FEUILLETON.
Voor de Hongaarsche kinderen.
gaat die regel niet op. Zeker is deze onder de
profeten te rekenen. Van hem getuigde toch
de Heere Jezus zelfwant Ik zeg ulieden, onder
die van vrouwen geboren zijn, is niemand
meerder profeet dan Johannes de Dooper,
Luk. 7 28. En toch, deze grootste onder de
profeten deed geen wonderteeken. Van hem
lezen we in Joh. 10 41„En velen kwamen
tot hem (nl. tot Jezus), en zeiden Johannes
deed wel geen teeken, maar alles wat Johannes
van dezen zeide, was waar".
Wanneer we echter maar onthouden dat ook
deze regel zijn uitzondering heeft, kan als de
regel worden vastgesteld, dat profetie en wonder-
gave samengingen.
De H. S. is vol van wonderverhalen, want
ze is vol van Gods wonderdaden. Omdat de
mensch doorgaans niet meer Gods macht op
merkte en verheerlijkte in het gewone beliefde
het God zich dan te verheerlijken door het
ongewone om zoo den mensch er nog weer toe
te bewegen, dat hij Gods daden opmerkte en
erkende.
En beoogden die wonderdaden dan om óf
Gods vijanden te bestraffen óf zijn volk te redden
óf wel beide tegelijk, als een derde doel van
die wonderen is te noemen, dat ze rechtstreeks
of indirect getuigenis zouden afleggen aangaande
de zending van een door God gezonden pro
feet en aangaande de betrouwbaarheid van
diens woord.
Om zulk een bewijs van zijn zending vroeg
Mozes. Toen de HEERE hem opdracht gaf
zijn volk uit Egypte uit te leiden, zeide Mozes:
„Zij zullen mij niet gelooven en mijn stem
niet hooren, want zij zullen zeggen De HEERE
is U niet verschenen".
En toen kreeg Mozes ook zulk een bewijs
van zijn zending in de teekenendie hij zou
kunnen doen. Zijn staf zou worden tot een
slang, en de slang weer tot een staf. Zijn hand,
die hij rein in zijn boezem zou steken, zou
daar melaatsch uitkomen en wederom melaatsch
in zijn boezem gestoken, er dan weer rein
uitkomen (Ex. 4).
Moesten deze teekenen dienen om het geloof
te verwerven bij zijn eigen volk, om Farao te
bewijzen, dat hij gezonden was van den levenden
God kreeg hij een heele reeks wonderen te
doen.
Zulk een wonderteeken kreeg om ook
dezen weer te noemen Elia te doen op den
berg Karmel, toen op zijn gebed vuur van den
hemel afdaalde om zijn offer te verteeren en
alzoo voor het heele volk werd getoond beide,
dat de HEERE God is en Elia zijn profeet.
Ook de Heere Jezus, de hoogste profeet,
heeft zulke wonderteekenen in menigte verricht.
De wonderen toch die Hij deed, bedoelden ook
teekenen te zijn. Dit blijkt wel duidelijk uit het
woord waarmee Hij de schare uit Galilea weer
in Kapernaum begroette: „Gij zoekt mij, niet
omdat gij teekenen gezien hebt, maar omdat
gij van de brooden gegeten hebt en verzadigd
zijt" Joh. 6:26. Als Hij de vijf gerstebrooden
en twee vischkens, vermenigvuldigd had, was
dat ook geweest om de scharen te voeden.
Maar dan was het toch meer nog geweest op
dat men in dat wonder het teeken zou opmerken,
dat getuigde van Zijn goddelijke Zending. En
als die menschen dan wel dachten aan die
voeding, maar niet het teeken hadden opgemerkt
werd dit door Jezus als een verwijt tegen hen
ingebracht.
De teekenen, door de profeten verricht, had
den de bedoeling getuigenis af te leggen aan
gaande de goddelijkheid van hun zending. Nog
sterker komt dit uit in Joh. 14:11: „Gelooft
Mij dat ik in den Vader ben, en de Vader in
mij is; en indien niet, zoo gelooft mij om de
werken zelve.
Het ongeloof dan ook, dat deze teekenen
niet opmerkt, en zich daardoor niet laat leiden
maakt temeer schuldig.
Als in Chorazin en Bethsaida zoovele teekenen
door Jezus waren verricht, maar deze daar niet
hadden geleid tot waarachtige bekeering, zou
het Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in den
dag des oordeels. Want zoo zegt de Heere
zoo in Tyrus en Sidon de krachten waren ge
schied, die in U geschied zijn, zij zouden zich
eertijdsin zak en asch bekeerd hebben. (Matt.
11 21, 22).
Zoo nam het wonderteeken een groote plaats
in om te bewijzen dat de profeten van God
DOOR
HUGO KING MANS.
38)
„Hoe weet u dat?" vroeg Sien, verbaasd, on
danks haar smart en boosheid.
„Hy kwam naar zyn moeder", antwoordde
vrouw Oostra kalm, en vertelde my alles. Hy
is er naar aan toe. Maar aan dat heeft by geen
schuld. Hy is nu op het politiebureau.
„Op het politiebureau
Ida verwonderde zich, dat het zoo kalm werd
gezegd.
„Ja, wy waren op weg naar jou toe, toen
iemand vau de politie hem aanhield. Maar
straks komt hy wel naar hier. Want hy is on
schuldig".
„Hy heeft het volk toch opgeruid", zei Sien.
„Dat zeg ik immers: hy is er naar aan toe
voor z'n eigen. Maar dat is goed. Zoo komt
door dit droeve voorval Jan terecht. Let maar
eens op."
Moeder Oostra sprak zoo innig-overtuigend,
dat Sien geen tegenwerpingen maakte en maar
zweeg.
De deur der voorkamer, die in de gang uit
kwam werd geopend en een mannenstap naderde.
„O, ik had voor waschwater moeten zorgen,"
zei Ida schuldbewust.
gezonden waren.
Toch zooals prof. Aalders opmerkt in zijn
„De Profeten des ouden verbonds" bl. 226
bezat de Israëliet in het wonder niet een af- j
doend kmmerk om de ware van de valsche
profetie te onderscheiden. En ook prof. Bavinck
Dogm. I2 bl. 351 zegt„een teeken of wonder
is opzichzelf nog niet genoeg tot verzegeling
van een profeet".
Wonderen deden ook"de Egyptische toove-
naars. Ze konden niet alle wonderen van Mozes
nadoen. Straks doet Mozes een wonder, dat
zij niet konden nadoen, en dat hen tot de
erkentenis bracht: „dit is Gods vinger" (Ex.
819). Maar onderscheiden wonderen hadden
ook zij dan toch maar verricht. Hoe ze in staat
waren die wonderen te doen kan hier in 't
midden gelaten worden. Wanneer een wonder
opzichzelf, zonder meer, een bewijs was van
goddelijke zending, dan hadden de wonderen
der toovenaars ook getuigenis moeten afleggen
van hun goddelijke zending en die hadden zij
toch zeker niet.
Ook wat Openb. 13 zegt kan hier leering
geven. Van het tweede Beest wordt gezegd
„En het doet groote teekenenzoodat het ook
vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde
voor de menschen en het verleidt degenen, die
op de aarde wonen door de teekenendie
aan hetzelfde te doen gegeven zijn in de tegen
woordigheid van het beest". (Openb. 1313, 14).
Tegen hetgedachteloos-zich-Iaten-leiden door
een teeken deed de Heere dan ook al door
Mozes een ernstige waarschuwing uitgaan in
Deut. 13:1—3.
Daar staat te lezen„Wanneer een profeet
of droomdroomer in het midden van u zal op
staan en u geven een teeken of wonder, en dat
teeken of dat wonder komt, dat hij tot u ge
sproken had, zeggende Laat ons andere goden,
die gij niet gekend hebt, navolgen en dienen
gij zult naar de woorden van dien profeet of
naar dien droomdroomer niet hoorenwant de
HEERE uw God verzoekt ulieden om te weten
of gij den HEERE uwe God liefhebt met uw
gansche hart en met uw gansche ziel."
Deze plaats stelt dus de mogelijkheid, dat
ook een valsche profeet wonderen zou doen en
die gebruiken als teekenen om daardoor geloof
te vinden voor zijn woord, dat van den dienst
des HEEREN zou zoeken af te trekken.
Een teeken op zich zelf maakt dus de zaak
nog niet uit. Dat teeken moet beschouwd in
verhand met het woord van den man, die dat
teeken doet. Is dat woord een woord, dat
tegen Gods wil ingaat, en van Zijnen dienst
afmaant, dan is die man, ondanks het verrichtte
teeken, niet als een gezant Gods te beschouwen.
Het woord blijft de meeste beteekenis houten.
En wel zeer te behartigen zijn de opmer
kingen, die ds. J. van Andel maakt bij Joh.
14 11 het wonder dient niet zoozeer om
tot het geloof te brengen als wel om den mensch,
die gelooven wil, maar door het woord niet
ten volle overtuigd is tot de volle zekerheid
te brengen. Voor den mensch, die geestelijk
genoeg gezind is, om in het woord zelf het
wonder te zien, hebben de wonderen alzoo
slechts een ondergeschikte beteekenis zij mogen
hem stoffe geven tot aanbidding, maar de
baarmoeder zijns geloofs zijn ze niet".
Heij.
Voor hen, die Hongaarsche kinderen in hun
huis hebben opgenomen, en voor hen, die dat nog
zouden willen doen, nemen we hier op een
gedeelte van de circulaire, die ons vanwege
het comité werd toegezonden.
Wij moeten U tot ons leedwezen mededeelen,
dat onze geldmiddelen uitgeput zijn en wij dus
dan slechts kunnen voortgaan met het inrichten
van kindertransporten, wanneer de reiskosten
geheel door de pleegouders worden gedragen.
Deze kosten bedragen, mede omdat sedert den
aanvang des jaars de terugreis door Duitsch-
land te onze laste komt, voor heen en terug
f 15,— per kind.
Wij willen nu in de eerste plaats trachten
bij genoegzame deelname een zomertransport
samen te stellen, vermoedelijk tegen het einde
van Juni, en wachten de opgaven daarvoor in
vóór 1 Juni a.s. In den aanvang van Juli stellen
wij ons voor weder een transport terug te doen
„'tKan wel even in de keuken, juffrouw," zei
vrouw Oostra. „Wacht ik kom".
Meteen stond zy in de deur, waarin Theo
verscheen.
„Ik kan u gerust stellen, vrouw By molts",
zei hy opgewekt. „Het gaat goed met uw zoon.
De andere dokter blijft nog even. Maar ik ga
nu heen en
Plots hield hij op en keek vrouw Oostra
scherp aan. Ook deze keek, maar zeide niets.
Dan greep Theo haar hand. „Wel dat is
Sien," zei hy, haar hand schuddend. „Sien, die
jaren geleden bij myn moe werkvrouw was!"
„Krek", zei vrouw Oostra. „Ik dachtwat
bekend gezicht en wat bekende stem. Maar het
is al zooveel jaar geleden. Maar u is jongeheer
Theo. Maakt mevrouw het goed?"
„Zy is boos op u", zei Theo, quasi-ernstig.
„Boos op my?" vroeg vrouw Oostra, ver
schrikt. Waarom toch?"
„Omda" u later niet meer eens bent geweest.
Moe sprak nog vaak over u."
„Ja, wat zal ik zeggen, jongeheereh
mijnheer Theo. Toen ik getrouwd was kwam
eerst Sien en toen Jan entoen Dirk. Maar (ie
is nu by God, al jaren. En myn man is ook
gestorven. Maar, wat ik wou zeggen, toen werd
hét wat druk en kon ik niet op bezoek gaan.
En dan op bezoek by mevrouw uw moe, dat
paste toch niet voor my
„Waarom niet, Sien? Ik mag toch nog wel
Sien zeggen? Waarom niet? Moe was toch
nooit uit de hoogte
„O, neen", weerde vrouw Oostra af, „o, neen.
Ze was er één uit duizend. Goed voor haar per
gaan inschrijvingen daarvoor gelieve m^n ons
uiterlijk 15 Juni te doen toekomen.
De volgende gelegenheid tot terugzending
denken wij ons in den herfst. Het juiste tijdstip
moet nog in overleg met de Kinderlige vast
gesteld worden.
Zeer gaarne zouden wij dan in staat gesteld
worden om den trein, welke kinderen komt
halen, te benutten om kinderen voor een winter
verblijf hierheen te vervoeren, doch dan moet,
wij herhalen het, voor elk kind het bedrag van
f 15,beschikbaar worden gesteld. Hoezeer
wij beseffen, dat deze eisch uw arbeid ten bate
der Hongaarsche kinderactie zal bemoeilijken,
vertrouwen wij toch, dat wij, wanneer maar
algemeen wordt ingezien, dat, gegeven de
grootere duurte in Hongarije en de door den
Nederlandschen regeeringsarts, Jhr. Sickinghe,
geconstateerde grootere ondervoedheid dan een
paar jaar geleden, de nood nog onverminderd
voortduurt, met krachtige samenwerking er in
slagen zullen onze actie in den herfst voort te
zetten. Wij rekenen daartoe op uw aller mede
werking op grooter of kleiner schaal.
Waar men van R. Katholieke zijde nog steeds
kans ziet, met toepassing van denzelfden maat
regel, geld en adressen voor kinderen te vinden
zou het voor de Protestanten beschamend zijn,
wanneer wij genoodzaakt zouden zijn onzen
arbeid te staken.
Men geve er zich tevens rekenschap van,
dat, wanneer geen kindertreinen meer komen,
de gelegenheid om pakketten te verzenden
langs dezen veiligen weg tevens komt te ver
vallen.
Het adres voor dezen arbeid isCentraal
Comité voor Hongaarsche kinderen, Rijnstraat
38, 's-Gravenhage. Heij.
ZEEUWSCHE OUDERLINGEN-CONFE
RENTIE, gehouden te Vlissingen in
de N. Middelkerk op 17 Mei 1924.
II.
Op dit referaat volgde nog eenige bespreking,
waarna de vergadering werd verdaagd tot
's middags.
De middagvergadering werd heropend met
het zingen van Psalm 33 1, waarna de Voor
zitter een telegram van dank voorlas van br.
Mulder.
Hierna verkreeg dr. K. Dijk, van 's Gravenhage,
gelegenheid tot het houden van zijn onderwerp
„De ouderling en het sociale leven". Spr.
wees er op, dat we leven in een tijd van ver
schillende vraagstukken. Ook het onderwerp
dat spr. nu zal behandelen. Men moet niet
denken, dat dit er een is van den tegenwoor-
digen tijd. Neen, het vraagstuk beheerscht al
jaren onze kerken. Men moet van spr. niet
verwachten, dat hij nu de oplossing zal brengen.
Het vraagstuk staat echter heden ten dage in
het middelpunt. Ook ons Christelijk leven wordt
nu door de economische en sociale kwesties
beinvloed, wellicht nog meer dan vroeger de
politiek. We hebben dit proces te aanvaarden.
De vragen van arbeid en loon hebben zich
naar voren gestuwd in de laatste 10 jaren, en
zijn ook niet de kerk voorbij gegaan.
Spr. wees er op, dat wij tegenover de maat
schappelijke kwesties stonden tot vooreenigen
tijd als een achterstand. De oorlog heeft de
maatschappelijke verhoudingen geheel gewijzigd.
Het feit, dat vóór den oorlogstijd in de arbeids
verhoudingen toestanden gevonden werden,
waarin de arbeider niet kon beantwoorden aan
zijn roeping als beelddrager Gods, heeft een
schok doen ontstaan waarin de evenaar naar
de andere zijde is overgeslagen. Er heerscht
nu groote beroering op het terrein van den
arbeid. Staking, contracts-verbreking en sabo
tage is aan de orde van den dag, en hiervoor
mag de kerk haar oogen niet sluiten. De kerk
staat hier niet buiten. Niet op die wijze alsof
de kerk zich moet uitspreken over de arbeids
verhoudingen, enz., dit behoort niet tot haar
competentie, doch er dient toch verband te
bestaan en de kerk moet in de maatschappelijke
verhoudingen het licht laten schijnen van het
Woord Gods. Men moet er zich voor wachten
van de kerk alles te verwachtengewaakt
moet worden voor eenzijdigheid naar beide
kanten.
Men mag niet zeggen, dat de predikant en
de ouderling niets van doen hebben met de
soneel en heeleniaal niet gemaakt vriendelyk".
„O, dat dacht ik ook", zei Theo, lachend
even. U moet maar eens gauw komen. We
wonen nog steeds in hetzelfde huis".
Toen dacht hy weer aan den patiënt.
„Het gaat goed met hem", zeide hy.
„De Heere zij gedankt. Het had ook anders
kunnen zijn", merkte vrouw Oostra op.
„Kom, Ida, nu moeten wy gaan. Moe zal er
wel niets van begrijpen, waar wy blyven."
„U moet nog even uw handen wasschen,"
zeide Sien, die nu opstond.
Toen ze heengingen drukte zy warm beider
hand: „Ik dank u voor alles, wat u gedaan
hebt," zeide ze.
„Mag ik nog wel eens terugkomen, om te
hooren, hoe het gaat vroeg Ida.
„Als u wilt graag."
„Ik doe het vast."
Op straat zei Theo Wat wonderlijke samen
loop van omstandigheden, hé? Daar ontmoet
ik in die moeder een oude werkvrouw van
moe."
„'t Is een beste vrouw," zei Ida.
„Dat is ze. Altyd geweest. Moe hield veel
van haar. Ze is ook een vrome vrouw."
„Ja, ze klaagde niet eens over het ongeval
en ook niet om haar zoon, die op het politie
bureau is gebracht."
„Is die gearresteerd?" vroeg Theo verbaasd.
„Hy was in de straat vanavond, maar plot
seling verdween hij. Hy zal toch niet
„Volgens zyn moeder is hy volmaakt onschul
dig. Hy was zelfs By molts nog komen waar
schuwen, maar toen was het al te laat."
sociale vraagstukken. De H. Schrift zelfs is
vol van sociale gedachten.
Spr. wijst op de Mozaïsche wetgeving, op
hetgeen dc profeten en de apostelen gezegd
hebben over de sociale zonden en'hoe zij in
den Naam des Heeren getuigd hebben tegen
sociaal onrecht. Op grond hiervon zegt spr.
hebben ook de ouderlingen in dezen een roe
ping te vervullen. In 't bijzonder hebben zij
hiervoor een taak bij het huisbezoek. Hierbij
moet ook ter sprake komen de arbeid en het
arbeidsleven, dient naarstig onderzocht te,wor
den naar den wandel op het maatschappelijk
terrein, zoowel bij patroon als arbeider. Echter
mag het nooit worden het punt van onderzoek.
Allereerst treedt bij het huisbezoek op den
voorgrond de verhouding tot God, moet op het
geestelijk contact van den omgang met God de
nadruk gelegd worden. Wanneer de opzieners
spreken over den wandel naar den regel des
Verbonds, dan is er gelegenheid genoeg om
ook de sociale verhoudingen te bespreken.
Gewaakt moet vooral worden dat het huisbe
zoek niet ontaardt in een debat over de ver
schillende kwesties, die heden naar voren
komen. Het huisbezoek en de kerk zijn erjniet
om de sociale kwesties op te lossen. Ernstig
moet de vraag op het hart gebonden worden
of men zich in alles gedragen gevoelt door den
wil en den eisch Gods.
Spreker kwam nu tot de vraag of een lid
van een Geref. kerk lid mag zijn van een vak
organisatie die staat op het standpunt van den
klassenstrijd. Spr. citeert het rapport op de
Leeuwarder Synode, betreffende deze zaak.
Spr. betwijfelt of wel alle kerkeraden voldoende
aandacht aan deze conclussies schonken, en
dit valt te betreuren. In deze dagen, met zijn
feilen strijd op sociaal terrein, verdienen onze
christ. organisaties den steun van onze kerke
raden. Spr. ontveinst zich de moeilijkheden
niet, welke zich hierbij voordoen. Mag men
bij onwillige broeders, die niet voor het lid
maatschap van een moderne vakvereeniging
willen bedanken, gebruik maken van de ker
kelijke tucht Spr. zegt, dat men hiermede zeer
voorzichtig moet zijn. Hij zou b.v. alleen voor
dit feit het niet durven adviseeren, wanneer
zij uit hun verderen levenswandel niet bewij
zen onwaardige leden der kerk te zijn. Wel
dienen zulke dwalende broederen ernstig ver
maand te worden. Geven zij echter er blijk
van door hun persoonlijke gedragingen, bijv.
bij demonstraties of anderszins, met dejmoderne
beweging te sympathiseeren, dan is censuur
geboden.
Een andere vraag is, hoe te handelen met
diegenen die georganiseerd zijn in „neutrale"
organisatiesdezulken dienen evenzoo ver
maand te worden, en opgewekt lid eener Chr.
organisatie te worden. De neutrale organisaties
zijn te vergelijken bij een manke juffrouw, die
stelselmatig naar links overhelt. Voorzichtigheid
is dus zeer zeker geboden.
Spreker is van oordeel, dat men zelfs die
genen, die niets voor organisatie voelen, op
moet wekken lid eener Chr. organisatie te
worden. De Chr. vakorganisatie moet versterkt
worden met principieele christenen, die de Chr.
beweging in goede banen kunnen leiden. Naar
luidt van den Heidelberger hebben wij de roe
ping onze gaven ten nutte van anderen te be
steden.
De strijd in Twente bewijst hoe broodnoodig
het is dat onze christ. arbeider gesteund wordt.
Daarom ligt hier voor de ouderlingen bij het
huisbezoek een gewichtige, doch tevens
schoone taak.
Spreker eindigde zijn referaat met de bede,
dat de Koning der kerk onzen Opzieners wijs
heid moge schenken en de leiding des Heiligen
Geestes, om in dezen tijd waarin zulke gewich
tige vraagstukken naar voren komen, hun ambt
in getrouwheid te vervullen, tot Gods eere en
het heil onzer kerken.
Op dit referaat volgde weder een drukke
bespreking, waaraan door verschillende broe
ders werd deelgenomen.
Als volgende plaats van vergadering werd
Goes aangewezen.
Nadat de voorzitter de referenten had dank
gebracht, en de aanwezigen voor hun belang
stelling, sloot deze de vergadering en werd
gezongen Ps. 87 6, waarna ds. Dijk deze
goedgeslaagde conferentie met dankzegging
Zyn naam werd ook niet genoemd door
Bij molts."
„Noemde die dan namen
„Ja, heel even was hy by kennis en toen
prevelde hy enkele namen. Wy vermoeddeu,
dat hij zijn aanvallers herkend heeft. Maar
Oostra heb ik niet gehoord. Wel Buiter,
meen ik."
Verder spreken kon hy niet, want heftig trok
Ida aan zyn arm.
Wat is er, kind?"
„Buiter zeg-je?"
„Ja. Wat zou je dat? Ken je die?"
„Neen, ik ken hem niet, maar dat is die
vriend van Johan, uit Arnhem."
„Hoe kan dat nu? Die is immers niet in
Rotterdam
„Ja, Johan schreef het, verleden week. Hy
was plotseling ontslagen wegens zyn socialis
tische neigingen."
„Zoo, daar schiet die patroouofdie vennoot
schap, wat is het? ook niet veel mee op,"
merkte Theo droog op.
„Dat weet i'< niet," zei Ida. „Maar wel weet
ik, dat Johan met dien Buiter bevriend is."
Smart klonk in haar stem.
„Kom, kind, je weet toch niet eens dat het
dezelfde persoon is. Die had toch met de staking
niets uit te staan. Hy was immers boekhouder
of zoo
„Hy kan dan ook wel in die beweging zyn
gegaan. O, Johan, wat heb-je toch gedaan
Even liepen beiden voort, elk met eigen ge
dachten vervuld.
Toen zeide Ida„Theo, wat vreeselyk toch