Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
38e Jaargang.
Vrijdag 9 Mei 1924.
No. 19.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
KERKELIJK LEVEM.
Belijdenis-vragen.
ZEEUWSCHF: KERKBODE
\7aste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs:
Advertentieprijs:
per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8c OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280.
Uit het woord.
OPDAT IK HEM KENNE EN DE
KRACHT ZIJNER OPSTANDING
Opdat ik Hem kenne en de kracht
zijner opstandig, en de gemeenschap
zijns lijdens, zijnen dood gelijkvormig
wordende of ik eenigzins moge komen
tot de wederopstandig der dooden
Wij gelooven, dat Jezus Christus is
opgestaan naar de Schriften. Wij be
lijden te gelooven, dat onze Heere Jezus
Christus is ontvangen van den Heiligen
Geest, geboren uit de Maagd Maria,
geleden heeft onder Pontius Pilatus, is
gekruisigd, gestorven en begraven,
nedergedaald ter helle, maar tevens, dat
Hij is opgestaan van de dooden, opge
varen ten hemel, zit ter rechterhand
Gods en wederkomt om te oordeelen
de levenden en de dooden.
Is dit nu alleen een geloof aan de
waarheid der feiten
Zoo hoort men in onze dagen menige
stem. Onze Catechismus heeft ons wel
anders geleerd. Maar dat boekske zegt
diezelfde stem is oudspreekt niet
meer onze taal.
De kunst heeft haar historie, heeft
haar taal voor de eeuwen. Het kunstoor
luistert gaarne naar de taal die nog
spreekt uit de kunstproducten van
eeuwen geleden.
En de ziel wordt bij dit hooren ont
roerd.
Maar 't geloof heeft alleen een taal
van vandaag, wil nieuw zijn en frisch,
zegt die stem, frisch zooals de ziels
ervaring 't ingeeft.
Wie voelt niet, dat hier iets hapert.
Wellicht is hier inderdaad een oor voor
echte kunst, maar stellig ontbreekt het
oor en het oog voor wat een Christen
noodig heeft te gelooven Voor den
waren geloovigen gaat voor alles inge
leid en ingewijd te zijn in de denk- en
levensfeer van de Kerk. Hij heeft door
den Heiligen Geest leeren luisteren
naar de klanken uit den hemel en de
taal des geloofs van alle eeuwen. En
de ziel wordt ten hoogste ontroerd als
ze mag hooren en verstaan de taal des
geloofs.
Hoort hier Paulus. Juichend roemt
hij in de heilsfeiten. Maar is 't hem ge
noeg te weten, dat Jezus, die gestorven
was, is opgestaan. Neen juist Paulus,
die zoo ernstig opwekt tot geloof aan
de Schriften, zoekt met ingespannen
krachten ook Christus te kennen en
de kracht zijner opstanding.
Met kennis der heilsfeiten alleen zijn
wij niet klaar. Maar veel minder met
een ervaringsgeloof, dat de heilsfeiten
doet vergeten voor een Christus in 't
hart.
De Heilige Geest leert ons eerst de
feiten te erkennen en te gelooven, te
gelooven ook de opstanding des Heeren.
Maar dan ook Hem te kennen en de
kracht zijner opstanding.
Christus overwon den dood, vernielde
de zondemacht, verwierf gerechtigheid,
en den levendmakenden Geest.
Jaagde Paulus eerst naar gerechtig
heid in eigen kracht, nu in de kracht
van Christus. In Christus en in Hem
alleen is kracht om dood en vloek en
verderf te ontkomen. Aan opstanding
gaat sterven vooraf. Daarom ook Chris
tus kennen in de gemeenschap zijns
lijdens, om van de straf der zonde ver
lost te worden Lijden, dat eindigt in
den dood. Onze oude natuur moet met
Christus gekruist, gedood en begraven
worden. Maar dan ook smaken de
vruchten van Christus' opstanding door
het geloof aan de vergeving der zonden,
en 't eeuwige leven.
Paulus begeert met heel zijn ziel naar
krachtkracht om te leven en kracht
om te stervenkracht om te lijden en
kracht om te volharden kracht om te
strijden en kracht om door het geloof
te overwinnen. Hij wil zich benaarstigen
om die kracht te kennen Wil dat wij
hem hierin navolgen
Met heel zijn ziel dorst Paulus naar
deze kennis. Sinds Christus hem greep
en de liefde van Christus hem drong
tot ijver in zijn apostolischcn arbeid,
had hij veel geleerd. Vergenoegd te
zijn, vernederd te worden, overvloed te
hebben en gebrek te lijden.
Veel moest hij lijden voor den naam
en voor de zaak des Heeren. Door lijden
werd hij geheiligd en gelouterd. Onder
alle lijden bleef hij arbeiden voor zijn
Meester ook „als gevangene in den
Heere".
Alle kinderen Gods moeten door
velerlei verdrukking ingaan in Gods
Koninkrijk. Maar niet voor allen is het
lijden leven zwaar. Hoe hooger God
iemand plaatst, hoe grootscher taak God
iemand geeft, hoe dieper dikwerf moet
gedronken uit den lijdensbeker. De
eerewacht van Christus staat het dichts
bij het kruis. Maar heeft ook 't rijkste
aandeel aan de kracht van Christus'
opstanding.
Onder al zijn lijden had Paulus goeden
moed door het geloof in Christus. Zelf
van God vertroost kon hij anderen ver
troosten. Ook zijn gevangenschap heeft
God willen gebruiken om de kerk te
begiftigen met brieven, die ze door alle
eeuwen onder haar kostbaarste schatten
zou rekenen
Hoe zwak voelt Paulus echter zich
zeiven, hoe krachteloos om Christus,
heerlijkheid te openbaren, te verkondi
gen, te toonen door woord cn zendbrief
en wandel.
Zoo is er dan die zielehonger en
dorst om Christus te kennen cn de
kracht zijner opstanding Om Christus
te kennen in den weg in welken God
hem leidt. Te kennen om zijn roeping
getrouw te blijven, zijn levenstaak te
vervullen, zijn loopbaan te loopen tot
het einde toe Deze bede is er in zijn
ziel mede om anderen tot geloof, tot
blijdschap en vrede in het gelooven op
te wekken.
Ook te kunnen strijden en te mogen
overwinnen.
Om toe te nemen in heiligmaking, te
kunnen grijpen naar de volmaaktheid.
Deze bede moet ook onze bede zijn,
opdat de vruchten en de weldaden die
Christus door zijn dood, voor ons ver-,
worven heeft hoe langer hoe meer ons
deel mogen worden en wij, in Christus
rechtvaardig voor God, mogen opstaan
uit den dood der zonde, om in nieuwig
heid des levens Gode vruchten te
dragen
De vraag kan echter gedaan worden
of Paulus door het „of ik eenigzins
moge komen" twijfel uit.
Twijfelt Paulus hier aan het bereiken
van het heerlijk einde, n.l. te komen
tot^de wederopstanding der dooden,
tot de zalige opstanding.
Wij antwoorden niet in twijfel, maar
in ootmoedigheid verlangt Paulus hier
naar.
Inwonend in 't vleesch lijkt het hem
soms te wonderlijk, schreit het in zijn
ziel, wie zal mij verlossen van het lichaam
dezes doods.
Er zijn nog zooveel hindernissen, nog
zooveel gevaren, nog zooveel vijanden.
Daar is nog de inwonende zonde.
Hoe ze te overwinnen.
Daar is nog de macht en de invloed
der wereld. Hoe er aan te ontkomen.
Daar is nog de heerschappij van satan.
Hoe zal de ziel daaruit verlost worden.
Is het niet als hooren wij hier ter
verklaringIndien de rechtvaardige
nauwelijks zalig wordt, waar zal de god-
delooze en de zondaar verschijnen.
De rechtvaardige wordt zalig. Weder
geboren tot een levende hoop, ligt de
onverwelkelijke erfenis voor hem klaar
in den hemel.
Hij die Christus opgewekt heeft zoo
roept de Heere zijn volk toe zal ook
uwe sterfelijke lichamen opwekken in
heerlijkheid.
Maar zoo vinden wij dan ook geen
twijfel in dat woord van Paulus, veeleer
zijn drang, zijn lust en ijver tot volharden
in het geloof.
Die heerlijkheid, die Jezus verwierf,
beloofde, eens zal geven, is elk offer
waard. Geen offer te groot, geen strijd
te zwaar, geen moeite te veel, als hij
tot die heerlijkhid maar komen mag.
Let hier vooral op het woord „zijnen
dood gelijkvormig wordende". Zou
Paulus hier niet gedacht hebben aan
een gcweldadigen dood, die hem thans
in zijn gevangenschap te duchten stond?
Ook dit offer is echter die heerlijkheid
waard.
Als een drankofler wil hij geofterd
worden voor den Naam en voor de
zaak des Heeren.
Maar daartoe wenscht hij in het eigen
zieleleven van uur tot uur, van stap tot
stap, in lijden en in banden, tot in zijn
doodsure, te kennen de kracht van
Christus' opstanding.
Het lijden van nu is dan niet te waar-
deeren tegen de heerlijkheid die ge
openbaard zal worden
Is ook in uvV ziel de bede van Paulus?
Kent gij de kracht van Christus' op
standing 9
Dan is er hoop, levende hoop op uw
zalige opstanding.
Terneuzen. S. Groeneveld.
11.
In de tweede vraag wordt duidelijk gezegd,
dat wie belijdenis des geloofs aflegt, toegang
vraagt tot het H. Avondmaal en wij hebben
aangetoond, waarom het noodig was, dat het
ieder duidelijk was.
Wij gaan nu nog wijzen op wat er meer in
deze vraag voorkomt. En belijdt gij, dat gij u
vanwege uwe zonden mishaagt en voor God
verootmoedigt. Het zijn bekende klanken, zoo
dat niemand het vreemd vindt. De uitdrukking
is ontleend aan het antwoord van Zondag 30,
waar de vraag gedaan wordt: „Voor wie is
het Avondmaal des Heeren ingesteld". Voor
degenen, die zich zelf vanwege hun zonden
mit hagen. In de tweede vraag wordt geëischt
een zich zelf mishagen vanwege de zonden.
Dit is ook zeker goed. Zal men belijdenis van
zijn geloof afleggen, dan moet er kennis zijn
van de zonde, waaraan heel ons geslacht schul
dig staat en van de zonden, welke voor onze
eigen rekening komen. Wie daartoe gekomen
is, kan niet anders dan zichzelf verfoeien, want
hij ziet in, hoe dwaas en snood hij gehandeld
heeft, door tegen den Heere Zijne God te over
treden. En dit te meer, wijl hij erkent, dat God
altijd goed en goeddoende is ook voor hem.
Terwijl de goedertierenheden des Heeren ver
spreid lagen over zijn leven, heeft li ij den
Sprinkader des levens verlaten en zich zelf
bakken uitgehouwen, gebroken bakken, die
geen water houden.
Het mishagen gaat dan ook hand aan hand
met de verootmoediging. Was hij vroeger ge
neigd zich te verheffen op zijn eigen wijsheid,
eigen kracht en eigen deugd, en beschouwde
hij zich voortreffelijker dan zijn medemenschen,
thans vernedert hij zich allereerst voor God en
hij schaamt er zich over, dat hij zoa«hoog-
rnoedig was, en dat hij gerookt heeft aan zijn
eigen garen. Daar is ootmoed in zijn hart ge
boren en hij verstaat de bedeweerho^jd o
Heer, uw knecht, dat hij zijniiart niet hecht,
aan dwaze hoovaardij en hefl^ hem een be
hoefte om eveneens te belijden Heerscht die
in mij niet meer, dan leefde ik tot uw eer,
van snoode zonden vrij.
Het laatste in deze vraag is eveneens helder
Belijdt gij dat gij uw leven buiten u zelf in
Christus den eenigen Zaligmaker zoekt. Zooals
bekend kan zijn, is deze uitdrukking ook niet
nieuw. We^vinden haar in het Formulier van
het H. Avondmaal. Zij spreekt dan ook tot
elk hart, dat zich zelf kent. We mogen vroeger
ons leven gezocht hebben in ons zelf, gelijk
velen het nog doen, maar we kunnen het thans
niet meer, omdat wij overtuigd worderrdatwe
geen leven in ons zelf hebben en dat het ook
nimmer uit ons zelf zal voortkomen. Wij zagen
in, dat de zonde ons gescheiden heeft van 's
Heeren gunst, en dat wij daardoor buiten het
ware leven staan, 't welk dien naam verdieny^
Daarom zoeken we het buiten ons zelf in Jezus
Christus, den eenigen Zaligmaker. Bij Hem is
het alleen te vinden, want Hij is de opstanding
en het leven en niemand komt tot den Vader
dan door Hem. Hij is ook bereid om liet te
geven, want Hij zegt: wie dorst heeft, kome,
en neme het water des levens om niet en wie
in Hem geloof stroomen des levenden waters
zullen uit zijn binnenste vloeien en het zal in
hem worden eeif fontein springende tot in het
eeuwige leven. Er is een onuitsprekelijke vol
heid in Hem, zoodat we niet bezorgd behoeven
te zijn, dat er voor ons geen voorraad is.
Nog iets willen wij ook zeggen over de derde
vraag: Belijdt gij, dat het uwe hartelijke be
geerte is, God den Heere lief te hebben en te
dienen naar Zijn Woord, de wereld te verzaken,
uwe oude natuur te dooden en in een godzalig
leven te wandelen!" Ook deze volzinnen zijn
in onze kringen al zeer bekend. Wij zijn er
van kindsbeen af aan gewend en de beteekenis
daarvan is van lieverlede tot ons doorgedrongen.
Met minder kan het ook niet toe. Er moet bij
de belijdende leden van Christus' kerk een
hartelijke* begeerte zijn om God te dienen, in
Zijn wegen te wandelen en Zijn wetten te
onderhouden. Wie belijdenis des geloofs aflegt
in 't midden der gemeente verklaart, dat hij