Heij. Zegelwet. Salarisquitanties. niets hebben overgeslagen alles. Als men alleen let op den omvang is dit toch zeker eer te weinig dan te veel. Op grond van de voorlichting op dit terrein gegeven door mannen als dr. Kuyper, Prof. Bavinck, ds. Sikkel en daarom brachten we die uitspraken in herinnering mocht verwacht worden, dat ons pogen gewaardeerd zou wor den. Had men dan al aanmerking, misschien ernstige aanmerking, op de wijze waarop we ons van deze taak kweten, dan moest het aanvaarden van die taak althans gebillijkt worden. Dan was toch al het minste, dat men zou goedkeuren, dat we poogden te volgen op den weg, waarop uitnemende leidslieden ons voorgingen. In die verwachting zijn we dan ook niet beschaamd. Het is ons gebleken, dat dr. Kuyper e.a. ook in dit opzicht niet tevergeefs gearbeid hebben. Na de verschijning van onze artikelen over „Het loon der arbeiders", mochten we ook van de zijde van onderscheiden landbou wers blijken van instemming daarmee en waar deering daarvoor ontvangen. Toch het zal ook blijken uit de ingezonden stukken zijn er nog, die daar heel anders over denken, en die niet alleen bezwaar hebben tegen de wijze waarop we ons van deze taak kweten, maar het geheel ongeoorloofd achten, dat een poging gewaagd wordt om in een kerkelijk Blad het licht van Gods Woord te laten schijnen over de maatschappelijke vraag stukken. Daarom achtten we noodig— voor we hun het woord geven tegenover onze lezers ons te verantwoorden over wat ons tot dezen arbeid dreef. Het stuk nu van den heer C. Wolfert Hzn. van Terneuzen nemen we niet in z'n geheel op. In het eerste deel daarvan reageert hij op wat we schreven over „Ons volk en de Vrije Uni versiteit." Dat deel laten we weg omdat het een meer incidenteel punt behandelt. Wil hij met alle geweld, dat zijn meening daarover ook wereldkundig gemaakt wordt, dan zoeke hij daarvoor maar een „andere pers." Maar het tweede deel waarin hij meent zijn oordeel over onzen persarbeid inzake het sociale vraagstuk te moeten publiek maken volgt hier in z'n geheel. Het luidt aldus Geachte Redactie, Bij het lezen van het laatste nummer van de Zeeuwsche Kerkbode van 20 Juni 1.1. trof ik natuurlijk ook een paar stukjes aan van den hand van ds. Heij. Zoo denk ik ook over het tweede stukske. „Heel lief, vindt u niet, Zeeuwsche land bouwers." „Jongen" zei er een tegen me, „wat moet die ds. Heij toch een bol zijnEn toen begon ik het ook te gelooven. Ds. Heij laat ik maar met den deur in huis vallen. Houdt a.u.b. op met dergelijke toestanden (veronderstel dat ze waar zijn) in de Z.K. uit elkaar te halen en geef ons als U kunt liever stukskens zooals dat van ds. Faber in 't zelfde nummer, dat was beter, dunkt me. Het is, meen ik, niet de eerste maal, dat U meent sociale kwesties te moeten behandelen, en doe het dan toch zeker niet langer op die manier. Allereerst die na-aperij uit de Standaard staat voor U al heel weinig netjes, dat doen hier bij ons kleine jongens. Die cijfers die U daar noemt, zeggen niets, en van tweeën één, als dat door U in ernst zou verdedigd worden, dan slaat U óf de bal glad mis, óf U toont er geen sylabe van te weten, en houdt dan Uw pen liever thuis. Die Zeeuwsch-Vlaamsche boer, die dat zou gezegd hebben ('t wordt hier pertinent tegen gesproken) was op z'n zachtst gezegd, op dat moment onverstandig, even zoo goed als degenen die voortdurend met hun geschrijf en grootdoe nerij in een blad, verschillende voorkomende (of niet voorkomende) toestanden ophalen, 'k Dacht hierbij zoo aan een spreuk die ik eens las, n.l. „De man, die(vult U zelf maar in Ds) scheidt den voornaamsten vriend". En 't be nieuwt me, hoe dat daar op Walcheren wel gaat met die Dominéés en die boeren, gelezen althans bijvoorbeeld bovenbedoeld stukje, want van die arbeiders daar kan men niet veel ver wachten voor de Kerk, ergo moet dan toch de boer dokken en dat is wel noodig, want moet er voor de Kerk niet veel betaald of geofferd worden 'k Herinner me nog de speech van ds. Doorenbos te Amsterdam, (toen in den Bosch) ergens gehouden over (schrik niet, Zeeuwsche boeren) predikanten-nood en nood van predikanten. Een woord, waarzoo wat allen geloof ik, mee instemden, ook ik, hoor! en ook zeer onder hebben genoten. Laat ik hierbij eindigen. Alleen dit nog, om niet den schijn op mij te laden dat bovenbedoeld onderwerp in 't laatste stuk van ds. Heij voor mij een schrik des harten is of was, ben ik bereid met hem en andere personen dit punt in den breede te bespreken mogelijk dat ds. Heij dan later wel beter weet waar de klepel hangt. Denk nu niet, dat ik mij of eiken anderen boer de hand boven 't hoofd houd, wel nee man, daaronder vindt ge ook vogels van diverse pluimage maar waar niet En ten laatste staat het voor mij zoowat een ander doet moet hij weten, maar blijft het met de Z. Kerkb. zóó voortgaan, dan stop ik er mee, en leg haar eenvoudig ongelezen ter zijde of weiger haar te ontvangen. Een boer is of behoort althans m.i. niet te zijn een kurkezak, die je maar drummen kunt zoo je wilt. Zoo'n ding ('n boer n.l.) moet toch ook iets meer mogen doen dan alleen „betalen", is 'tniet, dominéé? Met m'n beleefden dank voor de opname dezes, teeken ik, met de meeste hoogachting, Terneuzen. C. Wolfert Hzn. We voegen hier geen woord bij. Dan alleen dit We laten aan onze lezers het oordeel over den schimp en hoon, dien deze landbouwer oorbaar en noodig keurt ons aan te doen. Een ander schrijven zond ons de heerJ.M. Houterman van Gapinge. Dit volge hier in z'n geheel. Geachte Redactie Mag ik s. v. p. eene kleine plaatsruimte van U in uw geëerd blad, waarvoor bij voorbaat mijn dank. Met eenige verwondering heb ik in uw blad van j 1. Vrijdag 20 Juni het inleidend stuk ge lezen van ds. Heij hetwelk hij gebruikte om het nut aan te toonen van een Chr. Sociale Landdag, waarvan hij dan van de sprekers een klein verslag geeft over het gesprokene. Het is tegen dat gedeelte dat hij heeft ge schreven voor hij zijn verslag heeft dat ik op kom, waarin naar mijn oordeel heel wat on juistheden in voor komen. Hij begint met te zeggen dat het loon der landarbeiders f 12 per week is, volkomen juist maar dan komen de fouten, want gaat hij door vele omstandigheden drukken echter dit toch al zoo lage loon nog lager, zoo worden b.v. regendagen afgetrokken, regent het zes dagen in de week dan heeft de arbeider nihil, en het land wordt dan gezegend schrijft hij, naar mijn gedachten twee onwaarheden want het zal toch wel bijna nergens voorkomen dat een vaste arbeider bij regen naar huis gestuurd wordt, en dat het voor de boer een zegen is als het zes dagen regent betwijfel ik ook sterk, wel worden in de regel de losse arbeiders niet in 't werk genomen bij regen maar ds. Heij heeft het meer over hen die z.g. vast zijn, want de losse arbeiders werken ook niet voor twee gulden per dag. Verder worden ook de Christelijke feestdagen afgetrokken schrijft hij, zoodat zij voor wat het loon betreft nu juist niet met vreugde wor den begroet, maar amice, ds. Heij zal toch ook wel weten dat dit tot het verleden behoort, tenminste ik geloof niet dat er in onze omge ving één boer is die niet de Christelijke feest dagen uitbetaalt, mochten er nog plaatsen in Zeeland zijn waar dit niet gebeurt, laat ds. Heij die clan noemen en probeeren daar verbetering in te brengen, want het is toch wat te een zijdig om enkel te denken aan het verkeerde van (misschien een paar streken) en dan dat gebruiken voor een schrijven in een courant, en de andere plaatsen waar al jaren de Chr. feestdagen worden uitbetaalt om die dan maar te vergeten. Ik geloof wel dat ds. Heij wat geruster kan wezen wat betreft de Chr. feestdagen en de regendagen en dergelijke, ook de verplichtingen van allerlei werkzaamheden die hij opnoemt voor het voorrecht dat men „vast" is zijn ge weldig overdreven, want voor overwerk b.v. hetwelk echter zeldzaam gebeurt zal toch wel een ieder in de meeste gevallen extra betalen. Mocht de geachte schrijver in het vervolg nog meer van dergelijke stukken schrijven M. de Redacteur dan zou ik willen dat hij meer betrouwbare inlichtingen raadpleegde om ver der misverstand te voorkomen, ook acht ik de Zeeuwsche Kerkbode daar niet het aangewezen blad voor, maar waar het nu in de Kerkbode stond wenschte ik het ook voor dezen keer het in de Zeeuwsche Kerkbode te plaatsen. En nu ga ik bijna eindigen want ik verg anders te veel plaatsruimte van U in uw blad, maar voor ik eindig wensch ik nog eenige regelen te schrijven want de geachte schrijver denkt anders misschien, die hoort ook onder hen thuis die applaudiseerden toen een land bouwer uit Zeeuwsch-Vlaanderen op een ver gadering zeide dat er wat sociale wetten moesten worden afgeschaft, want de arbeiders hebben het veel te goed, want ik geloof ook dat het voor een gezin die met f 12 in de week moet toekomen wel een heele toer is, ja bijna onmogelijk, men zal er tenminste geen buiten- landsch reisje van kunnen maken, maar ik vindt wanneer men iets in een dag- of weekblad plaatst, men de dingen niet zwarter moet maken dan zij zijn, want dan komt de zaak waar het om gaat onverschillig van wat dan ook nooit ten goede. Ook heeft ds. Heij vergeten dat een land arbeider heel wat weken heeft dat hij meer verdient, b.v. in de oogst zal toch wel niemand voor f 12,- een heele week snijden zoo is het ook met aardappel rooien en bieten steken enz. en meestal heeft hij ook nog aardappelland bij zijn patroon waar hij wat aan verdient. Misschien denkt de schrijver ik heb het overgenomen uit de Standaard, maar hij heeft het heele stuk waarin dit voorkomt in één adem genoemd en met zijn naam onderteekend dus beschouw ik het ook als van hem. En hiermede geachte Redactie eindig ik nu, u dank zeggend voor de plaatsing teeken ik mij. Met Broedergroete, Gapinge. J. M. Houterman. Hierop kunnen we, zonder met een geoor loofd zelfrespect in conflict te komen, nader ingaan. Wat we dan ook gaarne doen. We willen dan de volgende opmerkingen maken 1. Het stuk, waartegen br. Houterman bezv/aar maakt, is niet van onsmaar ontleend aan een ander Blad. Hij zelf merkt dit ook wel op, maar meent dat dit er weinig toedoet, en hij ons tenvolle aansprakelijk kan stellen voor de onjuistheden, die daarin naar zijn inzien voor komen, terwijl wij met naam en toenaam het Blad noemden waaruit we een stuk overnamen. Tegen deze wijze van handelen moeten we met nadruk opkomen. Hadden we onzen zegs man niet genoemd, dan had br. Houterman volkomen gelijk, wanneer hij zeide dat hij dan ons daarvoor hield. Nu gaat dit, dunkt ons, niet aan. Wanneer dan ook br. Houterman bezwaren 'heeft tegen de in „De Standaard" gegeven, en door ons alleen maar overgenomen, mede- deelingen over een streek in ons Vaderland, moet hij niet allereerst bij ons zijn, maar bij onzen zegsman. De Standaard heeft deze i gegevens verzameld en beschikt "dan ook over het materiaal, dat noodig is om tegenspraak te kunnen controleeren. Maar in „De Standaard" hebben we tegen spraak daarvan niet gevonden. Hier komt nog bij, dat terecht tegen ons een verwijt had kunnen ingebracht worden, wanneer we een stuk hadden overgenomen uit een schendblad, maar zoo staat "De Standaard" toch niet bekend. De door zoo'n Blad ver schafte gegevens betrouwbaar te achten, [is toch zeker niet ongeoorloofd. En voor wat de, in dat Standaardartikel bedoelde streek aangaat, zijn de cijfers zoo zegt het Blad onaantastbaar. Wanneer dan ook de zaak zóó staat, dat de gegevens van De'Standaard onjuist zijn, dan is hier allereerst een zonde van De Standaard, dan van allen, die, hoewel ze oordeelden, dat die gegevens niet juist waren, deze daar onweer sproken lieten, en eerst dan komen wij aan de beurt, die deze niet-tegengesproken gegevens in goed vertrouwen'overnamen. 2. In de tweede plaats mag worden verwacht, wanneer men tegen een stuk bezwaren wil inbrengen, dat men dan goed leest water staat. En nu opponeert br. Houterman tegen ons alsoj wij zouden gezegd hebben, dat de, in dat stuk genoemde toestanden, in geheel Zeeland voorkwamen, terwijl we zoo iets niet schreven. Maar ditin de Standaard wordt een streek genoemd, waarin dergelijke toestanden voor komen, wij vreezen dat die streek, zooal niet alleen in Zeeland, dan toch ook in Zeeland gevonden wordt. We schreven dus ook niet zoo'n streek is er in Zeeland, maar we vreezen dat die streek ook in Zeeland gevonden wordt. Dat is toch geheel iets,anders'dan br. Houterman ons wil toedichten. Kan nu br. Houterman ons verzekeren, dat zulk een streek in Zeeland niet gevonden wordt Blijkens zijn ingezonden stuk niet. Daarin schrijft hijtenminste ik geloof niet dat er in onze omgeving één boer is, die niet de Chris telijke feestdagen uitbetaalt, mochten er nog plaatsen in Zeeland zijn waar dit niet gebeurt enz.ook hij laat dus de mogelijkheid open, dat er nog wel zoo'n streek is. Maar heeft hij dan wel het recht zoo pertinent te spreken 3. Hebben wij, door ons wat onduidelijk uit te drukken, den indruk gegeven dat die toestanden in geheel Zeeland zouden gevonden worden, en alzoo onbedoeld een blaam gelegd op al die streken, v/aar dergelijke toestanden niet bestaan, zoo betuigen we ons leedwezen over die onduidelijkheid en gaven we daarom gaarne aan br. Houterman de gelegenheid aan te toonen dat in onderscheiden streken van Zeeland dergelijke treurige toestanden niet voor komen. 4. Als ook broeder Houterman van oordeel is dat toestanden, als in dat Standaard-stuk werden genoemd, zondig zijn en dat hij dit doet blijkt uit zijn „ingezonden" ligt het dan niet op zijn weg, en dien van zijn Gereformeerde medelandbouwers te onderzoeken of zulke zondige toestanden al geheel wegge daan zijn uit geheel Zeeland. Kan dan niet hun organisatiewant die is daarvoor toch het eerst aangewezen, er voor zorgen dat er ten dezen klaarheid komt Wanneer toch De Standaard die toestanden teekende. om een andere groep van onze medeburgers tot meer tevredenheid op te wekken, was het niet om die toestanden goed te keuren. Want dan schrijft het Blad ook „We hebben aan vele ontevredenen iets willen laten zien aangaande toestanden onder den naaste, niet om te zeggen, dat 't nu elders zoo moet wor den als op 't platteland. Die gedachte is verre van ons. In de schildering der bovenomschreven toestanden sluiten wij een krachtig beroep op de christenen onder den boerenstand, om zoo mogelijk (en er is verbetering mogelijk) ver betering te bewerken". Daar is ook solidariteit in cle schuld Die moet gevoeld worden. Zonde is het, en een echt liberale gedachte te zeggen gelijk men dat weieens hoort „wat een ander doet moet hij weten". Een bijbellezer, die in zijn bijbel de geschiedenis heeft van Achan en de nederlaag van Israel voor Ai, kan zoo niet spreken, of hij weerspreekt zijn bijbel. Die solidariteit moet ook onze landbouwers een prikkel zijn uit hun midden al het booze en verkeerde weg te doen. Daarop te wijzen, en alzoo op te komen voor den eisch van Gods Woord, achten we nog altijd onze lang niet altijd aangename maar toch dure roeping. Telken male doet zich in het kerkelijk leven in verband met de zegelwet de vraag voor of al dan niet een zegel moet geplakt worden, zoo b.v. op quitanties voor bijdragen aan de kerk, op bewijzen van het afdragen van col lecten enz. Deze vragen zijn nu beantwoord. En met dat antwoord willen we de kerken in Zeeland dienen, door het stuk, dat daarover in „De Heraut" verscheen in z'n geheel over te nemen. We zouden daarbij aan de onderscheiden penningmeesters wel den raad willen geven, dit uit te knippen en in hun kasboek te plakken, dan kunnen ze het ten allen tijde raadplegen. Zegelwet. Deputaten voor de Correspon dentie met de Hooge Overheid ontvingen van de kerken vragen om informatie of de Zegelwet ook van kracht is voor kerkelijke quitanties en contributiebijdragen, collecten en kerkelijke qnota. De ontvangers van registratie zijn hier en daar van oordeel, dat bij het innen van bij dragen voor het onderhoud der plaatselijke kerk een gezegelde kwitantie moet worden afgegeven. Naar Gereformeerde beschouwing zou hiertegen kunnen worden ingebracht, dat de bijdragen der leden voor het onderhouden van het kerkelijke leven niet zijn belastingen, maar vrijwillige bijdragen, die wel zedelijk, maar niet wettig verplicht zijn. Nu kan men aan het zegelrecht ontkomen wanneer de leden der kerk geen quitantie vragen. Doch wanneer zij eene kwitantie vragen, zou de kerkeraad, wanneer het gevoelen der ontvangers juist was, verplicht zijn, een gezegelde quitantie bij de betaling van bijdragen boven de tien gulden af te geven. In de tweede plaats werd van onderscheidene zijden aan deputaten gevraagd, of het bewijs van betaling der kerkelijke quota op gezegeld papier moet geschieden. Deze quota zijn het bedrag, dat elk dient te betalen voor de onkosten der meerdere vergaderingen. De afgevaardigden ontvangen veelal quitanties om aan de afge vaardigde vergaderingen te toonen, dat en hoeveel zij betaald hebben. De vraag is nu Moet zulk een quitantie onder zegel afgegeven worden? Of is het voldoende, dat op onge zegeld papier erkend wordt, dat de bijdrage groot f is ontvangen? Om zekerheid in dezen te verkrijgen wendden deputaten zich tot den Minister van Financiën met de vragenlo. Is het de bedoeling der Zegelwet 1917, dat de quitantiën voor bijdragen, dienend voor het onderhouden van het leven eener plaatselijke kerk, gezegeld moeten worden en 2o. Moet het bewijs van betaling der quota eener kerkelijke vergadering op ge zegeld papier gegeven De Secretaris der Deputaten ontving op deze vragen van den Ontvanger der Registratie en Domeinen te Kampen het volgende antwoord KAMPEN, 2 Juni 1924. De Minister van Financiën heeft mij verzocht, U mede te deelen, dat quitanties voor bijdragen in het onderhoud van eene plaatselijke kerk kunnen geacht worden te behooren tot de stukken, welke bij art. 37 No. 14 der Zegelwet 1) van zegelrecht zijn vrijgesteld, en dat qui- tiën wegens bijdragen in de kosten van de door u bedoelde kerkelijke vergaderingen vallen onder de vrijstelling, bedoeld in art. 37 No. 5 dier wet 2), mits utt de quitantie blijke, dat de gelden worden afgedragen van wege een plaat selijk kerkelijk bestuur, aan het classicaal bestuur, waaronder de kerkelijke besturen ressor teeren. Een en ander werd medegedeeld bij Missive van den Minister van Financiën, d.d. 8 Mei 1924 No. 83 v. d. Zegel en Comptabiliteit. De Ontvanger der Registratie en Domeinen te Kampen, w.g. Borqman. Door deze beslissing van den Minister van Financiën is duidelijkdat de quitantiën voor bijdragen, dienend voor het onderhouden van het leven eener plaatselijke kerk van zegelrecht vrij zijn, en 2o dat het bewijs van betaling der quota eener kerkelijke vergadering niet op ge zegeld papier behoeft te geschieden, mits uit de quitantie blijke, dat de gelden worden afgedra gen van de eene kerkelijke vergadering aan de andere. De andere vragen aan Deputaten gesteld of de Zegelwet toepasselijk is op toezeggingen van tractementen, toekenningen van pensioenen en dergelijke, zijn reeds vroeger aan den Minister gesteld en namens den Minister van Financiën is 21 Maarr 1918 bericht ontvangen, dat deze stuxken vrij van zegel zijn. (Zie Acta 1920, blz. 269). Ook op het storten van collecten is de Zegel wet niet toepasselijk. De kerken zijn gedekt wanneer zij een berichtvorm gebruiken van den volgenden inhoud: „Wij berichten hiermede de ontvangst van f collectegelden". (Zie Acta 1920 blz. 270). Namens Deputaten H. Bouwman, Secretaris. 1 Art. 37 No 14 der Zegelwet luidt: „de stukken, vermeldende de ontvangst of overne ming van vrijwillige bijdragen, voor liefdadige doeleinden aan instellingen of commissiën toe gezegd". 2) Art. 37 No 5 luidt„in art. 34 vermelde stukken, welke worden opgemaakt om te die nen tusschen personen, die deel uitmaken van een zelfde administratie en welke op die ad ministratie betrekking hebben, mits van een en ander uit de stukken blijke". We voegen hier nog bij een stukje uit de rubriek Rechtsvragen in „De Standaard" van 26 Febr. 1924 over salarisquitanties. Dezelfde persoon vraagt, of loonzakjes en salaris-kwitanties van vaste werklieden en ambtenaren vrijgesteld zijn van zegelrecht. Antwoord. Volgens art. 1637ij Burgerlijk wet boek en art. 32-28a der zegelwet zijn alle stuk ken, opgemaakt ter uitvoering van een arbeids overeenkomst waaronder ook saZam-kwitanties vallen, vrij van zegel, terwijl art. 36-9o der zegelwet vrijstelt de ontvangstbewijzen voor gelden welke door den Staat, Provinciën, Ge meenten, Waterschappen of andere, door het openbaar gezag ingestelde zedelijke lichamen en instellingen verschuldigd zijn. En ook nog dan heeft men al deze din gen bij elkaar over schenkingen aan kerken, eveneens uit „De Standaard". Nog eens: Schenkingen aan Kerken. Mr. G. H. A. Grosheide schrijft ons: In een artikeltje, eenigen tijd geleden, door mij aan uw blad toegezonden, en door Uw Redactie opgenomen, besprak ik eenige punten betreffende de schenkingen aan kerken. Ik uitte toen de veronderstelling dat een schenking (niet te verwarren met een legaat

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 2