DADERS DES WOORDS. Vloekverbod. Laat een vreemde U prijzen. FEUILLETON- Jubileum Jac. van Oversteeg. Brieven uit Z.-VIaanderen. UIT DE PERS. Er is onlangs in de vergadering van de Pro vinciale Staten van Zeeland een beslissing ge nomen over een voorgesteld vloekverbod, die wanneer we althans de zaak, waarover het ging goed begrepen hebben zeer te betreuren is, gezien de saamstelling van die Provinciale Staten. Dat een overheidscollege wat huiverig is een algemeen vloekverbod in te voeren is te ver staan, als men rekent met de groote moeilijk heden aan de handhaving van zulk een algemeen vloekverbod verbonden. Maar in de Heraut van 16 Dec. j.l. schreef dr. H. H. Kuyper daarover nog een uitvoerig artikel die moeilijkheid ontslaat nog niet van de roeping. Hij schreef daarin o. m. dat „De overheid als Gods stedehouderesse is geroepen om in het publieke leven Gods wet te handhaven, niet alleen de zooge naamde zedelijke geboden van de tweede tafel der wet, maar ook de geboden der eerste tafel, die op den dienst van God betrekking hebben. En hoeveel moeilijk heden en vragen zich bij de toepassing van deze overheidstaak voordoen, voorai wat dit laatste betreft, er kan, althans voor wie als christen aan de Goddelijke roeping der Overheid gelooft en aan haar gebondenheid aan Gods wet, wel geen twijfel over be staan, dat de Overheid Gods Naam heeft te belijden in het gebed, voor de heiligheid van Gods Naam heeft te waken en heeft op te komen voor de heiligheid van den dag door God voor Zijn dienst bestemd". Dus heeft, naar het oordeel van dr. H. H. Kuyper, de Overheid ook te waken voor de heiligheid van Gods Naam, te waken dus tegen de zonde van het vloeken. Nu zou evenwel een Overheidspersoon uit onze kringen nog bezwaar kunnen maken tegen het meehelpen uitvaardigen van een algemeen vloekverbod, omdat die zaak nog in studie is en men dus kon oordeelen, dat eerst moet af gewacht het advies daarover en de beslissing over dat advies. Bij het voorstel, dat in de Provinciale Staten van Zeeland werd aan de orde gesteld, ging het echter wanneer we het bericht in de bladen goed begrepen hebben niet over een èlgemeen vloekverbod, maar om een verbod tegen het vloeken op een terrein, waar de Overheid ongeveer dezelfde positie inneemt als een vader in zijn huis en een patroon op zijn werk. Dan ging het er n.l. over, het vloeken te verbieden op een Provinciale boot, op een terrein, waarvoor de Prov. Staten de levens regelen hadden vast te stellen. En dan maakt het toch wel een zeer pijn lijken indruk, dat diezelfde Prov. Staten, die wel het spuwen op die boot verbieden, niet ook verboden het vloeken, maar dat ze, inzake de groote zonde van het vloeken, niet verder gaan dan een verzoek. Een vader, die in zijn huis niet het vloeken zou verbieden maar volstaan zou met een ver zoek daartoe te doen, zou zich toch zeker schuldig maken aan plichtsverzuim. En niemand onder ons zou er aan denken het voor dien vader op te nemen. Een patroon, die op zijn werkplaats het vloe ken zou dulden of alleen maar zou vragen, dat na te laten, zou dat voor God niet kunnen verantwoorden. Maar evenzoo ook kan het niet twijfelachtig zijn of een Overheid, die op haar eigen terrein het vloeken niet verbiedt, verzaakt haar roe ping als stedehouderesse Gods. En als we het hier dan moesten beleven, dat de overheid van onze Provincie, die in haar meerderheid belijdenis doet van de christelijke beginselen, zoo die roeping heeft verzaakt dan is om het op z'n zachtst- uit te drukken die beslissing toch wel zeer te betreuren. Dit opschrift is ontleend aan Spr. 27 2. Die heele spreuk luidt: „laat een vreemde u prijzen" en niet uw mond; een onbekende en niet uw lippen". DOOR HUGO KINGMANS. 17) „Dat blijf ik toch", wierp hy tegen. Maar hy roeide wel, dat het toch heel anders zou zyn. „Ja, ja, dat ken ik. Maar je zult de gevolgen wel ondervinden. Heb je vader niet beloofd, dat je moe tot steun zyn zou?" Haar stem werd zachter, toen zy over haar vader sprak. Albert zei niets. „Je hebt het vader beloofd en ik geloof niet, dat je op deze wyze je belofte houdt*. „Met jou valt toch niet te praten", zei hy en liep naar boven. Des avonds op haar slaapkamer stortte Ida haar hart uit in het gebed, wat haar rust gaf. En op een andere slaapkamer knielde me vrouw Treebeek neer, vragend om licht in deze nieuwe beproeving. Nog lang daarna lag zy wakker. Moest zy ook gaan naar Amsterdam Haar man had gezegd, dat Albert toezicht moest hebben. Maar had hy de zaak niet wat donker bekeken Wat viel op Albert aan te merken? Eerder was het met Johan niet in orde Naar Amsterdam gaan bracht weer groote Deze spreuk kwam ons in de gedachten, toen we dezer dagen onder de oogen kregen de roemtaal, waarmee de directie van één onzer Christelijke dagbladen, nl. „De Rotter dammer", zichzelve beroemde op haar daden, toen dit dagblad in vergroot formaat kon ver schijnen en zelfs een foto-pagina kon geven, door de aanschaffing van een nieuwe rotatie pers van buitengewone capaciteit. We hebben toch zeker wel recht van roem taal te spreken, wanneer deze directie er zich op beroemt, „dat haar dagblad, gelijk zij van de Christelijke bladen het eerst een rotatiepers aanschafte, thans ook weer verre vooraangaat" Wanneer ze, de aandacht vestigende op de illustraties, schrijft: „Ook hiermede opent De Rotter dammervan alle Christelijke bladen de rij en geeft haren lezers wat nog nergens elders in onzen kring kon worden geboden". Zij gaat al weer vooraan\ En verder „wij gelooven, dat het thans wel bij niemand tegenspraak zal ontmoeten, dat „Z)e Rotterdammerin elk opzicht is het goed koopste Christelijke dagblad. Zoowel, omdat de meeste lectuur wordt geboden dan nu ook door het op royale wijze illustreeren(Cursi veering van ons). Doet deze eigenroem al niet aangenaam aan, nog onsympathieker wordt dit alles, wanneer men let op het doelgelijk dit door de directie zelve wordt aangegeven. Daarvan schrijft ze toch, dat ze het Blad zóó aantrekkelijk wil maken, dat het de eerste plaats inneemt in de huizen onzer menschen en dat het vooral de niet-Christelijke pers terug dringt. Doel is dus, het terugdringen öök van de Christelijke persOok wel van de niet-Chris- telijke; en die wel in de eerste plaats, maar öök van de Christelijke pers. Een zuster alzoo, die de andere zusters zoekt op den achtergrond te dringen. En dat niet alleen poogt, maar ook openlijk zegt, dat dit haar doel is en daarom zich boven deze be roemt. Met een en ander is in overeenstemming, dat in het uitvoerige artikel van de Directie, waarin breed wordt uitgeweid over alles wat menschen deden om het Blad zoover te brengen, over den zegen Gods in het verleden alleen, als in het voorbijgaan en indirect, wordt ge sproken in dit zinnetje: „onderafwachting van den zegen des Heeren ook over de komende jaren zet „De Rotterdammer" in nieuw gewaad de reis voort". Daarover nu dat „De Rotterdammer" de vleugelen breeder kan uitslaan verheugen we ons van harte, omdat zoo de kans grooter wordt, dat uit de huizen onzer menschen de niet-Christelijke pers zal verdreven worden. En we hopen, dat de arbeid van de Directie daaraan zal mogen dienstbaar gemaakt worden. In dat opzicht wenschen we haar alle succes. Maar daarom temeer betreuren we, dat zij dit niet als eenig doel zich stelde en zij, in haar pogen om ook Christelijke perszusters te verdringen, boven de maat zich ging beroemen. Dat was, naar het ons voorkomt, niet naar het Woord Gods, zooals dat in Spr. 27 2 een duidelijke taal spreekt. Bij welk woord de bekende uitlegger van het SpreukenboekJ. Kok, aanteekende: „Lof is muziek; maarniet als ze komt uit eigen mond. Lof is rijkdom maar een ander moet ze u toetellen". De heer van Oversteeg is onder ons geen onbekende. Zij die lid geweest zijn van een Gereformeerde Jongelingsvereeniging, kennen hem als den man, die jarenlang, in blijvende jeugd, de opgewekte, bezielende tweede voor zitter was van den Bond van die vereenigingen. Maar daar is nog een ander terrein waar hij niet de tweede was, maar de eerste. Het ter rein van de organisatie der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grond slag. Als amanuensis van die Vereeniging heeft hij nu veertig jaar lang met onverdroten ijver, met een onverstoorbaar optimisme, en met tel kens verrassende vindingrijkheid de belangen van de Vrije Universiteit voorgestaan. Er heeft zich een comité gevormd om hem op den dag van zijn indienst-treding voor 40 jaar, nl. 1 Febr. a.s. te doen blijken, hoe in verhuiskosten mede. En ze werd het hier in Rotterdam langzamerhand gewoon, terwyl in Amsterdam zy weer wildvreemd zou zyn. Zy kon het niet met zichzelf eens worden. Haar bekroop een gevoel, alsof er onheilen zouden gebeuren. Maar zy schudde die gedachte van zich af. Dat mocht niet. Bovendien zou God niet steeds zorgen Had Hy niet altyd gezorgd? Waarom was zy toch vaak zoo kleingeloovig Er was toch niet ééne reden voor. Toen opeens zag zy het kleine stationnetje te Buurtwolde vóór zich. Daar stond de puf fende trein. En daar stonden ze, de gemeen teleden, die zooveel woorden van troost hadden opgevangen uit den mond van dominé Treebeek. Daar stonden zy, de eenvoudige lieden, onder wie er waren, die reeds zooveel levensleed hadden gekend. Daar stonden ze, met van zorgen doorploegd gelaat. Maar dat oog straalde. En die mond zong, nadat meester Vlietstra had ingezet De Heer zal u steeds gadeslaan. Meester Vlietstra! O, kan zy hem maar even om raad vragen, hoe in dit geval te handelen. Maar dat kon niet. Zy stond er alleen voor. Doch neen, niet alleen. Moedig het oog naar boven gewend En hulp en raad gevraagd Hulp en raad Die altyd komt den kring van de vrienden en vriendinnen der V. U. zijn arbeid wordt gewaardeerd. En we spreken hier den wensch uit, dat velen zullen gehoor geven aan de tot hen gerichte uitnoodiging, door een bijdrage ook van hun waardeering voor dien arbeid getuigenis te geven. Het adres daarvoor is: Standaardhuis N.Z. Voorburgwal 58—6°, Amsterdam. Heij. XLI. Amice. Dat er in allerlei kring zoo ernstig tegen het bioscoopgevaar gewaarschuwd wordt, is toch wezenlijk zoo groot wonder niet. Wie nagaat welke opschriften de films dragen, die zoo al gegeven worden; wie de korte be schrijvingen leest van wat een afgedraaide film te zien gaf, behoeft nog geen strenge Puritein te zijn, om zichzelf en de zijnen het bezoek aan de Cinema kort en goed te verbieden. Op zichzelf beschouwd kan er tegen de illustratie in den vorm van den rolprent al evenmin bezwaar bestaan als tegen elke andere gravure. Het hangt immers alles maar af van;de'soort plaat, die er vertoond wordt. Maar wat kan men eigenlijk op zichzelf be schouwen De reputatie waarin de Bioscoop staat is tot dusver van dien aard, dat we niet alleen in den kring van „stijve orthodoxen" maar bij zeer velen zonder twijfel op volle toestemming kunnen rekenen als hier dit verbod onderstrepen. Ik weet nog goed, dat we als jongens in onze geboorteplaats van harte gaarne uit de vele pompen in de stad op heete dagen dronken. Met volle stroomen. Het smaakte wel wat loodachtig, maar zoo nauw moet je niet zien, als je jong bent en dorst hebt. 't Was voor ons een teleurstelling maar van het gemeentebestuur wijs dat eindelijk de bordjes „Onrein" er op geplaatst werden. Onrein waren ze, al kwam er soms ook wel eens een lekkere slok. Onrein en daarom het drinken verboden. Zoo gaat het ook met de bioscoop. 't Pompenbordje „onreinmag er in de meeste gevallen ook wel op. Het schijnt echter, dat er nu een bijzonder genre aanstaande is. Twee berichten onder elkaar in één der jongste nummers van de N. Rott. melden, dat de film in dienst komt van de Kerk. Nu bleek dit niet zoo'n vaart te loopen, want wat er voor een vrijzinnige groep gefilmd zou worden was een stuk van Tagore, en dat is nu nog o.i. niet terstond de „Kerk". Doch het gevaar is niet denkbeeldig, inderdaad de bioscoop religieuse gevoelens zal moeten gaan wekken. Als surrogaat zal gaan optreden van de Kerk. We hebben dat indertijd gehad met de Passiespelen van Oberammergau. Ook avond aan avond afgerold. Zelfs van onze menschen waren er heen geweest want dat was toch niet onreinDaarbij leefde je zoo diep in 't lijden van den Heiland in, daar werd je beter onder, vromer van Dit stuk trok in de passieweken volle zalen En thans? Men vertoont blijkens de beschrij vingen films, waarin menschen bidden, engelen verschijnen; Kerk gehouden wordt, zelfs de hemelpoort opengaat En een Kindekoor zingt er onder begeleiding van plechtige orgelklanken. Wat zingen die kindertjes gegroept rond het orgel, terwijl op het doek de verbeelding van het godsdienstig gebeuren zich afwikkelt Veilig in Jezus' armen. Veilig aan Jezus'' hart Laat nu zelfs die hemelpoort nog eens weg. Maar is het dan nog niet ergerlijk en walgelijk genoeg Op zichzelf beschouwdja, ik weet wat je zeggen gaatJe kunt toch nooit weten een pijl in eenvoudigheid. Och arme Hang het bordje „onrein" gerust ook maar hier op. Hier vooral. Het is nog niet eens de gouden bagge van Spr. 11 22; de ring op die plaats is hoog stens verguld. Het is of je uit een open kroegvenster een gramophoon Sankeyversjes hoort zingen. XVII. Den volgenden middag moest Betje inkoopen doen en Ida vergezelde haar. Johau was des morgens uitgegaan, maar kwam weer, Mevrouw alleen in de huiskamer ontmoetend. „Is u alleen?" vroeg hy. „Ja, Ida en Betje zyn uit. Het treft, Jo, want ik wilde eens met je spreken." Hy keek haar onderzoekend aan. „Ik begryp het, moe. Ik ben al op zoek naar een betrekking. Vanmorgen was ik op een advocatenkantoor. Maar het gaat niet zoo een voudig." „O, dat bedoel ik niet, Johan. 't Is niet zoo vreeselyk erg, als je direct niets kunt vinden. Je mag ook wel eens een maandje vacantie hebben. Want je ziet er slecht uit. Eu je bent zoo neerslachtig, zoo bedrukt. Heelemaal niet de vroolyke Johan van vroeger." Haar stem werd onweerstaanbaar zacht en teeder. Hy zweeg een oogenblik, maar trachtte dan te lachen. Doch zyn moeder zag wel, dat het een gewild lachen was. „Kom Johan," zei ze, „je hebt toch geen geheimen voor my, hé?" „Neen," antwoordde hij en aan het flikkeren van zyn oogen, in tegenstelling met die van Ida diepblauw, zag zy, dat hy de waarheid sprak. „Nee, geheimen heb ik niet voor u, maar wat ik heb te zeggen is voor u niet prettig en daarom zou ik er liefst maar niet over praten, al voel ik, dat het niet oprecht is." Uit onze letterkunde weet je, dat onze vaderen nu niet bepaald van wat ongekuischte boert afkeerig waren. De bioscoopstukken „niet voor kinderen" bewijzen het de-maat-der-vaderen- houden van ons tegenwoordig geslacht. Het is jammer, maar je verbaast je er niet zoo overen je tracht je kinderen er vandaan te houden. Maar tusschen twee kluchtnummers in, of tusschen twee kluchtavonden in een „kerkstuk" te filmen, het heilige te profaneeren op de rol prent om er overgevoelige sentimentaliteit mee te prikkelen, of als laatste attractie te doen dienen voor oververzadigde geblaseerdheid, dat is erger dan onreine zotternij. Dat wijst op een ontstellend gemis aan reli gieus besefgeeft blijk van innerlijke vereelting. Dat is niet maar „het malle figuur van den filmoperateur in de toga van een dominézoo als iemand dezer dagen schreef, maar dat lijkt meer naar Belsazar die zijn afgodische feestge lagen viert met de heilige bekers van Jeruzalem. Den nacht voor Babylons val. Naar „kerkstukken" in de film zal toch wel geen teeder Christenhart uitgaan. De onreine klucht zij verwerpelijk als aanslag op 's menschen kostelijk goed, zijn zedelijkheid. Die profanatie van Jezus' naam, en woord en daad is ergeris aanslag op 's menschen kos telijkste goed: zijn godsdienst. Z. v. D. Voor door mij ontvangen collecten zie ver- antw. van ds. Veltkamp. In de Kerstweek van Mej. B. door A. v. D. f3.—. Sympathie doet wonderen. In het „Geref. Kerkblad voor Drenthe en Overijsel" vonden we in een Nieuwjaarsartikel van Ds. Laman, het volgende behartenswaardig woord „Voor den bloei van een talent is de sympathie onmisbaar. Zelfs een zwak talent kan men tot ongedachten bloei brengen door den zonne schijn van een welwillende beoordeelingeven als men een zwak talent geheel kan vernielen door de onverbloemde bewijzen te leveren, dat men alles, wat het voortbrengt, de moeite niet waard vindt. Onder de kanselredenaars zijn er ongetwijfeld meerderen, die slechts zeer kleine talenten bezitten; doch dan moet ge eens zien, hoe die kleine talenten almeer in krimpen en verschrompelen, naarmate de ge meente duidelijk laat gevoelen, dat ze van het kanselwerk van haar leeraar weinig is gediend terwijl omgekeerd menige kleine kracht zich almeer ontplooide, naarmate de warme adem van welwillende beoordeeling en van dankbare waardeering de levenslust en daarmede ook de werklust allengskens meer tot ontluiking bracht. Sympathie doet wonderen". De „Rijnlandsche Kerkbode" nam in zijn rubriek „Sprokkels" op een stukje over vrome ooren en vrome tongen. Vrome ooren en vrome tongen. Onlangs lazen wij ergens de navolgende Japansche sage Er is een Japansche sago, waarin verteld wordt, hoe eene ziel door een engel door de hemelstad geleid wordt. In eene zaal stond een groote tafel, waarop vele wonderlijke dingen lagen, die op schelpen geleken. De ziel vroeg: „Wat zijn dat voor dingen?" De engel antwoordde: „Dat zijn de vrome ooren der menschen, die gaarne de leer der waarheid hebben aangehoord. Maar hun wandel was niet in overeenstemming met die leer. Daarom zijn slechts de vrome ooren in den hemel toegelaten, de menschen zelve zijn ver loren gegaan. In eene volgende zaal lagen op een lange tafel weder andere dingen. „Wat zijn dat dan? vroeg de ziel. „Dat zijn," zoo luidde het antwoord, „de vrome tongen der menschen, die altijd zeer vroom gesproken hebben. Maar hunne harten waren niet vroom. Daarom zijn slechts de tongen in den hemel gekomen'. Het is maar een sage, maar zij bevat een diepe waarheid. Vrome ooren en tongen zijn niet genoeg. Wij moeten daders des Woords zijn. „Als je van dit laatste bent doordrongen, moet je my alles vertellen. Kom, doe het nu, niemand stoort ons. Is het iets verschikkelyks „Voor u zal het wel verschrikkelyk zyn, want vader en u hebben ons opgevoed „Johanriep zy. Hy wist, dat zy het had begrepen. „Ja, moe, u hebt het zelf uitgelokt. Ik kan niet meer gelooven aan wat ik van jongsaan heb geleerd. Het was stil, een wyle. De eerste gedachte, die by Mevrouw Tree beek opkwam wasGode zij dank, dat dominé dit niet meer beleeftWat moest het voor hem, hem zyn geweest, een zoon te hooren zeggen ik geloof niet meer Johan keek haar aan met droefheid in de oogen. Zy zuchtte diep. „Ik wist wel, dat het verschrikkelyk voor u was", zei hy zacht, „maar ik kan niet langer huichelen. Ik heb alles verloren en 't is alsof ik doorloopend in een zwarten nacht verkeer''. „Dan heb-je niet alles verloren", zeide zy, byna bly. „Dan zoek je, om het goede te vinden". „Ik heb al zoo lang gezocht", antwoordde hy mat. „Maar het baat niet". „Dan heb je verkeerd gezocht", zei ze, overtuigd. „Als je oprecht tot God gaat, zal Hy je niet afwyzen." Hy maakte een afwerende beweging. „Ik heb alles beproefd. Ik had met vadei ook nog een lang gesprek, één dag voordat hy stierf".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 2