Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
36e Jaargang.
Vrijdag 18 Januari 1924.
No. 3.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
telefoon 2 3 8. gironummer 42 280.
UIT HET WOORD.
Kerkeraadsverkiezing.
Bouma.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonne men t s p r ij s per kwartaal' bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE kVAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur 'te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
JEZUS TE NAZARETH.
II.
„Om te prediken het aangename
jaar des Heeren".
Toen Jezus predikte in de Synagoge
van de plaats, waar Hij was opgevoed,
in de Synagoge n.l. te Nazareth, had
Hij tot tekst Jesaja 61. Daar stond ge
schreven Zijn eigen naam, daar stond
te lezen van Jezus' werk en van het
doel van Jezus' komst. Daar stond het
zwart op wit. En als Hij die plaats in de
heilige rol gevonden en gelezen had,
zei Hij 't erbij, dat Hij het zelf was, die
daar werd bedoeld, dat Hij, Jezus, van
eeuwigheid was aangesteld, en dat Hij
nu was gezonden uit den hemel, en nu
was gekomen in de wereld, om uit te
roepen 't aangename jaar des Heeren
en om dat te brengen tegelijk. Tijden
te voren reeds had Hij dat jaar, dat
aangename jaar voorzegd, bij monde
van Jesaja en nog verder terug, had
Hij de heerlijkheid van dat aangename
jaar van 's Heeren welbehagen als 't
ware in beeld en schilderij gebracht
Hij had immers geordineerd als een
schaduw van dat jaar, opdat men onder
Israël iets ervan als zien en tasten kon,
het zoogenaamde jubeljaar.
Om de 50 jaar had men het jubeljaar
in 't oude Israël. Tenminste als men
deed, wat God geboden had. Want
dit was 't bevel van den Heer der
Heeren aan Zijn Israël„Gij zult u tellen
zeven jaarweken, zeven maal zeven
jaren, zoodat de dagen der zeven
jaarweken 49 jaren zullen zijn. Daarna
zult ge in de zevende maand op den
tienden der maand de bazuin des ge-
klanks doen doorgaan in uw gansche
land". Het vijftigste jaar was een Sab
bath, die alle andere overtrof.
Het gewone Sabbathjaar, telkens na
zeven jaren, was al een groote Sabbath.
Dan was er heel een jaar rust, men
arbeidde niet en zaaide niet en had
toch overvloed, want Israëls God
zegende het zesde jaar voor drie. Maar
't vijftigste jaar was een bijzonder uit
nemende Sabbath. Vooral voor armen
en verdrukten. Dan kwam alles vrij,
wat in boeien lag. Dan kreeg men terug,
wat verloren was gegaan, dan werd
het patrimonium, het vaderlijk erfdeel
weer hersteld. Dan werd de hals be
vrijd van den last te dragen en de
handen van de potten ontslagen. De
schulden werden kwijtgescholden. De
armen rijk gemaakt. Natuurlijk, omge
keerd, die rijk waren en verrijkt met
huns naasten goed, moesten afstaan
van hun bezit.
En 't was geen goed jaar voor den
verdrukker. Een slecht jaar. Het jaar
der wrake onzes Gods. Dat kon men
echter vooraf weten. Men was gewaar
schuwd Het was tevoren gezegd „Dat
niemand Zijn naaste verdrukkemaar
vrees voor uw God want Ik ben de
Heere uw God".
„We gelooven, dat de ceremoniën
en figuren der wet opgehouden hebben
met de komst van Christus en dat alle
schaduwen een einde genomen hebben
alzoo, dat het gebruik daarvan onder
de Christenen weggenomen moet wor
den". Zoo zegt onze belijdenis En zoo
leert het de Schrift,,de wet is door
Mozes gegeven de genade en de waar
heid is door Jezus Christus geworden".
Welnu, dat geldt ook van't jubeljaar.
Wc vieren dat niet. 't ls een inzetting
der ceremonieele wet, die verviel met
Christus' komst. Daarom zei de Heere
Jezus ook in Nazareths synagoge, doe
lend op dat jubeljaar„Heden is deze
Schrift in uw ooren vervuld".
Doch al is het, dat voor ons het jubel-
baar niet geldt in letterlijken zin, het
heeft ons toch wel veel te zeggenook
alleen eens voor een oogenblik er op
gelet, hoe 't oude volk het houden moest
naar Gods bevel. Hoe ging die inzet
ting Gods in tegen onrecht en geweld
hoe nam Hij 't daarin op voor den arme
en ellendigewelk een liefelijke zorg
voor het welzijn van het volk kwam er
in uit. 't Is mogelijk, dat Israel dat jubel
jaar nooit gevierd heeft, zooals God
het wilde. We hebben althans geen
zekerheid en geen bewijs er voor. Maar
wat schade berokkende zich Israel daar
door. Ook hier is het„Och, had naar
Mijn' raad zich Mijn volk gedragen".
En hoe zouden de volkeren van nu ook
welvaren, als ze vraagden naar 's Heeren
wil en rechten. Want die rechten Gods
zijn er nog, ook voor het tegenwoordig
leven, voor huisgezin, voor staat en
arbeidskring. Al ware 't alleen maar,
dat tenminste de overheden en aan
voerders der volkeren in Europa
vragen gingen naar de ordinantiën van
dien God, die eertijds 't jubeljaar ge
bood, en thans nog zegt, dat gerech
tigheid een volk verhoogt en de zonde
de schandvlek der natiën is en 't ook
heden nog voor 't verdrukte opneemt
in Zijn Woord. Hoe trad dan vast een
nieuwe staat van zaken in, en had de
ontreddering een eind. Waarlijk, de
bevelen des Heeren zijn recht, verblij
dende het hartde rechten des Heeren
zijn waarheidte zamen zijn ze recht
vaardig Hoe goed, hoe gezegend, hoe
vol van barmhartigheid, 't Zal ook waar
zijn voor ons land. Sterke en vermeerdere
en bemoedige de Almachtige God dan
ook al wat aanstuurt in ons vaderland
en bij ons volk, ook onder alle bestrij
ding, op het hoog houden van de rech
ten en de ordinantiën Gods. Wat Gods
bevel ons zegt, vertoont ons 't heiligst
recht. En 't is 't behoud der natiën.
Het jubeljaar was een schaduw der
toekomende goederen. 'tWas een tee-
kening van 't echte, volle jubeljaar, dat
thans in het heden der genade uitge
roepen wordt over de armen van geest,
door de bazuin des evangelies, en dat
straks aan het eind der dagen in volle
vervulling gaat. Het jubeljaar moet alles
goed maken, wat zeven maal zeven jaar
bedorven hadden. Het ware jubeljaar
maakt ook alles goed voor Gods kin
deren. Het doet denken aan een goed
slot, aan het eind der dingen, aan het
groote feest, dat komt, dat hier al be
gint als nl. de blinde oogen geopend
worden, dat we in Jezus ontdekken den
drager onzer zondenwanneer de
schuld vereflend wordt gezien in Chris
tus, en -we hooren Zijn verzekering Ik
gedenk uwer zonden nietals we waar
lijk vrij worden, omdat de Zoon ons
vrijmaaktals we de wereld te rijk
werden, omdat al onze armoe wegzinkt
bij den onnaspeurlijken rijkdom van
Christus als ons gebroken hart geheeld
werd, omdat God het niet verachten
wilde. Het begint met Jezus' komst.
Dan begint voor den zondaar het jubel
jaar, het aangename jaar des Heeren.
Dan begint het nog maar. Dan leeft hij
nog slechts bij het hooren yan het ba-
zuingeklank uit Jezus' mond. Maar dan
komt ook al het andere. Dan komt ook
de volle vervulling. De eerste vervul
ling. De eerste vervulling kwam in de
eerste komst van Jezus. De volle komt
in de tweede komst. Dan komt het
goede slot. In den eeuwigen Sabbath.
De bergen zullen vrede dragen. De
heuvels heilig recht. Het ellendig volk
wordt dan uit lijden door Zijnen arm
gerukt. Hij zal nooddruftigen bevrijden
verbrijzelen, wie verdrukt.
Kamperland. F. J. v. d. Ende.
KERKELIJK LEVEM.
Enkele berichten bereikten mij, welke mij
aanleiding geven om op enkele misstanden te
wijzen.
Er is heel wat gesproken en geschreven over
de vraag, of Kerkeraadsleden na een bepaald
aantal jaren definitief moeten aftreden. Het
schijnt hier en daar nog een open vraag te zijn,
waarover men nog al eens disputeert. Nu dit
kan geen kwaad. Men kan pro en contra plei
ten en een dergelijke samenspreking, als de
hoofden koel blijven, kan haar nut hebben.
Wij hebben hier te doen niet met een voor
schrift des Bijbels, want als ik het goed zie,
spreekt zij zich niet met beslistheid uit. In de
tijden, welke op de Apostelen volgen, vond
men er geen bezwaar in, dat ambtsdragers,
eenmaal gekozen, bleven dienen zoolang zij
daartoe in staat waren.
Doch onze vaderen oordeelden dat het goed
was, dat ouderlingen en diakenen na een be
paald aantal jaren aftraden. Het was in den
tijd onmiddelijk na de Reformatie in de 16e
eeuw een heele taak om een ambt in de kerk
te bekleeden. De vijand was machtig en listig
en loerde vooral op hen, die vooraan stonden
in den strijd voor de waarheid. Daarbij eischte
het ambt veel tijd van hen, die bovendien nog
een taak in de maatschappij voor hun rekening
hadden. Het kostte een heele opoffering om
zulk een ambt onder zulke omstandigheden op
een behoorlijke wijze te behartigen en het was
derhalve billijk, dat de lasten daaraan verbon
den door meerderen gedragen werden. Zij be
paalden dat ieder ambtsdrager na twee jaar
aftrad, doch practisch als zij waren voegden
ze er aan toe, tenzij het belang der Kerk hun
aanblijven vorderde. De Gereformeerde Kerken
hebben een wijziging in dit artikel gebracht,
waardoor er meer ruimte is gekomen. Dit laatste
is een gevolg geweest van de practijk, want
in de meeste kerken gold als regel, dat de
diensttijd langer was. Dit kon ook, wijl de
omstandigheden, waaronder wij thans leven,
veel verschillen van die, welke er waren in de
16e eeuw.
Uit enkele mededeelingen is mij gebleken dat
er nog enkele kerken in ons gewest zijn, welke
steeds dezelfde ouderlingen èn diakenen hou
den, zonder dat er naar 't schijnt gelegenheid
bestaat voor anderen om in een ambt te komen,
terwijl het toch naar 't oordeel van sommigen
wel gewenscht zou zijn, dat eens anderen in
den Kerkeraad kwamen. Nu is me dit niet zoo
duidelijk. Jaarlijks wordt er in elke kerk visi
tatie gehouden, en bij die gelegenheid wordt
er ook gevraagd, of de Kerkeraadsverkiezingen
naar de bestaande ordening worden gehouden.
Nu mogen we aannemen, dat op zulk een vraag
een antwoord gegeven wordt in overeenstem
ming met de werkelijkheid. Daarbij mogen we
vertrouwen, dat de kerkvisitatoren op de hoogte
zijn met den toestand aan de onderscheiden
kerken welke zij bezoeken, waaruit we afleiden
kunnen dat, indien er inderdaad een misstand
is, zij daarop wijzen zullen. Maar neem eens
aan, dat er grond is voor zulk een oordeel,
dan is het zeker niet goed. Het is in 't belang
van een kerk, dat alle de leden meeleven en
meewerken aan haar opbouw en welzijn en als
een Kerkeraad dit belemmert, handelt hij erg
wijs. Het is in den regel wel nuttig, dat er af
wisseling zij en dat men niet de regeering van
de kerk altijd in dezelfde handen laat. Wij
moeten volstaan met alleen op het verschijnsel,
dat zich soms voordoet, te wijzen en dit kan
ook volstaan om het kwaad, indien het zich
voordoet, te verwijderen.
Er is echter nog wel meer, waarop we wijzen
kunnen. Het komt ook voor, dat de leden zich
bij een verkiezing niet altijd leiden laten door
de vraag, welke van de voorgestelde broeders
naar hun oordeel de meest geschikte zijn, maar
dat er geheel andere beweegredenen zijn, welke
hen er toe brengen om hun stem op iemand
uit te brengen. Een voorbeeld uit den laatsten
tijd heldere het op. Duidelijkheidshalve zeg
ik er bij, dat het niet in een van de kerken
in ons gewest is voorgevallen. Er stonden
twee broeders op tal, van wie de een reeds
vroeger de gemeente als ouderling met eere
had gediend en het was gebleken, dat hij de
gave tot opziener vereischt in ruime mate had
ontvangen. De andere broeder was een goed
man, van wien de Kerkeraad oordeelde dat
hij een geschikt ouderling kon zijn. Bij de
stemming werd de laatste met meerderheid van
stemmen verkozen. Op zich zelf was daarop
geen aanmerking te maken. Maar wat kwam
later aan 't licht? De werklieden, die talrijk
in die gemeente zijn, hadden met opzet den
eerste willen weren, omdat zij meenden, dat
hij hun minder gunstig gezind was. Hadden
zij daar nu grond voor? Daarop kan men
verschillend antwoorden. Gelijk het overal is,
was daar ook meermalen de loonkwestie voor
gekomen, en de organisatie van de patroons
verschilde weieens met de organisatie der werk
lieden. Overigens was het algemeen bekend,
dat deze tweede heel goed voor zijn werkvolk
was. Waren er gegronde aanmerkingen ge
weest, dan zouden de betrokkenen zeer zeker
hun bezwaren wel bij den Kerkeraad ingediend
hebben. Het was nu alleen het vermoeden,
dat hij in de eigen organisatie van zijn invloed
gebruik maakte om de eischen van het werk
volk tegen te staan. Op deze wijze kan men
mannen, die uitnemend de kerk kunnen dienen,
buiten het ambt houden en dit kan niet anders
dan op schade van de kerk uitloopen.
Ik gebruik dit voorbeeld, zooals ieder be
grijpen kan, om te zeggenzorg, dat ge U,
als gij geroepen wordt, een keus te doen al
leen laat leiden door overwegingen, welke den
toets van waarheid en recht kunnen doorstaan.
Of dit laatste altijd het geval is bij verkiezingen
zou ik niet durven zeggen. Wel weet ik, dat
langzamerhand in ons gewest meer en meer
doordringt het bewustzijn, dat ook hier geldt
laten alle dingen eerlijk en met goede orde
geschieden, en met een beetje goeden wil
kunnen we zorgen, dat al zulke misstanden
onder ons verdwijnen.
Dit is noodig ook. Het geldt hier niet onze
persoonlijke belangen, maar die van de kerk
van Christus, aan wier heil wij geroepen wor
den mede te werken. Dit is een groot voor
recht. Hij heeft ons niet noodig, maar wij Hem.
Waar Hij het ons vergunt om iets voor Hem
te doen, daar moeten we ook alle eigenzin
nigheid en eigenwilligheid afleggen en alleen
vragen, wat wilt gij, dat wij doen zullen.
Wanneer we dit helder inzien zullen we ons
niet laten leiden door motieven welke er niet
door kunnen, want wij zullen verstaan, dat Hij
ons rekenschap vragen zal over wat wij met
Zijn kerk hebben gedaan. Zelfs zullen we dan
alle sympathieën en antipathieën op zijde zetten
en wij zullen in gehoorzaamheid aan onzes
Konings bevel Zijn wil volbrengen.