Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 38e Jaargang. Vrijdag 15 Februari 1924. No. 7, RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. De Geref Kerken in Zeeland bij 't begin van 1924. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN. Abonnementsprijs: Advertentieprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. CHRISTUS IN HET HART. Opdat Christus door het geloof in uwe harten wone. Efeze 3 17. Paulus kende de uitnemendheid van Christus door rijke geloofservaring. Om die uitnemendheid achtte hij alle din gen schade. Daarboven ging hem niets. Het was zijn hoogste blijdschap te kunnen zeggenIk leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij Wath'j zelf nu zoo heerlijk genieten mocht, bad hij ook, door de liefde van Christus gedrongen, den Efeziërs toe. Hij schrijft hun, dat hij zijne knieën boog tot den Vader van den Heere Jezus Christus, opdat Hij hun geven mocht, naar den rijkdom zijner heerlijk heid, met kracht versterkt te worden in den inwendigen mensch, opdat Christus door het geloof in hunne harten mocht wonen, en zij in de liefde geworteld en gegrond mochten zijn. Werd die bede vervuld, dan zou ook hun leven bloeien en vrucht dragen, Godetoteere en hunzelf tot blijdschap en zaligheid. En ook wij kunnen met niets minder volstaan. Christus moet ook in ons hart wonen. Of wij Christus al op de lippen hebben, 't zal ons geen gewin brengen. Door Heere, Heere te roepen, hebben wij geen deel aan de zaligheid, die Jezus voor zijn volk heeft verworven. Ook baat het niet dat wij Christus een plaats inruimen in ons verstand. Wij kunnen een groote kennis van Hem ons verwerven, maar indien zij door geloof aan ons hart niet geheiligd is, zullen we met al onze kennis verloren gaan. Christus in het hart, zoo moet het zijn en steeds meer bij ons worden. Het hart is het innigste wezen van den mensch, de haard van ons leven, de verborgen werkplaats, waaruit alles voortkomt wat in het leven openbaar wordt. Uit het hart zijn de uitgangen des levens. Daarom klopt de zoekende Heiland aan bij de deur van ons hart, zeggendedoe mij open Hij wil niet buiten blijven buiten ons onze leeraar, wetgever of voorbeeld zijn, maar Hij wil met zijne almacht, ontferming en liefde in ons inkomen, Hij wil wonen in ons hart. Deze teedere, innige gemeenschap van Christus met zijn volk, is vrucht van de werking des H. Geestes. Alle werking des Geestes beoogt plaats in u te maken voor Christus. Zoo kwam de kracht der Allerhoogsten over Maria, om in haren schoot voor den Christus plaats te bereiden. Soortgelijk breidt de H. Geest zich uit over uwen inwen digen mensch om Christus een blijvende plaats in u te geven. En dit was Saulus' bedoeling, als hij voor de Efeziërs bad, dat ze met kracht versterkt zouden worden door den Geest opdat Christus in hunne harten wonen mocht. Misschien vraagt ge, of Christus dan reeds woonde in het hart der Efeziërs Natuurlijk deed hij dat, en wel vanaf het eerste oogenblik dat ze Hem door Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spanjaard straat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 280. geloof en liefde hadden aangehangen. Maar ge weet hoe het in het dagelijk- sche leven gaat. Een gast ontvangen we voor een oogenblik. Hem wordt wel de beste plaats in de woning ge geven. We maken extra werk voor hem, zoodat het huiselijk leven wel eens een weinig buiten zijn gewonen doen komt. Maar al dat bijzondere wijst ook op het voorbijgaande. De gast verlaat ons straks en dan keert het leven tot zijn gewonen gang weer terug. Zoo komt Christus nu niet tot de zijnen, Hij, Israëls verwachting, onze Verlosser ten tijde der benauwdheid, Hij wil niet zijn als een vreemdeling in het land, als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten. Neen, maar Hij wil in u wonen, bij u blijven, voor goed bij u zijn intrek nemen En daar toe wil de Geest voortdurend een plaats in u voor Hem bereiden, opdat Hij uw geheele hart, dat is uw geheele leven bekeere en regeere, als uw Koning, die u van Israëls God gegeven is. Jezus zegt: Zoo iemand mij liefheeft, die zal mijn woord bewaren, en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen komen en zullen woning bij hem maken. Dat wonen van Christus in uw hart geschiedt nu door tusschenkomst van het geloof. Dit moogt ge nimmer ver geten. Zonder een werkzaam, steeds zich oefenend geloof, blijft Christus met al zijne schatten en met den rijken troost zijner genadige inwoning vooru verborgen. Daarom hebt ge den H- Geest gedurig te bidden, dat Hij uw geloof sterke en bekrachtige. Dan krijgt ge vat aan de beloften des Woords. Dan wordt ge ontvankelijk voor Chris tus met zijn zaligheid. Dan wordt de weg bereid voor de vereeniging met Hem, en .moogt ge Hem straks kennen, niet alleen als gezeten aan de rechter hand Gods in de hoogste heerlijkheid, maar ook zooals Hij woont in uw hart, om dat arme hart te verrijken met al de zaligheid, die Hij voor u gekocht heeft door zijne liefde tot in den dood. Heerlijk gemeenschapslevenChris tus wonende in ons hart! Wie deze inwoning gelooven mag, die smaakt en bewijst haar tevens. Welk een liefde tot Gods Woord bezit hij. Hij vraagt het zijn hoogsten Profeet en Leeraar telkensOntdek mijne oogen, opdat ik zie de wonderen uwer wet. Welk een troost mag hij putten uit het aange brachte offer op Golgotha. Met al zijn zonden en overtredingen mag hij altijd weer schuilen bij den eenigen Hooge- priester, die hem met de offerande zijns lichaams verlost heeft en met zijn voor bede steeds voortreedt bij den Vader. Welk een gehoorzaamheid mag hij be wijzen aan den heiligen wil van zijn eeuwigen Koning. Het is gedurig zijn bedeOch, of al mijne wegen gericht waren om uwe inzettingen te bewaren. Christus buiten het hart, het is in beginsel het leven der hel. Christus in het hart, het is in beginsel het leven des hemels op aarde. Van der Veen. IV. Indien de omstandigheden, waaronder de Gereformeerde Kerken in ons gewest leven, zoo gunstig zijn, hoe komt het dan, dat het aantal harer leden weinig toeneemt? Het zou mij niet bevreemden, zoo deze vraag bij een of anderen lezer opgekomen is. Welnu, ik wil trachten daarop een antwoord te geven, en ik zeg reeds veel, wanneer ik er op wijs, dat de Gereformeerde gezindheid kerkelijk verdeeld is. De Gereformeerde Kerken hebben de over tuiging, dat wie in de drie formulieren van Eenigheid de uitdrukking van zijn geloof vindt, ook geroepen is kerkelijk zich daaraan te houden en daarnaar te leven. Zij meenen inder daad, dat een Gereformeerde onmogelijk kan blijven in gemeenschap met een Kerkgenoot schap, dat leervrijheid toestaat en in zijn re glementen de hoogst wetgevende en recht sprekende macht toekent aan de Synode. Voor zoover wij weten neemt geen enkele Gerefor meerde het dan ook voor de organisatie op, welke in 1816 aan de van ouds bestaande Ge reformeerde Kerken opgelegd is, maar velen zijn er, die niettegenstaande hun bezwaren toch in dat Kerkgenootschap jaar uit jaar in blijven. Welke die overwegingen zijn, waarom zij deze houding aannemen, doet er op dit oogenblik niet toe. Duidelijk is 't, dat, zoolang zij op dit standpunt blijven, er van een gemeenschappe lijke actie geen sprake kan zijn. Het is schier overbodig om er nog langer over te spreken en te schrijven, want over en weer is er ge zegd, al wat er van te zeggen valt. De richting- strijd, welke er in het genootschap zelf gevoerd wordt, kan wellicht de Gereformeerden aldaar noodzaken om het tot een breuk met de kerke lijke besturen te laten komen, maar op dit oogenblik is daarvan nog niets te bespeuren. Wanneer nu de Gereformeerden in het ge nootschap het met elkander eens waren over den weg, waarlangs zij hun strijd tegen de op gedrongen organisatie moesten voeren, dan zou er nog eenig uitzicht bestaan, maar dit is ook niet het geval. De Gereformeerde Bond en de Confessioneele vereeniging bewandelen elk hun eigen weg, zoodat er van een gezamenlijk op trekken natuurlijk niets komen kan. Hierin zijn zij het met elkander eens, dat zij veroordeelen de Afscheiding en de Doleantie, maar zoodra de vraag aan de orde komt, hoe zij weer tot een Gereformeerd Kerkelijk komen zullen, gaan zij uit elkander en van de plannen, welke ieder in eigen kring ontworpen heeft, is tot dusver niets terechtgekomen. En dit ligt hier aan, dat zij een conflict met de besturen niet aandurven. Zij spreken zeer luide over den zondigen toestand, waarin zij zich bevinden, maar daar laten zij het tot dusver bij en leven de reglementen, welke zij even krachtig ver oordeelen als wij, na. Hoe zij dit verantwoor den kunnen, weten wij niet, maar zoolang het zoo blijft, zal het Gereformeerd Kerkelijk zich niet in zijn kracht kunnen toonen en dit is het, wat ons leed doet. Menigmaal is van die zijde gezegd,waarom bemoeit zij zich met ons, maar zij zullen het in ons moeten dragen dat we er zoo nu en dan aan herinneren, omdat we beseffen, dat het gescheiden kerkelijk leven schade doet aan de doorwerking van onze belijdenis en ons volksleven. Bovendien kunnen we niet vergeten, dat wij bij elkander behooren. Wij hebben dezelfde historie, dezelfde belijdenis en al wat dies meer zij. We eischen niet, dat zij de middelen kiezen, welke door ons gebezigd zijn, maar wel, dat zij ook kerkelijk getrouw zullen zijn aan den Koning, wien God de regeering van Zijn Kerk heeft toebetrouwd. Dicht bij ons staan de Christelijk Gerefor meerde Kerk en de Gereformeerde gemeenten, maar ook zij oordeelen dat zij met ons niet kunnen samenleven. Van de eerste zijn er slechts enkele gemeenten in ons gewest, te Biezelinge, Vlissingen, Zaamslag en Zierikzee. Zij oefenen dan ook slechts in een klein deel van onze provincie haar invloed uit. Maar het is toch jammer, dat er tusschen hen en ons een breuke is ontstaan. Vraagt men mij, kunt gij verklaren, dat zij het kerkelijk leven tot een breuk hebben laten komen dan antwoord ik toestemmend, maar wanneer men de vraag doet: is het geoorloofd, dan zeg ik neen, in geen enkel opzicht. Het lijkt mij inderdaad, dat de gronden, door hen aangevoerd, om hun afzonderlijk kerkelijk leven te rechtvaardigen, zeer zwak zijn, en er slechts eenige goedwil ligheid noodig is om de bestaande breuk te helen. Doch uit wat De Wekker pas onlangs schreef naar aanleiding van een opmerking door den legerpredikant Jansen gemaakt is mij duidelijk, dat zij er nog lang niet aan toe zijn om vereeniging met ons te zoeken. En ook hier geldt tot op zekere hoogte, wat ik zoo even zeide, zoolang het zoo doorgaat, is het een beletsel om te komen tot het ideaalalle Gereformeerden in één kerkverband. Er wordt op deze wijze veel kracht verspild, welke met het oog ook op den ernst van onzen tjjd nut tiger besteed zou kunnen worden. Nog moet ik in dit verband de aandacht vestigen op de Gereformeerde gemeenten, welke in Zeeland voorkomen van de dagen der Af scheiding af en die in ons gewest langzamer hand een ruime plaats hebben veroverd. De Gereformeerde Kerken hebben daartoe meege werkt, al hebben zij dit niet bedoeld. Ik neem niets terug van wat ik gezegd heb, dat de Gereformeerde waarheid diep wortelen ge schoten heeft in het Zeeuwsche volk, maar ons gewest heeft ook gekend de dagen, waarin de Kerken hier ingeslapen waren en het gevolg daarvan is geweest, dat getrouwe bearbeiding schier stil stond. Nadat de ontwaking gekomen was, bleek al zeer spoedig, dat er heel wat losgeraakt was van het verband, waarin de onderscheiden waarheden tot elkander staan. De Kerken der scheiding keerden terug tot de leer, den dienst en de tucht der vaderen en onderscheiden predikanten en ouderlingen maak ten daar ernst mee. Algemeen geloofde men aan de uitverkiezing, aan de geestelijke on macht ten goede, maar zonder veel oog te hebben voor het Verbond, door God met Abra ham en zijn zaad opgericht. Velen waren van gedachte, dat God Zijne gekenden riep uit de macht der duisternis, ook al werd de opvoeding der jeugd verwaarloosd. Zij waren er wel opgesteld, dat de menschen ter kerk gingen, en dat iu huis de Bijbel gelezen werd, maar v/aren zeer bevreesd, dat iemand zonder waar achtige bekeering het H. Avondmaal hield. Elk moest ook belijdenis des geloofs afleggen, maar niet in den zin, zooals de Gereformeerde vaderen ze opvatten om daardoor toegelaten te worden tot den disch des verbonds, maar enkel opdat de kinderen niet ongedoopt zouden blijven. Zelfs ging menigeen zoover van te meenen, dat belijdenis doen alleen bewees een historisch geloof. Zoo ontbrak hun de moed om uit te spreken, dat elke gedoopte geroepen is om belijdenis af te leggen en dat elk be lijdend lid geroepen is om avondmaal te houden. Wie Gereformeerd dacht, kon daarmede geen vrede hebben en zoo ontstond er tusschen de meening op een plaats en de prediking wrijving, welke menigmaal leidde tot strijd. Steeds duidelijker spraken de Kerken zich uit in de prediking, de catechesatie en het huisbezoek en dit bewerkte, dat enkelen haar verlieten, en dat anderen op een afstand bleven. Dit is ontegenzeggelijk de Gereformeerde gemeenten ten goede gekomen en komt dit nog, omdat zij, ofschoon zij evenals wij de Gereformeerde belijdenis erkennen er minder nadruk opleggen. Zij dulden de eenzijdige opvatting in haar leden en leggen meer den nadruk op wat iemand bezitten moet zal hij den dood des Heeren verkondigen bij het gebroken brood en den vergoten wijn. Om geheel op den Gerefor meerden weg te komen, zullen zij den zelfden strijd door moeten, welke wij gevoerd hebben. Er zijn teekenen, welke er op wijzen, dat meer nauwkeurige bestudeering van de waarheid onder hen in eere zal komen, maar eer dit een verandering van koers geeft, moet er nog veel gebeuren. Dit heeft er toe bijgedragen, dat er in die kringen veel wantrouwen in de zuiverheid van ons belijden heerscht en dat zij in hun hart twijfelen aan den heiligen ernst van ons be doelen. Zij leven in de gedachte, dat wij het niet zoo nauw nemen en dat we ons tevreden stellen met een ingebeeld geloof. Dit is mede oorzaak, dat er in die kringen weinig verlangen is om kerkelijk zich met ons te vereenigen. Hun opvatting van de verkiezing is daarenboven van dien aard, dat zij ons onmogelijk waar- deeren kunnen. Mij dunkt, dit is voldoende om te doen ver staan, hoe het komt, dat de Gereformeerde Kerken weinig in getal toenemen. Een volgend maal wil ik nog iets zeggen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 1