Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
38e Jaargang.
Vrijdag 4 April 1924.
No. 14.
Redacteuren: Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
I i
UIT HET WOORD.
HIJ BEROERT HET VOLK.
„Hij beroert het volk".
In veler ooren klinkt dat als een zware
beschuldiging.
Genoegzaam om den mensch, tegen
wien ze wordt ingebracht, te veroor-
déelen.
Soms al zonder nader onderzoek, of
er voor dat zeggen ook grond is. Met
zoo iets als een onderzoek houden ze
zich, vanwege den last dien het mee-
'brerigt, niet op. Vonnissen en veroor-
deelen gaat hun nog gemakkelijker af
dan het Sanhedrin.
Want ze beminnen de rust en den
vrede en elke rustverstoorder, elke be
roerder is hun een ergernis én een
mensch, die, zoo mogelijk, onschadelijk
moet gemaakt worden.
Als zulk een zware beschuldiging werd
nu ook tegen Jezus ingebracht, dat Hij
het volk beroerde.
En niet te ontkennen viel, dat Hij dit
deed.
Nog minder dan het optreden van
Johannes den Dooper was dat van Jezus
aan het volk voorbijgegaan zonder be
roering teweeg te brengen.
En die beroering was er maar niet
ééne in een kleinen kring, aan de opper
vlakte en voor een paar dagen.
Het was toen al een paar jaar dat
Jezus door Zijn Woord het volk in be
roering bracht. De kring, waarin Zijn
invloed zich alzoo gevoelen liet werd
al. grooter. Er werd al eens geroepen
„de heele wereld gaat hem na." En de
geestdrift, door hem verwekt, was maar
niet gelijk aan een stroovuur zonder
kracht en dat gemakkelijk te blusschen
viel. Ze deed zelfs in menigen huise-
lijken kring het twistvuur oplaaien, zóó
dat de vader verdeeld werd tegen den
zoon, en de zoon tegen den vaderde
móéder tegen de dochter, en de doch
ter tegen de moeder, de schoonmoeder
tegen de schoondochter, en de schoon
dochter .tegen de schoonmoeder (Luk.
12t53J. En eindelijk kwam het zóó ver,
dat eén gróote schare Jezus Jeruzalem
inleidde onder het geroepHosannah
den Zone DavidsGezegend is Hij die
komt in den naam des Heeren. Hosan
nah in de hoogste hemelen (Matt. 219.)
De feiten bewezen onweersprekelijk
dat Jezus het volk in beroering bracht.
En als dat een kwaad was, dat als
een beschuldiging tegen Hem kon in
gebracht worden, dan kon die beschul
diging vollen nadruk krijgen, zonder dat
redenen tot verontschuldiging konden
worden bijgebracht.
Wanneer er toch die beroering was,
dan was die er niet zoo te zeggen
ondanks Jezus. Dan was het niet zóó,
dat Hij zooveel mogelijk alle aanraking
met het volk vermeden had en zooveel
mogelijk zich onthouden op het volk
invloed uit te oefenen.
Johannes de Dooper had nog met
eenigen schijn van grond kunnen zeg
gen, dat er ondanks hem zeiven een
beroering kwam onder het volk. Hij
toch zocht niet het volk op in Zijn
steden en dorpen, maar het volk kwam
tot hem.
Maar Jezus maakte er werk van de
menschen te zoeken. Hij doorreisde
Galilea en Judea. Hij sprak en leerde in
alle steden en dorpen. Het was Hem er
blijkbaar om te doen. Hij had er blijk
baar alles opgezet om het volk in be
roering te brengen. En toen hij, in den
tempel, door de Overpriesters gevraagd
werd de kinderen, die Hem toejubelden,
het zwijgen op te leggen, weigerde Hij
dat.
Twee dingen konden, zonder vrees
voor tegenspraak, worden vastgesteld
allereerst, dat het volk door Jezus was
in beroering gebracht en ook, dat Hij
zelf dat welbewust had gewild en ge
zocht.
Metterdaad, Hij beroerde het volk.
Maar daarmee was dan nog niet ge
zegd, dat Jezus kwaad deed.
Ezechiel brengt, op Gods bevel, be
roering onder de dorre doodsbeenderen.
Elia wordt de „beroerder Israels". En
mocht dat een kwaad zijn in Achabs
oog, het was dat zeker niet in Gods oog.
De zon opgaande, brengt beroering
in het menschelijk leven, en de mensch
begroet die beroering met vreugde.
Als Jezus het volk beroerde kon dat
zonder meer niet als een kwaad wor
den aangemerkt.
De vraag was dan van welken
aard die beroering was, welk doel
ze najoeg, welke middelen daar
toe werden aangewend, uit welke
bron ze voortkwam
En als de Joden in oprechtheid naar
die vraag een onderzoek hadden inge
steld, zouden ze bevonden hebben dat
de beroering, waarmee Jezus het volk
beroerde, er eene was die hen tot
God zocht te brengen, in overeen
stemming daarmee gewekt werd door
Gods Woord, en haar oorsprong
vond in Gods liefde, waarmee Hij
den Zoon zond.
Dan zouden ze hebben leeren ver
staan, dat het werk van den Zone Gods
wel beroering moest brengen,
waar Hij dooden kwam roepen tot het
leven, de afgedoolden kwam terugroe
pen tot God, en het Licht brengende
kwam roepen tot goede werken.
En instede van tegen Jezus als een
beschuldiging in te brengen, dat
Hij het volk beroerde, zouden ze over
die beroering des volks zich verheugd
hebben, Jezus als een Man Gods hebben
begroet en den Vader, die Hem zond
daarvoor hebben gedankt.
Dat op deze beschuldiging „Hij be
roert het volk", dan ernstig letten vooral
zij, die ook spoedig gereed zijn iemand
te beschuldigen, ja zelfs te veroordee-
len, omdat hij beroering brengt.
Dat zij voorzichtig zijn in hun be
schuldigen en veroordeelen.
Neen, hieruit vloeit niet voort, dat
elke beroering van een volk haar oor
sprong in God zou vinden en elke be
roerder des volks als een man Gods
zou moeten worden geëerd.
Het is niet alleen het licht, dat be
roering brengt. Dat doet ook de duis
ternis, die beweging brengt in het heir-
leger van zondaren tot het doen van
werken der duisternis.
Daar waren er in Paulus' dagen, die
de gemeenten van Galatie ontroerden,
maar hun kondigt de apostel het oor
deel aan die u ontroert zal het oordeel
dragen, wie hij ook zij (Gal. 5 10).
Maar wel is hieruit te leeren, dat een
beroering van het volk ook uit God
kan zijn. Want die beroering waarmee
Christus het menschenleven "aangrijpt,
gaat door. Nog telkenmale zendt Hij
zelfs bijzondere „beroerders" des volks.
Zoo een „beroerder" gaf de Heere in
Lutherook om nog één naam te
noemen in een Da Costa.
En de vraag waarnaar dan een be
roering moet beoordeeld worden is
deze, of ze naar God zoekt te leiden,
of ze als beroeringswapen gebruikt
Gods Woord, en of ze in Gods liefde
haar oorsprong vindt.
En wee dien mensch, die deze „be
roering" zou tegengaan en beschuldiging
inbrengen tegen hen, die daartoe van
God als middelen worden gebruikt.
Ja elk heeft zich te onderzoeken of
hij deel heeft aan die beroering, waar
mede Christus de zijnen aangrijpt, wan
neer Hij ze van dood levend maakt, ze
beweegt om tot God te gaan en Gode
te wandelen als kinderen des lichts.
En wie gemeenschap heeft aan Chris
tus, bedenke dat hij dan gemeenschap
heeft aan den grooten beroerder van
Israël, den grooten beroerder van het
leven der menschen en dat ook dus
van hem eenige beroering moet uit
gaan, die door Gods liefde, met het
Woord Gods naar God zoekt terug te
leiden. Heij.
KERKELIJK LEVEN.
In de Paaschweek.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Vaste medewerkersD.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE tVAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrjjdag-
Afzonderlijke nummers 8 cent. PCTSVCreGniging ZeeUWSChe Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ olthoff
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reductie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF. Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80.
En zij hielden te sterker aan, zeggende:
Hij beroert het volk, leerende door geheel
Jndea, begonnen hebbende van Galiléatot
hier toe. Luk. 28 5.
Het tweede onderwerp, 't welk op de ver
gaderingen van Gereformeerde predikanten te
Utrecht aan de orde komt, luidtDe beproeving
der geesten in onzen tijd. Wie eenigermate
meeleeft, zegt dadelijk, de behandeling daarvan
is noodig en kan zeer vruchtbaar zijn. En als
hij dan de stellingen leert, welke er bij gevoegd
zijn om nader overwogen te worden, dan komt
hij tot het besluit, dat de toelichting daarvan
veel tot verheldering kan bijdragen.
De eerste is op deze wijze geformuleerd„De
eisch van de beproeving der geesten, welke
een gebod Gods is voor alle tijden, ontvangt
in onzen tijd met zijn veelheid van wijsgeerige
stelsels en zijn naar nieuwe banen zoekende
religiositeit een bizondere accentuatie". Daar
mede wordt het onderwerp aanstonds in het
midden van onze veelbewogen dagen gezeten
wordt aller aandacht getrokken. Het is toch
inderdaad waar, dat er veelheid van wijsgeerige
stelsels is. Het is tot op zekere hoogte een be
moedigend verschijnsel, want het is eensdeels
een teeken, dat de oude stelsels niet meer be
vredigen en anderdeels blijkt er uit, dat de
geesten niet stil zitten, maar in drukke actie
zijn.
Bovendien daar blijft het niet bij. Onze tijd
denkt niet alleen na over den diepen grond der
verschijnselen, maar hij zoekt ook nieuwe banen
waarlangs de menschen in religieus opzicht
vooruit kunnen. Er is een drang, welke een weg
zoekt, waaruit aan 't licht komt, dat men niet
bevredigd is. Men wil niet blijven, waar men
is. De tegenwoordige toestand geeft geen vol
doening. Men gevoelt zich beklemd en men wil
ruimer lucht en meer licht.
Doch hoe goed het ook is, het legt de ver
plichting met des te meer nadruk op om de
geesten te beproeven, of zij uit God zijn. Anders
raakt men in verwarring.
Het is jaren geleden, dat iemand mij eens
zeideHet bevreemde u niet, dat wij niet meer
weten in welke richting wij gaan moeten, want
de geestelijke leidslieden liggen zoo met elkan
der overhoop, dat wij onmogelijk uitmaken
kunnen, wie gelijk heeft. Hij voor zichzelf was
tot de gedachte gekomen, dat hij er zich meer
mee inlaten wilde, ofschoon het hem soms toch
wel eens verontrustte. Het is toch niet alles,
als men maar voortgaat en niet weet, waar men
uitkomen zal. Nu dit is waar en we mogen wel
deernis hebben met zoovelen, die in een der-
gelijken toestand zijn. En dat hun aantal tegen
woordig groot is, is duidelijk. Sedert dien tijd
toch zijn er nog o zoovele grondslagen aan
't wankelen gebracht en een mensch heeft toch
altijd iets noodig, waarop hij bouwen en zich
verlaten kan. Menig menschenleven is gelijk aan
een schip, waarvan het roer weggeslagen is en
dat door den stroom nu eens in deze dan weer
in gene richting gedreven wordt.
„In Zijn Woord heeft God ons den eenigen
waren toetssteen des geestes gegeven. Alleen
het aanvaarden van dezen absoluten vorm 4ÊT
waarheid kan ter laatste instantie critisch-aan-
gelegde geesten bewaren voor destructief criti-
cisme en scepticisme"; ziedaar de tweede
stelling.
Hier wordt de veilige haven gewezen en elk
levensscheepje, dat hier binnenloopt, kan het
anker uitwerpen en is voor stranden bewaard.
Onder het iezen dacht ik, stellen we het wel
genoeg op prijs, dat wij zulk een Woord heb
ben. Hoe spannen velen zich in om ergens een
vaster bodem onder de voeten te krijgen, hoe
rusteloos zoeken velen naar een houvast, waar
aan zij zich hechten kunnen. Er wordt gewerkt,
gezwoegd, geslaafd in 't zweet des aanschijns
om eenig betrouwbaar standpunt te veroveren
en met welk een voldoening hooren we soms
iemand zeggendat is nu eenmaal mijn stand
punt en dat laat ik niet varen, terwijl wij weten,
dat het ten eenenmale onhoudbaar is. De ge
schiedenis van de laatste jaren alleen is vol
doende, om duidelijk te maken, dat schuivend
oeverzand was, waarvan velen droomden, dat
het een rotsgrond gelijk was. Terwijl de ervaring
van alle eeuwen helder predikt, dat we ons op
het Woord Gods verlaten kunnen. Ja, wel mogen
de critisch aangelegde geesten naar deze stelling
luisteren, willen zij niet verzinken in een bodem
loos destructief criticisme en scepticisme. Te
midden van zoovele stemmen welke hoopvol
roepenwij komen er wel en wij vinden den
weg, hooren wij de klachten van 't pessismisme,
't welk den moed heeft opgegeven en den mensch
overlevert aan de uiterste neerslachtigheid.
„De beproeving der geesten in Schriftuur
lijken zin is taak en roeping van ieder, wiens
geest door Gods Geest is verlicht om de waar
heid van Zijn Woord te verstaan, maar moet
door elk op zijn eigen wijze en naar zijn onder
scheiden roeping worden uitgeoefend".
De eerste helft van deze derde stelling is zoo
duidelijk, dat zij geen tegenspraak vinden zal
en het laatste gedeelte opent een veld, dat men
het niet licht overzien kan. Maar als iemand
daarover spreekt, die zijn stof meester is, kan
het zeldzaam vruchtbaar zijn voor het leven.
„Deze roeping is onder protestantsche Kerken
het best verstaan door de Gereformeerden en
ook nu zal de Gereformeerde beweging elders
haar zuiverheid en macht kunnen behouden, als
zij volhardt in deze haar critische houding".
Wat dunkt u van deze stelling V Hier spreekt
geen aanmatiging, maar een welgegronde over
tuiging. Het is niet een geringschatting van
andere Protestantsche Kerken, want dit zou in
strijd zijn met onze traditie. Over 't algemeen
hebben de Gereformeerden steeds het vele goede
in andere Kerken erkend en we willen dit
blijven doen. Het zou hoogmoedige laatdunken-
heid zijn, als we aan deze traditie ontrouw
werden. Het zal ook niet moeielijk vallen om
uit de historie aan te toonen, dat de Gerefor
meerde Kerken zich het best aan deze dure
roeping gehouden hebben. We hebben in dit
opzicht een verleden, waarover we ons niet