Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
38e Jaargang.
Vrijdag 18 Juli 1924.
No. 29.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds, A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
GODDELIJKE KRACHT.
2 cor. 129.
Gelukkig zijn we tegenwoordig wat
over de kwaal heengegroeid om er lang
bij stil te staan en er heel veel aan
dacht aan te wijden, wat het is, dat
Paulus zoo opzettelijk tot driemaal toe
God had doen smeeken.
Het is ons genoeg te weten, wat
Paulus zelf ons meedeelt. Hij heeft met
alle zielestuwing z'n God gesmeekt. Hij
heeft gestreden met den vleesch-doorn.
Gestreden allereerst en vooral in z'n
teere ziel. Gestreden om de pijn, die
't deed. Om 't verschrikkelijk moeilijke,
dat er inzat.
En dat strijden was uitgeloopen op
bidden. Op 'n vurig met heele ziels
overgave smeeken naar God. Paulus
had alles uitgezegd. Heel z'n smart z'n
Vader geklaagd.
En dat had hij driemaal gedaan. Dat
waren drie perioden van z'n leven. Dat
herinnert Paulus zich heel goed. Er
heeft zich toen iets afgespeeld in z'n
hart.
En toen toen is het antwoord ge
volgd. Dat antwoord is neergedaald in
z'n ziel als een licht vol vertroosting,
als een vuur, dat verbrandt tegelijk.
Dat antwoord heeft hem gesmart en
verblijd. Dat antwoord was niet om hem,
maar om z'n geloof te doen. In dat
antwoord was Paulus klein en Jezus
groot. Dat antwoord was alleen door 't
geloof te hooren. Dat antwoord hoe
veel zielen zijn er niet mee getroost
van Jezus ChristusMijn genade is u
genoeg, want mijn kracht wordt in zwak
heid volbracht.
We kunnen er hier niet alles van
zeggen. Daar is dit Godswoord te groot
en te diep voor.
Laat ik 't liever zóó zeggen we ver
staan dit woord nog niet ten volle. Er
zijn van die woorden in de Schrift, daal
de eeuwigheid voor noodig is om ze
geheel te kunnen genieten. Daar kun
nen we in dit ons leven niet bij. Van
die woorden is dit er één.
Maar dat is juist Gods kracht, dat
wij zwak zijn.
Onze kracht staat die des Heeren in
den weg. Als wij meenen alleen te
kunnen staan, als we geen last hebben
van onze zonden en van ons ik, als wij
groot en sterk worden en rijk en ver
standig, als het menschenleven zich
openbaart in z'n krachten en kunnen
wel dan speelt zich buiten en binnen
de ziel 't zondespel af.
Ge ziet het, als ge maar zien wilt.
Die krachtig is in zich zelf is machte
loos. Hij kan iets, tot hij straks, als 't
er op aankomt iets te kunnen, iets te
dragen, niets meer kan en bezwijkt.
De wereld, machtig in zich zelf, ver
draagt den stoot der eeuwen niet. Als
God komt en die wereld geeselt, breekt
ze weg onder Zijn toorn.
Neen, kracht in het menschenleven
is kracht Gods. En daartoe moet in
ons zijn echte krachteloosheid, overge
gevenheid aan God, zelfverloochening,
diep gebed, ootmoed. Daartoe moet in
ons zijn de vaste overtuiging, het sterke,
ons zoo pijnende besef, dat wij niet
kunnen, dat we hulpeloos zijn
Dan is het wonder voor onze ziel,
wonder in vrede, en wonder in rust
Mijn kracht wordt in zwakheid vol
bracht.
Ik weet wel, dat we daar niet in eens
zijn.
Daarom moet ge ook niet moedeloos
worden, als ge er nu nog niet zijt. Daar
gaat misschien uw leven mee heen.
Zwak dat is eerst, dat we weten
onze schuld. Zwak dat is vervolgens
dat we bewust zijn onze geringe be-
teekenis. Zwak dat is dan weer, dat
we overtuigd zijn van onze sterke ver
leidelijkheid
Zwak als 't er om gaat den Heere
te dienen.
Zwak zoo we Hem moeten belijden,
openlijk.
Zwak als 't kruis blijmoedig ge
dragen moet.
Zie eens, dan zijn we voor ons besef
niet beter dan anderen, niet heiliger
dan onzen naaste, niet vromer dan
een tollenaar.
Maar we zijn nietig in eigen oog
De grootste der zondaren, de voor
naamste.
De minste van al de heiligen
Een ontijdig geborene.
Ik ben zoo zwak en klein
Waar kan ik veilig zijn,
Heer, dan bij U alleen,
Bij U alleen
Goddelijke kracht maar dan ge
beurt er ook iets in ons. Dan kunnen
we, wat we eigenlijk niet kunnen. We
zijn de minste, we gaan onzen eenzamen
weg, we dragen onzen last, we nemen
dat bittere en pijnende weer op, telkens
weer, zelfs blijmoedig.
Als Gods kracht werkt, als er ge
beden is, als de zwakheid in ons is als
de mulle grond waar de regen maar
in kan vallen, als Gods kracht komt
in ons schuld-zwakke leven, dan kunnen
wij
We vermogen 't onmogelijke.
We bestaan 't onbestaanbare.
Want God doet het in ons.
De Heer is aan de spits getreden
Wij kunnen weer voort
Goddelijke kracht dat is als we
't goed verstaan de eenige kracht in
ons. 't Is het mysterie van ons leven.
Wij niets, Christus alles.
O, weet ge 't nog, dat ge gedaan hebt,
wat u onmogelijk leek Dat ge 't droeve
lied, dat God u op de lippen gaf, hebt
kunnen zingen Weet ge 't nog, hoe
God u verraste door Zijn kracht uit uw
zwakheid voort te brengen
Wat is dat heerlijk, rijk als de witte
stapelwolk, die in diepten zich in 't
eindelooze licht verliest.
Wat is dat heerlijk: Mijn kracht
wordt in zwakheid volbracht
Mijn kracht.
Dat is de kracht van Jezus Christus.
Deze wordt volbracht, deze komt
geheel en al tot haar recht in onze
zwakheid.
Ze maakt zwakheid tot kracht
Dit ziet ge: een David op de knieën,
een tollenaar achter in den tempel,
een Saulus die bidt, een Elia wiens ziel
stervensmoe is, een vrouwtje datjezus
kleederzoom aanroert, een boef, die
aan zijn folterpaal bidden leert
Dat ziet ge zwakheid.
Maar in deze menschen is Jezus
Christus de kracht.
Dat is G o d d e 1 ij k e kracht.
En dc oplossing van dit mysterie
Ik zal het u zeggen.
Het is dit: «Mijn genade is u genoeg".
Vlissingen. Van der Vliet.
DADERS DES WOORDS.
Lectori Salutem.
Reisherinneringen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke^nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0.
UIT HET WOORD
want Mijn kracht wordt in
zwakheid volbracht.
We waren niet in de gelegenheid zelf de
jaarvergadering van de vereeniging voor H. O.
op Geref. grondslag bij te wonen.
Daarom nemen we hieronder op den brief
van ds. H. S. Bouma uit Friesch Kerkblad,
waarin hij zijn indruk van die belangrijke ver
gadering weergeeft. IIeij.
De vorige week werd de Universiteits-dag
te Utrecht gehouden. In geen tijd is er zoo veel
belangstelling voor geweest als ditmaal. Dat
kwam uit, niet zoo zeer in de opkomst, of
schoon deze ook heel goed mag worden ge
noemd, als wel in de spanning, die in de ver
gadering te bespeuren viel voor de dingen, die
komen zouden. Met aandacht werd geluisterd
naar het openingswoord door Dr. de Moor als
voorzitter gesproken, maar voor de verslagen
gaf zich geen spreker op. Want er was een
zaak, die zóó zeer de harten vervulde, dat men
wachtte op de behandeling daarvande too-
neel-kwestie, waarover in onzen kring beroe
ring was ontstaan.
Eene stilte ontstond dan ook, toen de voor
zitter het woord gaf aan dr. Scheurer, om hem
in de gelegenheid te stellen, „het agendum aan
te vullen". En toen dr. Scheurer aan het spre
ken Lector, wat was het mooi. Ook hier was
hij volksvertegenwoordiger in den besten zin
van het woord. Zonder eenige gemaaktheid of
overdrijving sprak hij rond en open uit, wat
er omgegaan was in de harten onderons. „We
moeten elkaar eens diep in de oogen zien"
had de voorzitter gezegd, welnu, dr. Scheurer
deed het. Men voelde zijn hart. Hier was liefde
aan het woord, liefde voor het Gereformeerde
volk en Fefde voor de Vrije Universiteit. Aan
verbloemen werd door hem niet gedaan. Niets
werd goedgepraat. Maar ook werd niet uiteen
gerukt, wat bij elkaar behoort. Dr. Scheurer
betoonde zich en geneesheer, die de diagnose
zuiver stelde en de rechte manier van behan
deling zocht. Het mes werd in de kankerplek
gezet, maar ter genezing.
Ik had wel gewild, dat alle studenten dit
woord hadden gehoordze zouden in hun
geweten zijn getroffen. Maar ook, dat al onze
Gereformeerde menschen dit hadden gehoord,
vooral zij, die zich maar dadelijk hebben los
gemaakt, zoo niet uiterlijk nog, dan toch
innerlijk van de Vrije Universiteitwier liefde
zoo klein was, dat ze niet bestand was tegen
den schokze zouden zich niet minder hebben
geschaamd, want de Ermelosche dokter liet het
ons voelen, dat we tezamen aansprakelijk
moeten gesteld en dat liefde niets verzwijgt,
maar tegelijk alle dingen bedekt.
Het is eene uiting geweest, van wat in vele
harten leefde, hetgeen dr. Scheurer heeft gezegd.
Toch was zijn woord nog niet compleet. Dat
voelde ook de heer Schouten uit Rotterdam. De
kwestie van het tooneel was wel door de op
voering naar voren gekomen, maar daartoe
mocht de zaak niet worden beperkt. En daarom
heeft hij ook gesproken en dat op eene manier,
die boven mijn lof is verheven. Ook bij hem
geestdrift en vurige liefde. Aansluiting werd
gevonden aan Scheurers woord, maar dit werd
nog wat verbreed en verdiept. Vragen werden
door hem gesteld over de verschijnselen, die
vielen waar te nemen. Gewezen werd op ge
brek aan enthousiasme voor de groote en de
heilige taak. En dat alles zonder verdacht
making, maar hij keek diep in de oogen van
allen, die direct aan de Vrije Universiteit zijn
verbonden.
Zoo waren het Scheurer en Schouten, die
hebben gezegd, wat er m.i. gezegd moest
worden. Zij hadden de vergadering achter zich.
En deze was eenstemmig. Er is, naar mij voor
komt, een duidelijk antwoord gegeven aan een
ieder, die nog vraagt, hoe men denkt in den
kring van de Vereeniging voor Hooger Onder
wijs op Gereformeerden grondslag.
Het resultaat is dan ook geweest, dat van
Directeuren en Curatoren verwacht wordt de
mededeelingen van het verdere verloop dezer
zaken. Want het einde hebben we natuurlijk
nog niet bereikt. We staan nog aan het begin.
Maar dit begin is goed geweest. De Vrije
Universiteit is nog niet verloren. Zij heeft nog
de volle liefde en belangstelling. We ver
wachten van haar nog vele goede dingen. We
mogen niet verslappen in gebed en in offer
vaardigheid. De band tusschen haar en het
Gereformeerde volk is veel te sterk, dan dat
die zoo maar verbroken kan worden. Alleen
ze moet staan en onwrikbaar staan op het vaste
beginsel en leven naar haar eigen aard.
En daarom houden we haar vast met alle
kracht. Ook al was er eene botsing. Er is ver
ademing gekomen, doordat eens werd uitge
sproken, wat de meesten van ons gevoelden.
Dat is de vraag geweest en wanneer er nu
ook nog een antwoord komt, even rond en
eerlijk als de vraag geweest is, dan hebben
we elkander weer volkomen gevonden. Dón
kan zelfs de botsing ten goede werken, door
dat er weer komt nieuwe bezieling en nieuwe
ernst voor de zaak van het Calvinisme.
Deze kan niet uit het oog verloren zijn door
den academischen Senaat. De professoren heb
ben zich in hunne motie wel zeer onbevredi
gend uitgedrukt, maar we kunnen toch niet
anders, dan aannemen, dat ze het goed meenen.
Welnu, laten ze het dan ook zeggen en de
zaak is gezond. Want dat moet. We moeten
nu weten, waaraan we toe zijn. Over de „wereld-
gelijkvormigheid" is gesproken. Men heeft in
goeden gemoede het gemeend, toen men dit zei.
Wanneer wissels verlegd worden, wenschen we
te weten, waarheen de trein gaat.
De vergadering heeft niets willen forceeren.
Ze gevoelde zich voorloopig bevredigd. Van
kras worden wilde men niets weten, want met
volle vertrouwen heeft men de zaak overge
geven aan de behandeling van professoren en
directeuren.
En nu wachten we, maar met heel groote
belangstelling.
De Universiteits-dag van 1924' is belangrijk
geweest. En gezegend. Zonder eenige bitterheid
en hardheid is gezegd, wat gezegd moest
worden. Zoo blijve het en God make het zoo,
dat straks weer alles effen zij en een ieder van
ons op zijn plaats medewerke tot den bloei
der Universiteit, die recht heeft op een ieder
die instemt met deoudeGereformeerde belijdenis.
Hart. gr.
h. s. Bouma.
I.
Het was op den tweeden Pinksterdag, dat
ik te Bergen op Zoom bij mijn collega ds. van
Dijk in den trein stapte, om vandaar onze Sile-
zische reis te ondernemen.
Van nu af aan zouden we een veertien dagen
in elkanders lief en leed deelen.
Het heeft eenen eigenaardige bekoring, wan
neer men elkaar nauwelijks anders kent dan
met Synode-gezicht, gekleede jas of van
deputaatschappelijk diner immers de diners
vormen bij ons een zeer voornaam bestanddeel
der deputaatschappen, elkander dan ook eens
te leeren kennen in z'n daagschen huisjasje,
elkaar te zien b.v. in de wijze van scheren,
elkaar te hooren in de wijze vanslapen,
afin niemand is groot voor z'n kamerdienaar,
en zou er tusschen twee haakjes onder de