Jaarvergadering Gereformeerd Onderwijs, Middelburg. Blondo-Prikkaarten. FEüilleton. Brieven uit Z.-VIaanderen. ZENDING. Het is te voorzien, dat ook ditmaal de con- j sternatie van groot belang zal zijn en het zal aan een drukke gedachtenwisseling wel niet ontbreken. Zij wordt gehouden in de Chr. Kweekschool Heerengracht, een zeer geschikt locaal voor een dergelijke samenkomst. A.s. Woensdagavond te 8 uur heeft zij plaats. Het is dan de 16e April. Slechts eenmaal in 't jaar vergadert deze vereeniging, welke twee bloeiende scholen heeft in de Gravenstraat en op de Heerengracht. We wekken alle leden en begunstigers op om deze vergadering bij te wonen om een blijk van belangstelling te geven in dezen gewich- tigen en gezegenden arbeid. Thans is er nog meer reden toe dan anders, wijl we ons helder bewust moeten blijven van onze roeping jegens onze scholen. Reeds uit waardeering jegens hen, die den strijd voor 't christelijk onderwijs dikwerf onder zeer moei lijke omstandighen hebben gevoerd. Bovenal uit dankbaarheid aan God, die zijn kennelijken zegen op dezen arbeid heeft geschonken. Ook zulk een samenksmst kan dienen tot verwakkering in de liefde en om ons aan te sporen te behouden, wat we verkregen hebben. Er zijn ook nu nog gevaren, voor welke we de oogen niet mogen sluiten en als ge daarbij er nog mee erkent, dat we nog bij lange niet zijn, waar we komen moeten, dan is er reden óm elkanders handen te sterken. Voorzoover het kan, mag niemand a.s. Woensdag ontbreken. Bouma. De dessa Blondo op ons Zendingsterrein feniet onder ons een zekere vermaardheid. Ze reeg die door de armenkolonie, die ds. Merkelijn daar stichtte, en door den rijken zegen, dien de arbeid onder de daar saamgebrachte ellendigen droeg. Op de Pinksterdagen van 1920 konden daar een dertigtal gedoopt worden, waaronder achttien blinden. Later kwamen er nog een dertig bij. Bekendheid onder hen ver wierven Joesoep, de oude Javaan, die zoo blij was dat hij ging sterven, en de blinde Ibrahim, van wien ons Zendingsboekje ook merkwaardig heerlijke dingen verhaalt. Het verkrijgen van die vermaardheid is ook weer niet toevallig maar staat ook onder Gods bestel. Die meerdere bekendheid kon leiden tot meerdere liefde en die meerdere liefde be hoeft met name de armenkolonie te Blondo. De gebouwen, waarin deze ellendigen gehuis vest worden, moeten vernieuwd worden. In Indië zelf werd daarvoor f 2000 bijeengebracht. Maar daarmee kan de verbouw niet bekostigd worden. Daar moet nog ongeveer f 6000 bij. En voor dat tekort deed ds. Merkelijn nu een beroep op de liefde van de broeders en zusters in Holland. Voor het jaarlijksch onderhoud vraagt hij niets. De duizenden, die daarvoor noodig zijn, worden in Indië gevonden. Hij vraagt maar een bij drage voor ééns ten bate van die vernieuwing. Is hij dus bescheiden in zijn vragen, hij is ook vriendelijk om dat helpen bijdragen zoo gemakkelijk en aanlokkelijk mogelijk te maken. Daatoe zond hij aan alle kerkeraden een stel prikkaarten met het verzoek eenige jonge- dochters uit te noodigen, door middel daarvan kleinere en grootere giften te verzamelen. Ons dunkt: wij mogen hem in de goede verwachting, die hij van ons heeft niet teleur stellen en wij moeten hem aan de gelden helpen, opdat de 120 armen en blinden daar een onderdak kunnen vinden en die kolonie daar een middelpunt kan blijven van geeste lijken zegen. Maar het loopt met deze actie nog niet zooals het moest gaan. Wat hiervoor bij den heer Hondius inkwam bedraagt nog niet duizend gulden. En dat vindt vooral hierin zijn oorzaak, dat men wel hier en daar besloot een gift te geven voor dat doel, maar niet er werk van maakte om met de prikkaarten te laten werken. DOOR HUGO KI NOMA NS. (29 Dan ging Bjjmolts maar heen. Het was avond. Een inspecteur van politie had hem dien morgen nog gewaarschuwd. Hjj mocht beslist niet alleen uitgaan, want dan stond hij voor de gevolgen niet in. Er broeide wat. De politie lette scherp op. En de marechaussee die ook al was gerequireerd niet minder. Men wist op Bjjmolts was het gemunt door sommige heethoofden. Hjj mocht dus niet alleen, in geen geval. Tot z'n vrouw had Bjjmolts niets van deze waarschuwing gezegd. Het zou haar nog maar meer verontrusten Overigens was het zjjn vast voornemen, zich aan de waarschuwing te hou den. Hjj zou zich niet noodeloos in gevaar be geven. Maar in den vooravond was een briefje bezorgd van den secretaris zjjner organisatie. Er zou bestuursvergadering zjjn. Want de patroons hadden een conferentie op den volgenden dag voorgesteld, waarover moest worden gesproken. Het was niet onwaarsehjjnljjk, dat de staking daardoor zou worden verkort. I Van een groote gemeente, waar de liefde voor het Zendingswerk vaak heerlijk openbaar werd, kwam alleen een gift in van f 10.— Blijkbaar werd daar niet met de prikkaarten gewerkt. Dan toch zou dit bedrag zeker wel f 100 ge weest zijn. Daarom willen we de vriendelijke vraag van ds. Merkelijn hier nog eens overnemen. Men zoeke ijverige jongedochters, en die zal men niet tevergeefs zoekenen men geve die een verklaring van den Kerkeraad mee, dat de menschen gerust voor dat doel kunnen geven, dan zullen de gaven milder vloeien. En men vreeze niet daardoor eigen gemeente te schaden. Van geven met een liefdevol hart is nog niemand, ook niet een gemeente, arm geworden. Heij. XLVIII. Amice. Je moet al een heel blijde optimist zijn, om het, al is de 21ste Maart reeds gepasseerd, Lente te noemen. Koud blaast over de uitgestrekte Vlaamsche akkers de scherpe Noordooster. Wel is het al bedrijvig op de velden. In witte wolk stuift de arbeider met breeden armzwaai zijn zouten de oogen beschermd met de lederen bril. Achter de ploeg dartelen de meeuwenzaai- machines snijden lichte, smalle vorenen vlak als een vloer rolt het land uit van onder het zware blok. Maar Lente is het nog niet. De zonneschijn ontbreekt. In slooten en greppels blijkt het na eiken nacht nog winter. Lente ontbreekt ook in vele huizen. Want althans in ons deel van Vlaanderen zijn vele zieken. In lichte graad de meesten, maar sommigen ook ernstig. En dat stemt droevig, legt beslag op de harten. Maar er kan in zulk een huis toch ook iets van heerlijken zonneschijn vallen. Er komen ook in Vlaanderen krankbedden voor, waarop de eerste stralen reeds glanzen van den eeu wigen, zaligen dag. Waar belofte en profetie is'van naderend zeker heil. Waar zoo heel niets droevigs meer blijkt. Waar de glimlach van den stervende de traan verdrijft ver van wie moet achterblijven. Waar genade met haar morgenrood den in gang van de poort des doods verlicht. God is met zijn gunst ook uit Vlaanderen nog niet geweken. We zagen ze in meer dan een gemeente: Ouden, die het Jacob nazeiden „Op uwe zaligheid wacht ik, o Heere". Mannen, die zwaar gebogen werden door levensleed, en met hun zwakke stemmen toch op hun krankbed met Chrysostomus wilden betuigen „God zij voor alles geprezen". We kenden ze, hier in Vlaanderen, die dank baar in hun laatste stonde genoten van al maar dat blijde verlangen Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in". Zingenden op sterfbedden. Welk een prediking, Amicehoe blijkt 't geloof een wondere kracht Is zulk een sterfbed nu droevig? Klinkt er niet als in 't zingen van den leeuwerik de lentejubel op„Uw licht komtzie, 't wordt alles nieuw". We reden in den avond naaf huis. In 't westen onder zware wolk een breede baan van goud tot aan de kim. Wat de dag onthield, gaf de avond Nog even de zon. Maar haar dag was verzuimd. Haar dag liet ze nevelig, en somber en guur. In Christus te ontslapen is schoon, Amice. In volle helderheid des geloofs afscheid te kunnen nemen van al wat hier bindt, is een niet te waardeeren heerlijkheid. Hoevelen varen den oceaan der eeuwigheid op, als schepen in dikken mist. Met weinig hoop. O, te benijden zijn, die zingend scheiden. Doch het allerbeste is dit niet. Schooner dan welbewust in Christus te ster ven, is welbewust voor Christus te leven. Al ga de begeerte van 't hart naar zulk „een ruimen ingang", begeerlijker moet zijn een ver zekerd geloof in den vollen bloei van ons leven. Een lente-avond na wintersche koude, hoe vriendelijk ook geeft niet aan vruchtbaarheid en blijdschap en leven wat de lichte, zonnige lentedag voor velden en akkers biedt. Ook in 't geloofsleven geeft de avond soms, wat de dag onthield. We kenden er in Vlaanderen, in Zeeland, wier geloofsdag zonnig was, en helder als ze leefden, heengingen toen hun avond kwam. Het geschiedt ook, dat het leven een blijde Christusprediking was, doch over het sterven als een droeve wolk hing. We kenden er meer, waar alleen het einde de schier heel het leven gemiste helderheid bracht. Het eerste is het beste. Zooals de Apostel zeide: „Het leven is mij Christus en het ster ven is mij gewin". De zekerheid des geloofs in den opbloei van uw jeugd, in de volheid van uw kracht, dat brengt winst voor het koninkrijk der hemelen. Want die zekerheid brengt altoos helderheid. Het sterven maakt ze lichtze maakt ook het leven licht; ze maakt het niet gemakkelijk, maar nooit somber; niet tot een effen pad, maar tot een zonnig pad. Het is een rijke genade, welverzekerd te mogen sterven. Het is rijker genade welverzekerd te mogen leven. Van hoe weinigen in de Heilige Schrift is ons het sterven, van hoe velen het geloovig leven bekend Wij zijn dankbaar, dat we nog zoo dikwijls in onze bladen lezen, en het ook in eigen om geving ervarenin het geloof gestorven. Maar uw kerk en uw land en de wereld zal er wel bij varen, indien er velen in het wel verzekerd geloof mogen leven, van hunne jeugd aan. Z. v. D. Voor Duitschland ontving ikvan J. d. F. te Schd. f 5,—, uit coll. Tern, f 5,—. Magelang, 12 Februari '24. Amice Tot den colportagearbeid behoort ook de verspreiding van kranten en Iractaten, die het afgeloopen jaar in een aantal van plm. 70.000 exemplaren onder de bevolking werd verspreid. Een der onderwijzers, de heer Kuiper heeft de leiding van deze verspreiding, die bovendien de administratie voert van de Mardi-Rahardji, Tenabres, en Christelijke brieven voor geheel Midden-Java. De heer Bosman van Solo heeft zich verdienstelijk gemaakt door de noodige gelden bijeen te brengen voor de verspreiding van de kranten, zoodat ieder terrein slechts f 35.— per maand behoeft te betalen, ook al verspreidt hij voor f 50.— in de maand de heer Bosman zorgde ervoor, dat dit ontbrekende er kwam. De Mardi-Rahardji wordt nu gedrukt in een oplaag van 50.000 exemplaren per maand. De armenkolonie te Blondo. Deze kolonie gaf in '23 veel finantieele zorgende gebouwen, van bamboe opgetrokken, bezweken en we waren genoodzaakt om ze door meer perma nente gebouwen te vervangen de Regeering weigerde subsidie voor den bouw te geven en we waren genoodzaakt om al het benoodigde door bijdragen van particulieren bij elkaar te brengen. Nu, we mochten vele bijdragen ont vangen, maar aan het einde van '23 stonden we toch voor een tekort van plm. f7000; in dezen nood hebben we 't gewaagd een beroep te doen op de kerken der 3 Zuidelijke Provin ciën om met prikkaarten, die we toezonden, te werken of om een collecte te willen houden. In het Zeeuwsch Kerkblad zag ik, dat de gaven al aardig binnenkomen en ik heb een stille hoop, dat we een f6000 op deze manier bij elkaar krijgen. Indien iemand, die dit leest, zijn gave nog niet afgezonderd heeft, voor dit doel, laat hij er dan niet mee wachten zulks alsnog te doende pogingen, die we hier gedaan hebben, onder leiding van den heer Lok, die het beheer over Blondo in handen heeft, om het noodige in Indië bij elkander te brengen, is een bewijs, dat we ons zeker niet tot u hadden gewend, indien we hier alles hadden kunnen verzamelen. Maar hier alles bijeen te brengen, ging niet en zoo waren'we genoodzaakt om óf met dezen gezegenden arbeid op te houden, óf om den precairen toestand u bekend te maken, vastelijk overtuigd f zijnde, dat?u niet zult willen, dat we dezen arbeid uit gebrek aan middelen zouden stopzetten. Een van de middelen om voor Blondo het noodige te vinden is het maken van cocos- matten. De armen van Blondo hebben die kunst van mattenmaken aardig geleerd en de matten zijn zoo begeerd, dat we al de bestellingen niet kunnen uitvoeren. Bovendien hebben we een Javaan naar de Textielfabriek in Bandoeng ge stuurd, opdat hij daar zou leered weven. Deze Javaan is reeds teruggekeerd en we hebben de noodige toestellen besteld om deze weefkunst ook op Blondo te doen uitvoeren. Deze arbeid belooft een flinke winst te zullen afwerpen en we hopen het onder Gods zegen zoover te mogen brengen, dat deze arbeid bekostigd kan worden uit de subsidie, die we maandelijks van de Regeering ontvangen en de opbrengst van mattenmakerij en weverij. Maar het geld van de gezette gebouwen zouden we gaarne uit vrijwillige bijdragen bijeen willen brengen. Het grootste gedeelte van de bewoners der kolonie is Christen en het is voor mij een der aangenaamste plekken, waar ik heel graag kom. In de week geeft de prettige bedrijvigheid van de mattenmakende bewoners, de leerende kinderen op de school, de spelende kinderen op het erf, de groote keuken waar al het eten voor 120 monden wordt toebereid, iets zeer aantrekkelijks. En als ik er Zondags heenga en in het eenvoudige schoollokaaltje de samen komst leidt, dan is er weer zoo'n andere bekoring. Eens in de drie maanden ga ik er heen om de sacramenten te bedienen. En gezeten in een stoel achter de avondmaalstafel, zie ik de luidjes dan binnenkomen ze hebben hun nette, zondagsche kleeren aan het is voor die armen een feestdag, wat ze, gezien de opgewekte stemming, waarin ze verkeeren, ook uiten. Allereerst komt daai een rij blinden, iedere blinde geleid door een der knaapjes van de kolonieze zetten zich aanstonds aan de tafel die een T. vormt met de tafel waarachter ik zitdaarnaast en daarachter zetten zich de anderenze zien er allen goed gevoed uit sommigen herken ik als die vroeger op de wegen van Magelang liepen te bedelenwat een onderscheider is nu weinig verschil meer met gewone Javanen dagelijks verrichten ze hun arbeidaan hun vagebonden leven is een einde gekomen. Links en rechts zitten de be woners, die nog geen belijdenis des geloofs deden en de kinderen, Blondo's hoop; Ik vind het prettig tusschen die menschen, tusschen die blinden, die verstootenen, die verworpenen. Het wordt stil in ons gebouwtjeze hebben zich allen gezet, ook enkele Chineezen uit Blabag, dat dicht bij Blondo ligt en dan be ginnen we; ik geef een psalmvers op en het geliefkoosde vers, dat ik daar vooral zoo graag mag laten zingen is Nooddruftigen zal Hij verschoonen, Aan armen, uit gena, Zijn hulpe ter verlossing toonen, Hij slaat hun zielen ga. We hebben dit vers ook in Javaansche ver taling en we zingen het op dezelfde wijs en straks zingen we psalm 22 13. 't Zachtmoedig volk zal rijk verzadigd wezen, Ten disch geleid. Er is geen plaats, waar ik zoo graag Avond maal vier, als juist daar, daar voelt ge de grootheid der liefde Gods zoo diepdaar is niets dat aan menschelijke grootheid herinnert, al het ijdele is daar afwezig, daar is slechts het geringe, maar waarover de Heere zich heeft ontfermd. Het hulphospitaal te Parakan is een tweede hem gaan waarschuwen. Dat kon niet eerder". „Jouw schuld", zei het kloppertje, Jouw schuld. Heb-je niet meermalen in de stakersvergade ringen gezegd, dat de Christelijken de staking saboteerden Als dat maar eens afgeloopen was, zeide je, dan komt het wel goed*. „Gekheid, je hebt toch niet gezegd, dat ze Bijmolts een kopje kleiner moesten maken". „Neen, natuurlijk niet, maar jjj, als leider, heb je volgelingen tegen de Christeljjken opge zweept en ziedaar nu de gevolgenmisschien is Bjjmolts al doodgemaakt, 't Is jouw schuld Groote druppels zweet parelden op Jan Oostra's voorhoofd. Hij bemerkte het niet, maar vloog verder. Hjj wist niet, waar hjj heenging. Straks zou hjj in de bewuste straat zjjn, voor het bewuste lokaal staan, waar natuurljjk geen vergadering was. Want dat briefje van Bjjmolts was bedrog. Dus zou hjj dan weer terugkeeren. Maar waarheenHet verstandigst was, een politieagent de toedracht der zaak te vertellen. Ginds zou er wel een staan. Plots stond hij stil bjj een donkere zjjstraat. Verschillende stemmen klonken op. Een dame en heer passeerden hem. „Een ongeluk, Ida", hoorde hjj de heer zeggen. „Wij moeten even zien". Hij volgde het tweetal. Daar stonden vier personen, drie mannen en een vrouw. Op den grond, tegen den trottoirband, lag een man te kreunen. Als een electrische schok' ging het *door Jan Oostra's gedachtengangdat is Bjjmolts! Hjj trilde over geheel zjjn lichaam Daar klonk een gezaghebbende stem. Het was die van den heer, die met de dame naderbjj was gekomen. „Laat mjj even zien. Ik ben dokter". Men maakte ruimte. „Kan er niet wat licht worden gemaakt?* vropg de dokter kort. Eén der mannen liep naar binnen en kwam met een lampje terug. „Hou even bjj, Ida, Wil-je?" Wordt /vervolgd, Bjjmolts begreep van dat briefje niet veel. Maar het kwam toch van Van Langen, den secretaris. Het epistel was getypt, maar zjjn naam stond er duideljjk onder. Evenwel waarom moest nu met de patroons worden geconfereerd? Zjj waren toch niet in het conflict betrokken, werkten immers door Daarop meende hjj, dat 't misschien in de bedoeling lag, dat zjj als bemiddelaar zouden optreden. Als dat eens gelukteAls er eens overlegd kon worden, ook met de stakersDie verzoenende gedachte hield hem zoo vast, dat hjj alle voorzichtigheid uit het oog verloor. Hij moest naar de be stuursvergadering. Daar kwam hjj wel meer te weten. Maar hjj was alleen. En dan de waarschuwing van dien morgen Zjjn vrouw smeekte hem niet te gaan. „Laat ze dan hier komen", zei ze. „Maar dat kan immers niet meer. Het is zoo 8 uur. En het is hier immers dichtbjj. Een paar straten maar. Bovendien op den hoek staat meestal een agent. Ik zal hem de zaak uitleggen". En zoo ging hjj. Op den hoek was geen agent. Even aarzelde Bjjmolts. Maar dan stapte hjj vlug voort. Tot in een stille, donkere straat ruwe mannenhanden hem aangrepen, hem afrosten en tegen de straatsteenen smeten, waar hjj bewusteloos bleef liggen XXVI. Nauw vijf minuten kon Bjjmolts zjjn woning verlaten hebben toen werd er gescheld. Zjjn vrouw opende de deur. Haastig trad iemand binnen. „Is Adriaan nog thuis?" vroeg de man ge jaagd. Toen eerst bemerkte vrouw Bijmolts, dat het haar broer Jan was. Zjj stond bjj de tafel in het kleine vertrek hjj in het deurgat, éèn voet in de kamer. Op zjjn gelaat lag een angstige uitdrukking. Vrouw Bjjmolts lette er niet op. Daar stond haar broer Jan O ostra vóór haar en dat was voldoende. Zjj strekte de rechterarm en keek hem aan met vlammenden blik. „Ga weg", zei ze hard. „Ik wil je hier niet zien. Jjj bent de schuld vau alles." Hjj ging er niet op in. „Is Adriaan niet meer thuis?" riep, schreeuw de hij uit. „Laat hjj niet weggaan. Er wordt op hem geloerd Toen vergat vrouw Bjjmolts wie vóór haar stond. „Hjj is weg. Naar de bestuursvergadering", zei ze met schorre stem. „'tls geen bestuursvergadering", riep Jan Oostra uit, doodobleek wordend. „Dat is be.- drog. O, God, dat is mis. Waar is hjj heen?" Zjj noemde den naam van de straat, wilde nog iets zeggen, maar hjj was het huis al uit gestormd, den weg op, dien Bjjmolts zooeven was gegaan. Zijn hoofd bonsde. „Als hem wat overkomen is, is het jouw schuld," zeide het kloppertje van binnen. „Ach kom, wat kun jjj daar nu aan doen," zei een andere stem, „je bent immers, toen je iets gewaar werdt, onmiddelljjk

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 2