten heb, en mij zeer weldadig aandoet, zie ik van het heden niet alleen het gunstige, maar ook zeer helder het ongunstige. Op zijn best is het tegenwoor dige een landschap in het schijnsel van een zomersche zon, maar met dien verstande, dat u alzoo de schaduwen van voortijlende donkere wolken overvallen. Wanneer ik nu vergelijk wat voorbij is met wat mij nu omringt, zou het allicht ten nadeele van 't laatste uitvallen. Er bestaat dus inderdaad gevaar, dat een oude van dagen een lofredenaar wordt over de voor bijgesnelde dagen en zich niet meer vinden kan in het tegenwoordige. Op welke wijze kan hij zich tegen dit ge vaar beveiligen Niet door luchthartigheid. Er zijn sommigen, die in hun jeugd niet meege leefd, die geen diepen indruk ontvangen heb ben van wat er toen gebeurde en het is dui delijk, dat zij ook niet vergelijken het verleden en het heden. Zij leven, zooals zij kunnen en zij zouden liefst buiten alle moeite blijven om zich mee te laten voeren met den stroom, die steeds voortgaat, zonder zich te bekommeren over de vraag, waar zij eenmaal uitkomen zullen. Er ligt iets bekoorlijks in om op een stillen, helderen zomerdag in een bootje te zitten, dat langzaam door het water meege nomen wordt en zich over te geven aan het niets doen. Welnu, er zijn lieden, bij welke zulk een neiging machtig ontwikkeld is en als zij het goed hebben dan klagen zij niet over 't heden en het verleden roemen zij niet. Het zijn menschen, gelijk aan een ontwortelden boom, welke op het water drijft. Zij hebben geen historie en kennen geen toekomst. Zij luisteren niet naar de klaagliederen, maar ge voelen zich het meest op hun gemak, waar de zorgelooze jeugd haar wildzang aanheft. Wat gaat het hun aan wat er vroeger was en wat er thans geschiedt. Zij wenschen slechts één ding, n.l. om niet gestoord te worden in hun valsche rust. Maar wie durft beweren dat dit een menschwaardig bestaan is Neen, dan nog tienmaal liever een leven, dat zich vermeid in wat eenmaal was en een zich teleurgesteld ge voelen over wat de werkelijkheid brengt. Doch is er een weg, waarlangs we aan het gevaar ontkomen kunnen? We gelooven het wel. We belijden, dat God Zijn raad volvoert, en dat Hij de tijden in Zijn hand heeft en dat Hij de stonden verandert. Daarmee rekenen we, dat de menschen de geschiedenis niet maken, maar dat Hij het doet, ook al bedient Hij zich daarbij van menschen. Wie daarmee rekening houdt, ziet verleden en heden in een ander licht, want hij weet, dat het goede en het kwade beide ons van God toekomt. Van Hem is het licht en de donkerheid, van Hem de voorspoed en de tegenspoed. Wanneer we vast staan in deze overtuiging, dan komen we er toe om na te denken over alle verandering, welke ons oog aanschouwt, en dan blijkt ons, dat er gang in de historie is van ons zelf, van ons volk en van de volken rondom ons. Gaarne geven we toe, dat we niet alles verklaren kunnen, dat er veel raadselachtigs voor ons blijft, dat er naast witte vele zwarte draden in het weefsel van Gods voorzienigheid zijn, maar wij krijgen toch den indruk, dat er leiding zit in het leven. Wij zijn niet aan de willekeur overgegeven en wij zijn ook niet afhankelijk van wat menschen beramen. Wij zien dan wel, dat er verwarring is, wijl de een afbreekt, wat een ander tracht te bouwen, dat het ontbreekt aan overeenstemming en samenwerking en het ons een oorzaak van smart is, dat de men schen zooveel bederven, maar met dit al houden wij vast: God regeert en de aarde verheugt zich. Gelijk Hij ons nu eens vruchtbare, dan weer onvruchtbare zomers geeft, zoo geeft Hij ook tijden, waarin het geestelijk leven inzinkt en andere, waarin het opbloeit. In beide zien we 'sHeeren hand en we buigen ons en aan bidden Hem, wiens weg altijd goed en wiens werk altijd heilig en wijs is. Hij heeft ons dit gemakkelijk gemaakt door ons te laten zien, dat licht en duisternis beide meewerken tot voldoening van Zijn raad niet alleen, maar ook tot den opbouw van Zijn kerk en tot volma king der heiligen. Bij dit licht worden we bewaard voor on evenwichtigheid en aanvaarden we alles uit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 1