FEUILLETON- Brieven uit Z.-Vlaanderen. beveling, dat men zich op dat Blad zal abon- neeren. „De Hongaarsche Heraut* is een maandblad (of juisterblaadje), dat tot ondertitel voert „Stemmen uit de Gereformeerde Kerken in Hongarije". De redactie wordt gevoerd door Prof. dr. J. Sebestyén, die de laatste Generale Synode onzer kerken bijwoonde, met vaste medewerking van Prof. dr. J. Kovats, ds. R. Biberauer en ds. Z. L. S. v. Galambos. Het is niet duur. Het kost maar één gulden per jaar. Men krijgt daarvoor dan twaalf maal acht blad zijden, met heel wat mooie illustraties, ook por tretten van personen, die daar op den voorgrond treden. Het is ook niet moeilijk zich te abon- neeren. 't Is daarvoor niet noodig te schrijven naar Budapest, men kan het doen bij den heer P. J. Nauta te Velsen, N.H. En het vlugst loopt alles van stapel, wanneer men dezen per postwissel, één gulden zendt bij vooruitbetaling voor een heelen jaargang. Bij het woord nu ter inleiding van den tweeden jaargang, mag de Redactie met dank baarheid erkennen, dat de ondernomen arbeid slaagde en de verwachtigen overtrof. Ze schrijft daarin: Toen wij verleden jaar in October het eerste nummer lieten drukken, kwam het ons als een waagstuk voor een maand blad met illustraties in de Nederlandsche taal te Budapest uit te geven door Hon garen geschreven en door Hongaarsche zetters, die geen woord Nederlandsch ver stonden, te laten drukken. Maar het waag stuk ging onder den rijken zegen des Heeren toch door en onze, in velerlei op zicht zoo zeer gebrekkige arbeid slaagde er toch in het Nederlandsche en Hongaar sche volk dichter tot elkander te brengen. En verder: Ons kerkelijk leven moet weder in een zeker opzicht een soort „zendingsgebied" voor het Nederlandsche Calvinisme zijn. De liefde en belangstelling voor Hongarije moet in Nederland wakker blijven en zelfs als de finantieele ondersteuning, kinderar beid enz. gaan ophouden, moet de geeste lijke en zedelijke ondersteuning steeds doorgaan. Waarom zij dan ook vraagt de Hongaarsche Heraut en de Gereformeerde beweging in Hon garije te steunen. Van een bezoek, dat hij aan Hongarije bracht, doet ds. A. Andree van Werkendam in dat eerste nummer verslag. Hij schrijft daarin o.m. dit Met dank aan den Heere, maar ook met schaamte hebben wij de toestanden aldaar gadegeslagen. Wat zijn wij rijk gezegend, wat zijn wij verwend, en wat is er onder ons weinig waardeering van het goede, dat God ons geeft. Die uitroep moest ons tel kens van de lippen. En dan gewaagt hij van de armoede, die daar nog altijd geleden wordt, die bij een eerste ontmoeting niet altijd wordt opgemerkt, omdat men er niet mee te koop looptmaar de wer kelijkheid, waarmee hij in aanraking kwam ontroerde hem. Ook trof hem de dankbaarheid der ouders, wier kinderen eenigen tijd in Hol land hadden mogen vertoeven, en de zorg, waarmee de kleeren, die ze hier kregen, wor den behandeld en niet meer gedragen dan noodig is. Het eerste nummer bevat voorts het eerste deel van de rede, die Prof. Sebestyén, hield op de Generale Synode onzer kerken op 28 Augustus 1923. Wordt in het tweede nummer, die rede ver volgd, daarin geeft de Redacteur ook een inte ressant hoofdartikel onder den titel: „Prof. Cramer over de Hongaarsche kerkelijke toe standen*. Prof. Cramer nl. de bekende ethische hoog leeraar te Utrecht is ook naar Hongarije ge weest. Hij heeft zich daar uitgegeven voor Calvinist; ook nog al hoog opgedaan van de gróóte Hervormde kerk, die hij vertegenwoor digde, die wel 2.826.633 leden telde tegenover de Gereformeerde kerken maar 571.835, gepoogd ook voor zijn ethische denkbeelden ingang te vinden, en niet weinig geroemd, dat hij daar dooe HUGO KINGMANS. i9) Als ik haar eens ging halen? Als ik on middellijk ga, ben ik nog vóór half tien op den Goudschen Weg en kunnen wjj samen terug- keeren. Vindt u het goed?" „Uitstekend. Ik had het ook gedacht.* „Waarom vraagt u het dan niet ronduit?* „Och, ik weet het niet,* aarzelde zjj. Hjj lachte hartelijk, terwijl hjj opstond. „Welk nummer is het, moe? „38a, vlak vooraan*. „U weet het goed,* zei hjj. „Ik ben er immers éénmaal geweest. Mevrouw Treebeek is een lief mensch.* „Haar man was dominé, is het niet?* „Ja, maar ga nu, Theo. Anders maak je een vergeefsche reis*. „Ik vlieg*, zei hij, drukte een kus op haar voorhoofd, trok in de vestibule zjjn gabardine regenjas aan, zette de kraag op, nam zijn wandelstok, trok de voordeur open, huiverend in de koude tocht, die binnen kwam. Met vluggen pas tornde hjj tegen den sterken wind op, naar de tramhalte, waar juist een tram op het punt van vertrekken stond. Spoedig liep hij op den Goudschen weg, overal zoo met groote ingenomendheid werd begroet en ontvangen. Naar aanleiding daarvan ontving de Redacteur heel wat brieven om hem te vragen, hoe dat zat, dat deze ethische hoogleeraar in het Gere formeerde Hongarije zooveel instemming vond. Om nu dat verschijnsel toe te lichten schreef de redacteur zijn artikel, dat we hier, omdat het vanwege zijn beknoptheid niet te bekorten is geheel laten volgen. 1. moet men weten, dat de Hollanders, tot welke kerk of kerkgenootschap zij ook behooren, door de Hongaren even hartelijk worden ont vangen en begroet. Want de Hongaren gaan de buitenlanders niet allereerst naar hun richting of godsdienst sorteeren. Maar natuurlijk de Gereformeerde Hongaren ontvangen iedereen, die zich Gereformeerd noemt en als kerkelijke afgevaardigde verschijnt, met dubbele vriend schap. 2. onze Kerken en menschen in Hongarije weten hoegenaamd niets van de kerkelijke partijen en strijdpunten in Holland, die vooral de Hervormde Kerk verdeelen. Dit heeft overigens Prof. Cramer ook zeer juist opgemerkt. Maar van den anderen kant. 3. zijn de Hongaarsche Geref. Kerken, of schoon in velerlei opzicht vervallen, verre van zoo naar richtingen verdeeld en van het modernisme doordrongen als de Ned. Herv. Kerk. Integendeelde wederopleving van het Kerkelijk leven staat geheel in het teeken van het Calvinisme in zijn zuiversten vorm. Dit is het ideaal. 4. Hierdoor komt het dus, dat indien iemand uit Holland komt en zegt, dat hij de „groote* „Geref." Kerk representeert, hij natuurlijk met de allerhartelijkste gastvriendschap ontvangen wordt, want de naïeve Hongaren kunnen zich heelemaal niet voorstellen, dat er in het Buiten land Kerken zijn, die zich wel Gereformeerd- Hervormd noemen maar waar 8/10-de der leden niets van de Calvinistische beginselen willen weten. 7. Prof. Cramer werd dus door de eenvoudige gemeenteleden van de eene zijde begroet als Calvinist en van de andere zijde in Zevenburgen gevierd als groot vriend van het Hongaarsche volk. En in het algemeen moeten wij opmerken, dat de menschen bij ons niet dadelijk zoo scherpe theologische distincties maken als in Nederland en zij vragen niet dadelijk wat uw theol. richting is. Want zij beschouwen vooral de Hollanders allereerst als barmhartige Sama ritanen en vrienden van hun in ellende gestooten landveelmeer uit philantropisch en politiek oogpunt dus en niet allereerst uit theol. oogpunt. 8. Maar wij moeten het ook toegeven, dat Prof. Cramer natuurlijk ook omringd was door menschen in Hongarije, die uit tweerlei oog punt zijn vrienschap hebben gezocht n.l. sommi gen daarom, omdat zij onze tegenstanders zijn en instinctmatig bondgenooten zochten in Holland tegen ons; en anderen omdat zij theologisch werkelijk niet alleen van de „Dordtsche artikelen" en op den voorgrond stellen van het leerstuk der predestinatie niets willen weten, maar zelfs tegenover den Heidel- bergschen Catechismus en „de mooie en ruime tweede Zwitsersche Confessie" critisch optreden en daarom zich in ons kamp natuurlijk niet thuis kunnen voelen. Gelukkig, dat dergelijke theologen tegenwoordig bij ons niet zoo velen zijn. Maar het is best begrijpelijk, dat deze menschen over de Geref. Kerken in Nederland wel schimpend als de „Kuyperkerk" spreken. Wij meenden dit alles te moeten vertellen om door de Nederlanders te laten voelen, dat zij in Hongarije niets naar hun eigen maatstaf moeten meten. Want onze toestanden zijn nog eigenlijk zoo, dat Nederlandsche Geref. profes soren ook door niet-Gereformeerden toegejuicht zijn en de niet-Gereformeerde Hollandsche professoren ook door onze Gereformeerde menschen verwelkomdnatuurlijk niet met het oog op hun richting, maar allereerst omdat zij Hollanders zijn. Want ons Geref. volk weet van de Nederlandsche kerkelijke toestanden evenzoo veel. of liever gezegd even zoo weinig, als het Nederlandsche volk van de Hongaar sche kerkelijke toestanden. Bij ons wordt dus iedereen als Gereformeerd begroet die uit de Herv. kerk of Geref. Kerken komt vooral als hij zich als Gereformeerde voordoet. waar het niettegenstaande het gure weer druk was, wel niet als andere Zaterdagavonden, maar er was toch een behoorlijk vertier. Op 88a schelde hjj aan. Hjj werd openge daan door Befje, die hem, hoorend, wie hjj was, boven noodde, zoodat hy onmiddellijk daarop op den corridor stond. Ida kwam uit de kamer. Zij was nog steeds in den rouw. Maar haar gelaat was niet zoo bleek meer en haar oogen glinsterden. Er lag een tevreden uitdrukking op haar gezicht. „U hier? vroeg zij, verbaasd. En dan, plots verschrikt„Er is toch niets met mevrouw, uw moe „Stel u gerust", zei hij. „Alles is wel. Ik ben vanmiddag plotseling over komen waaien en werd de deur uitgezonden, om u te halen, aangezien het volgens moe, geen weer is voor u alleen, om naar den Bergweg te komen.* Zij hoorde een schalksche toon in zijn stem en ging er op in. „U laat u nog al de deur uitzenden Ik zal uw moe straks eens vertellen, wat kwaad u van haar vertelt En, dan opeens: „Ik vind het heel vriende lijk van u. Maar u hadt het niet behoeven te doen. Want de tram brengt mij bjjna bij huis". „Ik wil weer wel heengaan", zei hij, lachend, Ida kleurde hoog en haastte zich te zeggen „Zóó bedoelde ik het niet. Maar wat staan wij hier. Komt u niet even binnen „Sta mij dan toe, mijn jas uit te trekken, want een poedel die pas uit het water komt, is niets vergeleken bij mij." N.B. Het woordHervormd is n.l. in de Hongaarsche taal onvertaalbaar en kan niet gebruikt worden. Hervormd en Gerejormeerd óeteekent dus voor ons volk hetzeljde, of juister gezegdHervormd beteekent bij ons óók Ge reformeerd. Wie dus uit de Ned. Hervormde (erk komt, wordt zonder verder onderzoek naar de beginselen óók als Gereformeerd be schouwd. J. S. Moge de kennisname van deze enkele citaten, velen bewegen zich te abonneeren. Heij. XLII. Amice. Er bestaat een Roomsche brochurenreeks, die den eigenaardigen naam draagt van „Ziel kundige verwikkelingen". Een naam, die niet bedoelt je in dergelijke verwikkelingen te brengen, maar die er op wijst, dat er be paalde zielkundige verwikkelingen bestaan. Ik zeg dit met opzet. Straks zul je wel weten waarom. Het zijn „wegwijzertjes voor eenling en ge meenschap" en ze staan onder leiding van Dr. Jac. van Ginniken S. J., een bekend ge leerde in ons vaderland. Van hem is het ge vleugeld woord: „De ziel overwint" dat als motto voorkwam in zijn prachtig „Handboek der Nederl. Taal". De genoemde reeks draagt ook dit motto. Volksbelangen, opvoedkundige vraagstukken en ook godsdienstbelangen worden er in be handeld. De boekjes zijn wel wat erg duur, maar ze zijn in zoo handig formaat uitgegeven en bovenal zoo vlot geschreven, dat ge den wensch voelt opkomen: „Zoo iets; moesten wij ook hebben!" Het eerste nummer van de godsdienstige reeks is door Dr. v. G. zelf geschreven-[onder den titel Protestant en Katholiek, 't Verscheen in 1923, maar is reeds eerder gedrukt in Studiën. Ik wil je eens laten zien, Amice, wat een Roomsch geleerde van naam van ons, Gerefor meerden, zegt. Misschien zet je dan achter het woord „wegwijzertjes" of achter de be- teekenis van de „verwikkelingen" een vraag- teeken. In ieder geval kan het nooit kwaad te weten wat men in andere kringen van ons denkt. Ik vergast je daarom op wat aanhalingen. Een enkel vreemd woord zal ik er in vertaling bijzetten. De schrijver beweert, dat het persoonlijk onderzoek van den Protestant tot resultaat heeft dat sommige woorden, sommige karakter trekken, sommige daden van den Christus hem het meest aangrijpen en hij daarnaar dan het heele ideaal van „zijn" Christus samenstelt. Dit heeft het nadeel, dat de kennismaking met Hem zich tot het persoonlijk raakvlakje bepaalt, (blz. 7) en zoo is het zeer gemakkelijk voor kleine individueele menschenkinderen om dit groote Godskind te miskennen door Hem niet veelzijdig genoeg te verstaan Christus heeft „van zijn protestantsche volgelingen minstens evenveel te lijden als zoovele groote mannen van hun eenzijdig-kleine omgeving. Eerst wordt Luthers Christus-„fragment" aan gewezen en dan vervolgt de schrijver: „De abstracte en stoere rechtsgeleerde Jean Calvin had natuurlijk alleen oog voor de precieze algemeene waarheden en de strenge voorschriften door Christus ge preekt van z'n weldoende barmhartigheid van z'n vergevensgezindheid, z'n plooi baarheid naar personen en omstandigheden bij Calvijn geen spoor van begrip. Hij staarde zich blind op de vrije genade en Gods vrije uitverkiezing, ook al verkilde zoo zijn hart tot steen, want steenen alleen laten zich willoos gepraedestineerd (voor beschikt) door God opnemen of uitwerpen". Al die hervormers bovendien hadden zóó weinig besef van de menschelijke dubbelnatuur, dat zij hun volgelingen engelen en reine geesten waanden. De Schrijver wil wel erkennen dat Luther en Calvijn bij hun afval uit de Katholieke (bedoeld isRoomsche) Kerk nog een heel wat Ida lachte, een opgewekten lach. Zes weken geleden was hjj enkele dagen thuis geweest. En zjj hadden het best met elkaar kunnen vinden, die dagen. Zjjn vrooljjk- heid, jongensachtig soms nog, vond zjj, had aanstekelijk op haar gewerkt en hjj had een goeden indruk op haar gemaakt. Inmiddels had hjj zjjn jas uitgetrokken en was door Ida binnengelaten. Zjj stelde hem aan haar moe voor, die zat te handwerken. „U is geen onbekende voor mjj", zeide hjj, joviaal weg. „Mijn moe heeft mjj al over u gesproken". „Hoe maakt uw moe het? vroeg zjj. „U, als dokter, weet het nog beter dan Ida." „Uitstekend", was het antwoord. „Dat komt ook al, omdat uw dochter goed voor haar zorgt". „Zal ik even weggaan vroeg Ida. Het is niet paedagogisch, goed van iemand te spreken als-ie d'r bjj is." Haar oogen lachten. „Ik wil u niet wegjagen", zei hjj. „Maar de waarheid mag worden gezegd." „Soms ook wel eens niet", plaagde Ida. „Da's min of meer een philosophische op merking en in philosophie ben ik nooit sterk geweest", kaatste hjj den bal terug. Mevrouw Treebeek moest glimlachen om den ongedwongen toon dietusschen beiden heerschte. Ida had enthousiast over den zoon gesproken, eenigen tjjd geleden. Maar zjj wist niet, dat er tusschen hen al een stille vriendschap was. Evenwel bemerkte zjj het nu. Theo Oosterhuis bleef nog enkele minuten minder fragmentaire Christusopvatting meege nomen hebben, dan de tegenwoordige modernen van allerlei kleur nog aanvaarden. Maar wat baat dat, als het toch op verre na, de heele Christus niet is. In de theorie is het allemaal Koekoek één zang. „Wie voor z'n Christus-kennis en be lijdenis bij Calvijn ter schole gaat, is in beginsel even dwaas, als wie zich bij Wagner in den Boedahistischen,bij Tolstoi in den weekelijk vrouwelijken Christus laat inwijden." Van Groen van Prinsterer"" heet hethij minde den strijd van Jezus, maar niet Zijn vrede". Het ideaal van „Abraham Kuyperwerd de geduchte Jesus en juist als leider der volks dassen. Ook hij stond op tegen veruiterlijkte cerkvormen. Maar terwijl zijn stuitend zelfgevoel, z,n uitdagende intrausigentie (partij-man zijn), z'n harde mannelijkheid en onver biddelijke rigorisme (strengheid) het voor beeld van den Zaligmaker door overdrijving ten schande werden, vergat hij ten eenen- male den vredebrenger, den inschikkelijk zich voegenden meester, den goeden Jesus, die nederig en zachtmoedig van harte was. Kuyper roemt er op door zijn doleerende Gereformeerde Kerk een strijdende partij te hebben gesticht! wier steenen hart helaas zonder liefde is, want de praede- stinatie is volgens hem „het hart van de kerk". Dat vele brave Gereformeerden daar naast nog een meer Christelijk hart in den boezem dragen is een waarheid erneven, niet ertegen, (blz. 45.) Nu moet ge niet denken Amice, dat dit wegwijzers zijn voor minder ontwikkelden. Want daar zijn die kleine boekjes ten eerste veel te duur voor en gelijk ge gezien hebt zijn ze moeilijk te verstaan wegens de vele vreemde woorden. Het is dus een inlichtingendienst voor goed- ontwikkelde Roomscheneen op de hoogte stellen van de zielkundige verwikkelingen die er zich zooal voordoen. Het lijkt me echter toe, dat die wegwijzerij althans als het ons, Gereformeerden, aangaat nog al wat te wenschen overlaat. En dat is voor den veelzins terecht beroemden naam van den schrijver te bejammeren. Mag ik hem enkele uitspraken van Calvijn onder het oog brengen? B. v. over die volgelingen-engelen „Ziedaar dus hoe de menschen zichzelven vleienhet schijnt hun toe, dat zij vol maakt zijn, wanneer zij God eenige beuze lingen hebben toegebracht. Wanneer wij niet al te losbandig geweest zijn wanneer wij geen kwaad beraamd en God niet gelasterd hebbenwanneer wij getracht hebben wel te doen aan wie in nood waren alsdan wanneer de nacht komt, dan verbeelden wij ons engelen te zijn, en dat God niets meer van ons te eischen heeft. Ziedaar dan wat de oorzaak is dat wij verkoelenHelaas ziet men niet, dat wij nog zeer ver er van vandaan zijn, dat wij van het honderdste deel van onzen j plicht zouden kwijtenGe ziet immers, dat qij ternauwernood begonnen zijt? (Predicatie over Deut. 5 21). Ik geloof inderdaad, dat Calvijn „geen spoor van begrip" heeft over Jezus' plooibaarheid, want plooibaarheid is zelfs bij menschen een in de meeste gevallen niet zoo gunstige karak tertrek. Is er bij den grooten hervormer echter geen spoor van begrip van 's Heeren weldoende barmhartigheid? Ik doe weer maar een greep: Wij hebben te zien en te erkennen, dat God ons als leden van één lichaam heeft willen maken. Wanneer wij dien blik er op hebben, dan zal ieder besluitenik zie mijn naaste, die mij noodig heeft; indien ik in zulk een nood was, zou ik geholpen willen worden, ik moet dus hetzelfde doen. (over 1 Tim. 6). Ziedaar een arme, die mijn hulp noodig heeft; ik laat hem in den steek. Is die wreedheid te verontschuldigen voor God Nu wordt hier alleen van een broeder ge sproken. Wie zijn die broeders onze vijanden en zij die ons vervolgenzij die ons wel zouden willen opeten. Zooveel men- praten. Hjj informeerde naar Gretha, ran Gretha, van wie Ida de vorige maal hem verteld had. Of het haar nog goed beviel in het ziekenhuis. En zoo meer. Daarna stond Ida op, het sein tot vertrek gevend. „U moet eens spoedig bjj ons komen", zeide hjj. „Moe vindt het prettig. En voor mejuffrouw uw dochter is het ook gezellig". Mevrouw Treebeek beloofde het. Spoedig stonden beiden op straat, waar de regen nog neersuizelde. Maar een trammetje was gauw gevonden. En even over 10 stapten beiden het huis op den Bergweg binnen, waar Mevrouw Oosterhuis hen harteljjk verwelkomde. XIX. Ida was daar reeds drie maanden. In overleg met haar moe en Gretha had zjj besloten, niet naar een kantoor te gaan, zeer tot ongenoegen van Albert, die daarop sterk had aangedrongen. Maar Ida had tegengestribbeld, daarin sterk door Gretha gesteund. En Albert had daarop gezegd, dat zjj het dan zelf maar weten moest. Hulp in de huishouding, betoogde hjj, dat is een slavenleven. En het wordt, wat bjj hem het allerzwaarste woog, ook niet voldoende betaald. Het kantoorleven was veel prettiger. Maar Gretha had zich schrap gezet. En het zou tot woorden zjjn gekomen, indien Mevrouw niet tusschenbeide was getreden en kalm en beslist had gezegd, dat zjj en Ida het wel zouden uitzoeken. M

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 2