FEUILLETON.
ZENDING.
UIT DE PERS.
Over een schoone stem kunnen beschikken.
Een goed geheugen bezitten.
Hij moet weten op te houden.
Van zijn zaken zeker en in zijn zaken vlijtig zijn.
Lijf en leven, goed en eer voor zijn ambt
over hebben.
Hij moet geen geld nemen, maar geld toegeven.
En eindelijkHij moet zich door iedereen
laten „vexieren en geheien", dat is als wrijf
paal gebruiken laten.
Je ziet, dat het in overoude tijden nog minder
gemakkelijker was predikant te zijn dan tegen
woordig.
Nu moet ge altijd in aanmerking nemen, dat
Luther graag wat overdreef. Het zijn [tafel
gesprekken.
Toch is er heel wat uit te leeren.
Dr. Maarten zat eens in zijn tuin onder den
pereboom, en vroeg aan Ds. Lauterbach, [hoe
het in zijn gemeente ging. Toen deze'zicheen
klacht liet ontvallen, over weinige waardeering,
eigen zwakheid en aanvechting gaf Luther ten
antwoord
„Ge moet voor den Heere prediken en "niet
aanzien wat de menschen daarover zeggen of
oordeelen.
Kan iemand het beter, laat die het dan beter
doen. Predik gij maar den Christus en den
Katechismus.
Die wijsheid zal u van alle beoordeeling van
menschen te boven doen komen, want het is
Gods Woord en dat is wijzer dan de menschen
Hij zal u wel geven, wat gij moet spreken en
zie dan niet op loj noch op smaad van'men-
schen. Christus gebruikt u alleen daarvoor, dat
gij Hem helpt prijzen."
Nu wil dit niet zeggen, Amice, dat Luther
bedoeldepreek maar raakwant hij stelde
zelf hooge eischen aan een predikatie. Luther's
vrouw zeide eens, dat zij ds. Polner liever had
hooren preeken, dan een ander. Daarop gaf
Luther dit bescheid„Johan Polner preekt
zooals gij vrouwen pleegt te spreken wat haar
invalt, dat zeggen zij ook. Dr. Jonas zei altijd
„Je moet niet alle soldaten aanspreken, die je
tegenkomt". Het is een dwaze prediker, die
alles maar meent te kunnen zeggen, wat hem
in de gedachten valt. Een dominé moet bij zijn
text blijven en alleen dat doen, v/at hij zich
voorgenomen hadanders lijkt hij op de dienst
boden, die op weg naar de markt, met dezen
en dan weer met een ander een praatje maken,
waardoor zij eerst laat op het marktplein ge
raken Een zeer behartigenswaardig woord van
den practischen Hervormer was ook wat hij
eens tegen een zekeren Alberus zeide. Alberus
had hem gevraagdIn welken vorm en op
welke manier moet ik preeken als de vorst er
bij is?
De dokter sprak
Al uw preeken moeten eenvoudig zijnzie
niet naar den vorst, maar zie naar de eenvou
dige en ongeleerde menschen. Als ik in mijn
preeken op Philippus Melanchthor. en andere
doctoren moest letten, kwam er niets van
terechtmaar ik preek voor de ongeleerden en
zoo behaagt het allen."
„Men moet zich richten naar de toehoorders
en het is gemeenlijk het gebrek bij alle predi
kanten, dat zij prediken, zoo dat het arme volk
er heel weinig uit leert.
Eenvoudig te preeken is een groote kunst.
Christus doet het zelf ookHij spreekt alleen
van akkerwerk, mosterdzaad enz. en gebruikt
enkel gelijkenissen aan den gewonen land
bouwerstand ontleend."
Dat Luther echter niet bedoelt, het den men
schen al te gemakkelijk te maken, door ze louter
vermaningen te geven en niet te pogen de
Schrift voor hen te ontvouwen, blijkt overigens
genoeg.
Niet den korf zoo laag gehangen, dat de
menschen er nooit eens voor te rekken hebben,
maar tevens niet zoo hoog, dat alleen de meest
ontwikkelde hoorder er bij kan.
„Het komt veel meer op onderwijzen dan op
vermanen aan. Veel met weinig woorden kort
aangeven, dat is de kunst en de groote deugd.
Dwaasheid is het, lang te praten en niets te
zeggen".
Dat overigens Luther niet zoo bang was voor
't vermanen, is bekend genoeg. Hij liep eens
uit de kerk omdat de menschen de psalmen
en liederen zoo slecht zongen. Toen Ds. Pommer
dat van den kansel zag zei hij: Gij hebt me
DOOR
HUGO KINGMANS.
26)
„Onze strijd is een rechtvaardige stryd", riep
hy uit. „En als de patroons niet willen
luisteren, wel, dan moet het maar hard tegen
hard gaan. Wij moeten ons niet laten dwingen".
„Hoera! Hoera! Staken", ging het geroep
door de zaal.
„Ja, staken!" riep de Amsterdammer. Hij
liep van achter zyn katheder de vuisten gebald,
naar den rand van het podium, alsof hy zoo
de zaal in wilde stappen.
„Ja, staken Ik zet er jullie niet toe aan,
maar ik begrijp, dat jullie bloed kookt om de
schandelijke behandeling, jullie aangedaan. Ik
geloof ook, dat wy het bijltje er bij moeten
neerleggen. De patroons zijn anders toch niet
tot reden te brengen. Maar weet, wat staking
beteekent. Ze wil zeggen, dat jullie veel zullen
moeten ontberen. Want al staat de strijd kas
er goed voor, wy kunnen toch niet roekeloos
met het geld omspringen, te meer, omdat ik
jullie een langen strijd voorspel. Maar met
onze solidariteit zullen wij hem winnen. Versta
mij dus goed:.namens het Bondsbestuur advi
seer ik tot deze staking, alleen in Rotterdam,
maar alleen, wanneer ik overtuigd ben van
Vader Luther uit de Kerk gejaagd, ge zult me
met (uw slecht zingen) ook nog wegjagen".
Ge ziet Amice, dat de oude tijd ook niet im
mer een goede tijd was. We zijn gelukkig wat
verder, al past menige opmerking van Luther
nog zeer goed in onze dagen.
Voor hen, die naar ds. Laman's woord wel
eens behoefte hebben aan waardeering kan een
enkel tafelgesprek van Luther nog eenige be
moediging schenken. Het is noolCanders ge
weest.
Z. v. D.
Magelang, 12 Februari '24.
Amice
Een vorig jaar heb ik mijn helpers eens de
verslagen laten maken over den arbeid alhier,
dit jaar wil ik het zelf weer eens doen en wat
verhalen over den gang van 't werk en over
den zegen, dien God ons bij den voortduur
wil schenken, 't Is met dankbaarheid in 't hart,
dat ik het jaar '23 overzie; wij mochten den
arbeid in goede gezondheid verrichtengeen
enkelen dag behoefde ik den arbeid wegens
ziekte te onderlaten, ik mocht ongestoord
doorarbeiden, wat dit jaar een bijzondere zegen
was, nu ik ook aangewezen werd om gedu
rende het verlof van ds. Netelenbos, het
zendingsterrein Poerworedjo te verzorgen.
Dan heb ik ook erg veel plezier gehad van
de Zendingsauto, ik heb eens aanteekening ge
houden van het aantal kilometers, dat ik in
den Zendingsdienst heb afgelegdvan 11 Juli
'23 tot 15 Dec. '23 reed ik niet minder dan
3705 Kilometer of 178 Kilometer per week; ik
denk, dat een enkele broeder, die zich nog
afvraagt, of het gebruik van een auto in de
Zending niet al te weelderig is, nu ook wel
overtuigd zal zijn, dat zoo'n vervoermiddel bij
den tegenwoordigen stand van 't werk en bij
de groote afstanden, die afgelegd moeten
worden, geen overbodige luxe is, temeer, daar
het grootste deel van die afstanden anders per
karretje of per tram afgelegd had moeten worden.
Welk een tijdsbesparing dit geeft, wil ik met
eenige voorbeelden aangeven. Ik moet naar
Poerworedjode gelegenheid per tram en per
spoor is zoo, dat ik om 9 uur uit Magelang
moet vertrekken en dan 's middags om drie
in Poerworedjo arriveer; dien dag kan ik niet
meer terug; indien ik nu de helpers onmiddellijk
daarop ontvang en afdoe wat er gedaan moet
worden, dan kan ik 's avonds om een uur of
tien klaar zijndaardoor zijn de helpers, die
van verschillende dorpen daarheen gekomen
zijn, ook verplicht te overnachten en zijn ze
dus langer dan noodzakelijk is, aan hun werk
onttrokken. Ik zelf kom den volgenden middag
pas om één uur thuis. Met de auto gaat het
zooik vertrek om half acht en ben dan ruim
een uur later reeds in Poerworedjohoud dan
catechisatie voor Europeesche kinderen, spreek
met de helpers van 10—1 uur, houd om Jiafl
drie weer catechisatie, leg een bezoek af ih
het Zendingshospitaal, vertrek om 5 uur en ben
dan even over 6 uur weer thuis in Magelang.
Zoodoende kan er heel wat werk afgedaan j
worden, de helpers kunnen op den zelfden dag
naar huis, en ik zelf ben tegen den avond weer
thuiszoo kan ik dit ook met andere plaatsen
toelichten, maar U zult al wel voelen wat een
besparing van tijd dit vervoermiddel geeft. Ik
zou 't werk ook heusch niet alleen meer af
kunnen, indien ik deze afstanden op andere
wijze moest afleggen.
Wanneer ik nu tot het doen van mededee-
lingen overga, dan geef ik maar eerst een
generaal overzicht en bespreek dan iedere
plaats, waar gewerkt wordt afzonderlijk.
In 1923, mocht aan 80 Javanen en Chineezen,
groot en klein de II. Doop worden toegediend
ik geef hier enkele gegevens over '22 en '23 ter
vergelijking.
Aantal Christenen op 31 Dec. '22 255, op
31 Dec. '23 324
aantal gedoopten in '22 53, in '23 80;
bijdragen Kerk in '22 f 877.88* in '23 f 1500.02
bijdragen voor Armen in '22 f 203.175, in
'23 f 232.17ö
aantal leerlingen op de Zendingsscholen in
'22 126, in '23 143;
jullie ernstig willen. Als jullie den strijd willen
beginnen en dien volhouden tot het einde toe,
ook als er ontbering komt, wat wel niet zal
zy'n, omdat de geheele arbeidersbeweging achter
jullie staat en jullie niet zal laten verhongeren,
ik zegwanneer jullie ernstig willen, dan
moet straks worden besloten, de staking te
proclameeren."
Hy trad achteruit en ging aan de bestuurs
tafel zitten.
Johan zag, hoe over zy'n gelaat een zege
vierende glimlach toog. Hy haatte den man*
bqna. Dat zweepte de massa op, maar als dé
nood aan den man kwam, zou hij dan niet
achterbaks blijven?
In de zaal was het weer daverend applaus en
het geroep van StakenStaken
Daarop stond Oostra op en liep naar de!
sprekersplaats.
„Oostra! Oostra!" werd er geroepen. En het
werd weer stil.
Hij had aan hetgeen door den vorigen spreker
was gezegd niet veel toe te voegen. Want deze
had precies de puntjes op de i's gezet Het was
nu de tjjd, om het werk neer te leggen, nu,
niet morgen of volgende week, maar nu
Geweldig was het handgeklap en voetge-
trappel, dat opkwam uit de zaal.
Oostra ging uiteenzetten, waarom het juist
nu de tijd was, waarop hij adviseerde, om de
vergadering thans te verlaten, waarna dan de
leden der organisatie zouden blijven, om be
sprekingen te voeren. Want als er gestaakt zou
worden, moest er geposter moest een stakings
leiding zijn, enfin, er was nog een massa te doen.
aantal leerlingen op de Hollandsche scholen
Ui '23 1044;
aantal Hollandsche Onderwijzers(essen) 21,
in '23 22.
We zijn dus in elk opzicht vooruitgegaan';
vooral het aantal gedoopten was aanzienlijk
meer dan in '22, en ook het bedrag dat voor
de Kerk bijgedragen werd steeg aanmerkelijk.
Hier moet ik echter bij 'opmerkén, dat deze
vooruitgang voornamelijk te danken is aan bij
dragen van Chineezen. die finantieel heeUwat
krachtiger zijn dan de Javanen, wat dus ook
beteekent, dat,V indien de arbeid onder! de
Chineezen flink kon worden aangevat, in de
toekomst deze arbeid niet zooveel zou behoeven
te kosten aan7de Kerken van Cde;? drieJ Zuide
lijke Provinciën.
Dat ook onze Javanen goed-bijdragen is een
hoopvol teekenbij 'S't begin van den "arbeid
alhier, waren er wel eens, die meenden, dat
zij, omdatTze nu christen waren geworden, ook
eenig onderhoud van"de"Zendingfmoesten ont
vangen, maar uit de bijdragen, die zij geven,
blijkt o.a., dat zij de zaak van'Gods Koninkrijk
ook als hun zaak gaan gevoelen en dat zij
bereid'zijn^daarvoor te?geven. Ge zult zeggen,
dat spreekt vanzelf, maar als ge een poosje
in den arbeid"bezig ben en ziet hoe weinig de
menschen ^verdienen, dan valt het wel eens
moeilijk"om op meerdere"bijdrage aan te drin
gen. Als iemand, die f 10 in de maand ver
dient," daarvan een kwartje afzondert'per maand,
dan denk ik, dat zelfs in Holland men weinig
vrijmoedigheid zou bezitten om tot geven aan
te sporen.
Als ik in de prediking 'over geven sprak,
heb ik het altijd gemeden om al te sterk op
hun plicht te wijzen, en lag ik er steeds den
napruk op, dat de geloovige zelf begeert om
iets voor Gods Koninkrijk te mogen doen en
te mogen geven en vertelde dan van menschen,
die door de liefde van hun hart gedrongen
werden om voor de zaak van Gods Koninkrijk
te offeren. Dit heeft tengevolge gehad, dat
enkele broeders zich opgemaakt hebben om
de gemeente door te gaan en ze tot geven op
te wekken.
In 'het begin, toen onze gemeente nog heel
klein was, heb ik daar ook reeds op aange
drongen maar deed het toen in meer wettischen
zin, vele woorden gebruikend over plicht en
roeping, met dit gevolg, dat een broeder, uit
de kerk komend, opmerkte, „ze mogen eerst
wel eens zorgen, dat mijn inkomen grooter
wordt". Zulke stemmen worden nu naar aan
leiding van de preek niet meer vernomen en
er is een streven om hetgeen de gemeente geeft
telkens weer wat op te voeren.
Men geeft nu ongeveer 3 pCt. van zijn in
komen voor de kerkgij zult zeggen, dat is
niet veel en wellicht geeft gij meer, maar dan
moogt ge niet vergeten, dat ten uwent het in
zicht zooveel helderder is in de grootte der
genade van God en in al die redenen, die tot
geven dringen. A. Merkelijn.
(Wordt vervolgd).
Wanneer iemand wat spreekt of schrijft, dat
verband houdt met het maatschappelijk leven
en dan niet overeenkomt met de oud-liberale
theorie zijn er wel, die zoo iemand al spoedig
voor socialistisch aanzien en voor een halven
of kwart-socialist houden. En wanneer dan zoo
iemand predikant is, dan komt het ook wel
voor, dat er zijn die „zoo'n halven socialisti-
schen dominee" niet meer willen hooren. De
„vrome" zielen willen zich met zulke „godde-
looze" dingen niet „bezondigen".
Nu hindert dat die dominees wel niet veel.
Ze kunnen het woord aanhalen, dat minister
Colijn onlangs in de Tweede Kamer sprakze
kunnen er gezond bij blijven.
Ja meer. Ze kunnen, wanneer het hun in dat
alles er, waarlijk om te doen is het licht van
Gods Woord te doen schijnen, omdat in dat
licht alleen het leven bloeien en tieren kan,
zich troosten met de wetenschap, dat het den
Heere Jezus al niet anders verging.
Hij zeker kwam met het ware licht. En toch
waren er die Hem niet wilden hooren, die het
licht niet konden verdragen omdat hunne wer
ken boos waren. En die dat niet wilden waren
Toen het applaus bedaard was, wilde de
voorzitter sluiten, maar daar drong een man
naar voren.
„St. st." werd er geroepen. Het werd muisstil.
„Wie is dat?" werd er dan geroepen.
Er volgde geen antwoord.
De man trad nog meer naar voren.
„Voorzitter, ik zou wel eens wat willen
zeggen", zei hy met luide stem, zoodat men
hem tot in de hoeken der zaal kon hooren.
„Dat kan straks wel", zei de voorzitter.
„Neen", zei de man, „dat kan straks niet,
want ik verlaat straks de vergadering."
„Hij hoort hier niet", schreeuwde er een.
„'tls Byinolts van de christelyken."
„Dan kan ik je het woord niet geven", zei de
president. „Ik dacht, dat je een van onze
organisatie was".
„Deze vergadering is in de pers gepubliceerd
als een openbare vergadering waar ieder vrijen
toegang had. Dat blijkt ook wel uit wat zoo
even is gezegd, om straks alleen met de leden
te vergaderen. En ik nu wensch iets te zeggen
tegen wat door de sprekers zooeven is aange
voerd. Is dan hier het vrye woord niet?"
„Laat hem spreken", riepen er in de zaal.
„Neen", zei de voorzitter. „Hij heeft er niets
mee te maken".
Daarop wendde hy zich met, vragende blik
tot de sprekers. Jan Oostra haalde de schou
ders op keek toen weer vóór zich uit op de
tafel. Landstra knikte: laat hem maar spreken.
„Als de vergadering er niet op tegen heeft,
dan wordt het woord verleend aan hoe
is uw naam
in hun eigen oog toch o zoo vrome menschen.
Maar wel kan dat schadelijk zijn voor die
menschen omdat ook hun leven het licht noo-
dig heeft om waarlijk te kunnen tieren.
Daarom, om die schade te voorkomen kan
het gewenscht zijn eens te wijzen op een
woord van iemand, die allicht in Zeeland nog
de reputatie heeft, vrij te zijn van alle socia
listische smetten, n.l. van ds. Laman uit Assen,
die bovendien met de toestanden hier niet ge
heel onbekend is, daar hij van 1900—1904
diende te Kruiningen en van 1904—1911 te
Zierikzee.
In het Geref. Kerkblad voor Drenthe en
Overijsel van 15 Maart j.l. schreef deze een
lang artikel naar aanleiding van een hem toe
gezonden brief. Kunnen we, door plaatsgebrek,
tot onzen spijt, niet het geheele artikel over
nemen, een belangrijk stuk ervan willen we
toch hier een plaats geven.
Hij schrijft dan
Met de veenarbeiders ben ik niet zoo van
nabij bekend. Met de landarbeiders maakte ik
voor ruim twintig jaren kennis. Het waren toen
heel andere tijden dan nu. Ik verwonderde mij
toen over drie dingen. Ten eerste over het
kleine loon, dat ze verdienden ik heb ze vaak
gevraagd, hoe ze er toch van konden komen.
Ten tweede verwonderde ik mij over het feit,
dat ze voor dat kleine loon zoo hardwerkten,
want dat deden ze, de verkeerden uitgezonderd.
En ten derde was het mij een wonder, dat ze
over het algemeen zoo tevreden leefden en er
zoo weinig bitterheid en wrevel onder hen was,
hoewel het zaad der ontevredenheid met milde
handen gezaaid werd en hier en daar opschoot.
Hoe die menschen er toentertijd kwamen, heb
ik eenigszins leeren begrijpen. Ik heb er ook
velen naar Amerika zien vluchten. Sinds kwam
voor deze menschen de springvloed van den
abnormale tijd. De tijd van de dikke loonen.
Er werd soms geld verdiend als water. Maar
thans is het weer eb gewordenen ik denk,
dat ze er nu nog erger aan toe zijn dan voor
twintig jaren, want ze hebben de meerdere
welvaart gekend, het leven is veel duurder dan
toen, de loonen dalen schrikbarend, en deze
winter is bar en lang.
Ik ben op sociaal gebied geen man van het
vak, maar ik ben een christen, en als christen
doe ik de vraag en ik leg die voor de cons
ciënties: lijden onze veen- en landarbeiders
gebrek, en doet ge wel genoeg om hun nood
te lenigen? Gaat ge hen als priester en leviet
voorbij, u verheugende, dat gij het tenminste
beter hebt dan zij? Ik beschuldig niemand,
want wie beschuldigen wil, moet bewijzen
hebbenMaar ik herinner in dezen tijd aan
het woord van Jakobus: „Indien er nu een
broeder of zuster naakt zoude zijn, en gebrek
zoude hebben aan dagelijks voedsel, en iemand
van u zou tot hen zeggen Gaat henen in vrede,
wordt warm, en wordt verzadigden gijlieden
zoudt hen niet geven de nooddruftigheden des
lichaams, wat nuttigheid is dat?"
Ik durf niet tot de landbouwers en de ver-
veners zeggen: geef ze méér loon, want twin
tig cent per uur is geen loon, het is te weinig
om van te leven en te veel om van te sterven
Ik weet immers niet, of die patroons meer
kunnen gevenik vrees, dat het voor menigen
boer of baas thans ook een tijd is, waarin hij
niet voor- of achteruit kande overvloed van
de vette jaren is vrij algemeen als schuim van
het bier verdwenen. Maar daar blijf ik buiten.
Ik heb niet in de kas gekeken, en op uithang
borden is geen staat te maken.
Doch al kan ik er in komen, dat het met de
loonen niet hooger kan, toch geloof ik, dat in
dezen tijd niemand nog armoede behoeft te
lijden, behalve dan de slampampers, bij wie
alles in een zinkput valt, wanneer ieder
die wél kan doen, zijn plicht verstaat. Maar
daar ontbreekt het, helaas, bij velen aanniet
bij allen, gelukkig; wanneer allen waren gelijk
sommigen, dan leed niemand gebrek; maar er
zijn vele priesters en levieten onder de men
schen, die geen ontferming kennen. Zulken zijn
er, zegt men, ook wel onder de christenen
jammer genoeg, als het waar is. Het gaat mij
altijd als een zwaard door het hart, wanneer
ik over een christen-patroon hoor spreken als
over een beknibbelaar en een hard mensch
evenzeer als het mij een eere en vreugde is,
wanneer van een christen-patroon gezegd wordt,
„Bij molts".
„Aan By molts, van de Christelijke organi
satie".
„Spreken! Spreken werd er geschreeuwd.
De man was al uit de zaal verdwenen, liep
achterom naar het podium, waar hy spoedig
vooraan stond.
Hywas een eenvoudig man van nog geen
dertig jaar. Ernst lag op zy'n trekken. Landstra
keek hem vijandig aan. Oostra sloog geen acht
op hem. De man stond daar onverschrokken.
Johan had respect voor hem.
Bonter boog zich naar hem toe, nadat de
secretaris hem wat had ingefluisterd.
„Dat is een zwager van Oostra", zei hy tot
Johan. „Getrouwd met zyn zuster".
„O", dacht Johau, „daarom kykt Oostra strak
voor zich uit", 't Was toch kranig van dien
kerel, om in een vergadering als deze te spre
ken dwars tegen den algemeenen geest in.
De voorzitter hamerde. Het werd stil.
„Het woord is aan Bij molts".
„Ik heb het woord gevraagd", begon deze,
kalm, „omdat ik het niet eens ben met de
vorige sprekers en omdat ik myn medearbeiders
al zyn zy dan anders en, naar myn mee-
uing, verkeerd georganiseerd wil waarschu
wen voor onberaden stappen. Want een staking,
als nu vanavond hier vermoedelijk zal worden
geproclameerd, is onverantwoordelijk, is mis
dadig. Ik ben niet tegen vakorganisatie. Na
tuurlijk niet. Want ik ben lid van de Christe
lijke organisatie. Maar met de neutrale ver-
eeniging kunnen wy niet meegaan. Wij ver
werpen den klassenstrijd".