ZOEKERS Brieven uit Z.-VIaanderen. FEUILLETON. Een opleidingskwestie. KERKNIEUWS. Officiëele Berichten. XXXIX. Amice. 't Zal reeds 1924 zijn als ge dezen ontvangt. Helaas, helaas, hoe vlieden onze dagen". De stemming op den Oudejaarsavond is wel eenigszins anders dan op den eersten morgen van het nieuwe jaar, doch beide herinneren aan de vergankelijkheid van ons levenoude jaar zoowel als nieuwjaar spellen ons den sterfdag. Ik las een treffende uitdrukking bij Jeremias de Decker, een onzer dichtersHij spreekt zijn eigen sterfdag toe Dag, dien ick vliên, maer niet ontvlieden mag Hoe spoed ghij herwaerts aan doch als op wolle voelen Ghij zult misschen mij in dit jaar ontmoeten, Misschien in deze maand, in deze week misschien En kleef ick dwaze nogh zoo vast aan mijn gebreken, En leef ick nogh zoo los als of ick nog veel weken, Noch vele maenden zoo, noch vele jaren zien Zoo is het tochde dag dien we wel vliên, maar niet ontvlieden kunnen, nadert, spoedt aan, doch zijn nadering is haast onmerkbaar, op wollen voeten. Als onzer het voorrecht maar mag zijn, dat dezelfde dichter prijst in zijn „Lust na(ar) d'eeuwige rust". „Mijn vaste woningen en hoven Die zijn gehecht, geboud daar boven, Door Godes hand, ja zelfs van God. 'k En wil in deze slijkgewesten Mijn tabernakelen niet vesten, Noch d'aerde nemen voor mijn lot." Dan brengt elke jaarwisseling ons wel de ernstige roepstem: „Uw sterfdag spoedt aan", maar ze brengt ook de vernieuwing van ons besef „Mijn vaste woningen en hoven, die zijn gehecht, gebouwd daar boven", het huis mijns Vaders zelf. Van een zuster uit M. kreeg ik een vriende lijken brief, waarop ik gaarne een antwoord wil geven. In haar schrijven komt een passage voor, waar ik eerst wat van zeggen wil „Handel toch zachtkens met den jonge ling en de jongedochter, die niets durven zeggen, als Ds. op huisbezoek komt en Vader en Moeder er bij zijn. Wie weet hoe graag ze hem alleen zouden willen spreken en hun gansche hart zouden willen uitstorten, al hun twijfel en zonden zouden willen zeggen, maar dan tegen Ds. alleen Ik ben er diep van overtuigd, dat hier inder daad op een bezwaar gewezen wordt dat de manier drukt waarop we gewoonlijk het huis bezoek doen. We stellen er allen als kerkeraad en ook als ouders prijs op, dat het geheele gezin tegenwoordig is, wanneer de broeders komen. Er kan ook soms een zeer aangenaam onderhoud, „een geestelijk gesprek", zoo ge wilt, plaats vinden. Doch de volwassenen, of vooral de rijpere jongelingen en jongedochters zwijgen in zeven talen. Hoogstens geven zij eenlettergrepige antwoorden op vragen of ze naar 't Avondmaal verlangen, of ze niet beter doen trouw de catechisaties bij te wonen, of ze lid zijn onzer Christelijke jongelieden ver- eenigingen. En zelfs ook met de ouderen loopt het huis bezoek in den regel slechts kort over de eerste drie punten die Voetius indertijd reeds aangaf Vermaan tot recht gebruik van het Avondmaal, opwekking tot beoefening der religie in kerk en huis, vermaan tot ver zoening en vrede met den naaste. Terwijl het vertrouwelijk navragen naar den geestelijken toestand en vrede der gezinnen waarop hij ook nadruk legt reeds uiterst be zwaarlijk wordt omdat er dan óf soms heel onaangename woorden óf haast even pijnlijke oogenblikken van diep stilzwijgen volgen. Nu hangt hierbij zeer veel af van den tact en de wijsheid van degenen die het huisbezoek doen. Prof. Honig deelt van Comrie mede, dat DOOR HUGO KINGMANS. 15) Ala je dag in dag uit ingespannen werkte, om vooruit te komen, mocht je toch wel eens •en verzetje hebben. Neen, zy moesten maar niet meegaan. Dat was veel beter. Hy zou het straks thuis voor stellen. Zyn goed salaris zou hem toch wel in staat stellen, zyn moeder voldoende te onder houden. Maar hy wilde het niet meer alleen doen. Ida moest ook maar een betrekking zoeken. En Johan, die nu klaar was, moest ook maar gauw aan den slag. Het was on billijk, dat hy er alleen voorstond. Het kostte maar een massa geld, dat hy beter kon ge- bruikon. Beroerd tooh, als je geen geld hebt. Om later zelf te beginnen, moest je heel wat contanten hebben, want zaken doen zonder geld, neen, dat wist-ie wel, dat beteekende niets. Dat was de dood in de pot. Enfin, dat chefschap in Amsterdam was al een heele stap in de goede richting. Als die kerel nu maar niet al te gauw beter zou zyn Het zou laDg duren, zei de patroon. Was het maar voor altjjd Even schaamde hij zich. Was dat geen verschrikkelijke wensch Ho- hij soms uren in de gezinnen bleef om te ar beiden aan het geestelijk welzijn van alle leden van het gezin. En dat hij nooit afscheid nam van zijn volk voorhij ;een falgemeene ver andering in hunne ronderlinge verhoudingen had teweeggebracht". Doch mannen als Comrie'zijnluitzonderingen. En ik kan me zelfs heel goed^voorstellen, dat er een wat meer ontwikkelde zoon of dochter met allerlei twijfel aangevochten is, waarover ze met hun ouders moeilijk kunnen spreken, ofschoon er in het geheel geen onvrede en oneenigheid in het gezin bestaat. Nu valt echter toch het spreken met de ouders voor zulke jongelui nog'jdikwijls best wat mee. Want in de ouden is de wijsheid, en een vertrouwelijk gesprek over het geestelijk leven met vader of moeder zal menig volwassen kind openbaren dat er op dat gebied grooter diepte in de eenvoudige ouders zit dan het kind heeft vermoed. Om twijfel op te lossen is geen wetenschap maar wel wijsheid en geloof en gebed noodig. En die vindt ge wel eens ver rassend sterk en innig bij de „kleinen", de armen van geest. En aan de andere zijde wordt menigmaal te oppervlakkig over dit huisbezoek gedacht en geredeneerd. Men ziet meer in den ouderling br. A. of br. B. dan den ambtsdrager. Wanneer zij komen in hun qualiteit, dan brengen ze van Godswege een ambtelijk bezoek. En als er persoonlijke bezwaren zijn die het geloof drukken, moeten ze aan deze namens Christus optredende broeders bekend gemaakt worden, als zij vragen naar den stand van het geestelijk leven. Des noods met verzoek om straks die broeders even alleen te mogen spreken. Biesterveld in zijn bekend werk zegtblz. 151 „Het huisbezoek dient ook om gelegen heid te geven allerlei bezwaren en zorgen des geestelijken levens te bespreken. We hebben geen biecht, maar de goede gedachte die in de biecht schuilt moet overgenomen worden, dat n.l. de ver trouwelijke samenspreking tot ontlasting der consciëntieen tot het ontvangen van vertroosting en vermaning mogelijk zij, Men dwinge geen vertrouwen af, men schenke het ook nooit! En wanneer nu de broeders ouderlingen die bezwaren niet oplossen kunnen, dan zullen ze geen oogenblik aarzelen zulk een twijfelende of bezwaarde naar den predikant te verwijzen. Calvijn liet in Straatsburg voor elk Avond maal ieder der gemeenteleden bij zich komen, om de onwetenden te onderrichten, en die in hun geweten beangst waren te troosten. Ik zou me geen dienaar des Woords kunnen denken te M. niet en nergens, die met zulke jongelingen en jongedochters niet zachtkens zouden handelen, en die niet o, zoo gaarne hun studeervertrek open zouden stellen om dergelijke bezwaren onder de oogen te zien en te pogen uit den weg te ruimen. Doch dan moet er vertrouwen zijn in zulk een dienaar, en er moet waardeering zijn voor hem om zijns werks wille. Waren die er maar meer, zulke jongelui, die hun hart eens wilden uitstorten en hun zonden zeggen. En dan weet mijn zuster uit M. zeker met mij, dat het meest vriendelijke hart en het meest welwillende oor óók voor onze twijfelingen is bij dien Heiland, die zegtKomt tot Mij, allen die vermoeid zijtik zal u rust geven. Over haar andere vraag wil ik gaarne nog een brief schrijven. Doch mijn blad is voor thans volgeschreven. De opmerkingen van een milden broeder uit H. mag ik nog zoolang in petto houden? t.t. v. D. Voor Duitschland ontving ikN. N. te H. f50,— (25 en 25); W. d. B. te Z. f5,— Ver. Dorcas te Adb. f 2,50; A. L. te Adb. f 1, coll. Z. f 55,—. Gaven en collecten voor 't Geref. leven in Duitschland verzoeken we te zenden aan de classicale comitéleden of aan Ds. H. Veltkamp te Anna Jacoba Polder. pen, dat iemand maar altyd ziek zou blyven, om zélf zyn functie te kunnen waarnemen Och, kom, hy moest niet zoo weekhartig zyn Zaken waren nu eenmaal zaken. Als je vooruit wil in de wereld, moet je niet zoo nauw ky- ken. Dan kom-je d'r nooit. Als iemand op zy moet geduwd, nou, vooruit dan maar. De een z'n dood is de ander z'n brood. Zoo gaat het in de wereld. Bliksemsnel vlogen al die overwegingen en overleggingen door Alberts hoofd, terwyl hy weer naar zyn afdeeling terugkeerde. Hy passeerde het bureau van den procuratie houder en klopte aan. „Ik hoop niet, dat ik u stoor", zei hy, na het antwoord op zyn koppen binnenkomende, „maar ik voelde my gedrongen, u te komen danken voor uw voorspraak. Het is een ver- eerende opdracht". „Tut, tut, Treebeek, dank is niet noodig. Je bent er bekwaam genoeg voor. Alleen heb ik het bezwaar gemaakt, dat je wat jong bent. De jeugd is wat heetgebakerd vooral tegen woordig. Dat doet de oorlog, de mobilisatie, geloof ik. Maar ik hoop dat je in Amsterdam even als hier je verstand zult gebruiken en bezadigd zult optreden. Je weetAmsterdam is ons beste filiaal, maar het kan nog veel meer vooruit. Een jonge, energieke kracht als jy kan daar wonderen verrichten. Maar denk er aan mynheer Hermes zal je van uit de verte met argusoogen gadeslaan". „Dat denk ik ook", lachte Albert. „Maar ik zal myn best doen en dank u nogmaals vrien delijk voor uw voorspraak". Neen, niet in ónze kerken gelukkig. Maar in de Geref. Gemeenten. Terecht is dezer dagen meermalen in onze kerkelijke pers opgemerkt, dat waar wij „ge reformeerden" steeds meer belangstelling gaan toonen voor de geref. kerkformaties in het buitenland, we die in het binnenland zeker niet mogen vergeten. En dat geschiedt toch inderdaad. Ondanks veel óók aan ónzen kant zijn dat daar onze broeders en zusters. In de Geref. Gemeenten nu heeft ds. Kersten het vraagstuk der opleiding aan de orde ge steld, in zijn alleréérsten vorm, n.l.: Zal er opleiding zijn? Dat gaf in die Gemeenten een hevige beroering, als blijkt uit hun kerkelijk blad „De Saambinder". We nemen over, wat ds. Kersten daarvan schrijft; het brengt ons op de hoogte van de zaak èn van het milieu, waarin zij aan de orde kwam Men ontziet het niet, op de smadelijkste wijze tegen mij te ageeren. „Nu krijgen wij fabrieks-dominé's, zoo heet het; „nu zullen ze dominé's gaan maken", enz. En dat wordt gezegd door menschen van wie ge anders verwachten moogt; dat wordt tot van den preekstoel toe uitgekraamd. Dat bedroeft mij. Laat men mijn plan waardig bestrijden maar niet fulmineeren op dergelijke wijze. Zij, die zoo preeken moeten gewis andere ervaring hebben dan ik. Ik wil stout zijn en spreek onomwonden uit, dat in 't be wustzijn van God geroepen te zijn in den Wijngaard ik voor hen niet onderdoe. De geheele kerk, die mij van jongs af gekend heeft, is getuige. Maar mij leert de bediening dag bij dag, dat ik met mijn roeping hoe helder en klaar ook, nog niet preeken kan. 't Is moeilijk te zeggen, hoeveel strijd en arbeid het mij kostte te trachten naar een eenvoudige, bevindelijke Schriftverklaring. Och ik be gon als jongen van nog geen 19 jaren te sprekenen mijn hart was menigmaal vol van den rijkdom der genade, die in Chris tus is. Dat hebben de gemeenten gevoeld, en zij hebben dien vurigen jongen gedra gen, al liep hij soms wat hard van stal. Maar ik ging toch alras bemerken, dat ik er zoo niet kwam. 's Avonds als het gezelschap weg was, dat na de derde Gods dienstoefening nog bij mij thuis vergaderde, o, dan kwamen de binnenpraters; er bleef van al mijn gepreek niet veel overop den preekstoel riep ik hard en gauwja, de Heere gaf dikwijls zielsverblijdende openingdan moesten die bestrijders er onderMaar als ik alleen was, dan was het veelal bange. En dat ging niet erover, of God mij geroepen had op die roeping heeft de duivel weinig vat gehaddoch 't liep over mijn- preek die deugde nietik geloofde driee maal per dag 't zelfde te zeggend menschen zouden dat ook wel hooren 't zou op niets uitloopen God werd in zulke preeken niet verheerlijkt, de kerk niet gebouwddat was het. En dat heeft mij genoopt tot onderzoek, steeds meer en dat houdt mij nog bezig. Het gewicht van het veelomvattend ambt heeft mij somwijlen zoo aangegrepen, dat ik, zoo de Heere mij niet bij de hand had gehouden, ujt moedeloosheid de bediening zou hebben neergelegd. Daarentegen heb ik de ervaring opgedaan, dat het ernstig bestudeeren van wat tot den dienst des Woords behoort, mij verkwikken kanin de preek mij sterkte: en dat ik nimmer Gods goedkeuring heb moeten missen, als ik tot twee, drie uren in de nacht mij iets zocht eigen te maken van wat door velen met verachting wordt aangezien. Ik zeg u de waarheid, mijn vaste over tuiging is, dat wie op zijn roeping teren wil, even goed als menschen, die op hun rechtvaardigmaking rusten, hoe goed die ook is, de Kerk Gods meer kwaad dan goed zal brouwen. God roept ons tot de ambtelijke bediening; tot predikanten van zijn Woorden dus tot ernstigen arbeid. „Geen dank. Wy zullen morgen of over morgen even de zaken ïegelen. Want je zult er wel spoedig heen moeten". „Begin volgende week, zei de baas". „Ja, dat zal wel. Nu kryg-je je vroeger kamerleven weer terug. Want voorloopig zul-je er wel geen woning kunnen vinden voor je moeder". „Het beste is maar, dat moeder hier blijft wonen", antwoordde Albert. „Ik zou maar probeeren een huis te krijgen daarginds. Het is toch veel gezelliger, als je moeder en zuster by je zyn". „Enfin, dat zien wy nog wel eens", zei Al- bert luchtig. „Waar bemoeit die kerel zich mee", mom pelde hy, toen hij het bureau had verlaten. Hy zou toch wel weten, hoe te handelen? XVI. „Ben-jy thuis?" Ondanks de warmte was Albert met vluggen stap naar huis geloopen, om te vertellen, dat hy naar Amsterdam moest. Op zyn bellen deed Gretha open. „Ben-jy thuis?" „Ja, wist-je dat niet Wat kykt je opge wekt? Wat is er aan het handje? Kom biecht eens op „Binnen", zei hy afwerend. „Binnen". En dan opeens, fluisterend „Is Johan thuis?" „Ja, die stond om zes uur plotseling vóór ons", zei Gretha. „Zoo. Dan zyn wy allen thuis, om het groote ieuws te vernemen*. Maar de bovengenoemden schijnen er anders over te denken. Welnu, de vrucht zal het openbaren, in welken weg God Zijn zegen de kerk schenken wil. Doch de onwaardige beschimping van dominé's- makerij wijs ik met verontwaardiging af. Meer zeg ik er heden niet van en ik hoop rustig'voort te gaan cp den ingeslagen weg, al bedroeven mij dergelijke dingen, als ik hierboven noemde. Hoe meer echter ik in het bewustzijn leef, de kerke in den rechten.weg te dienen, hoe minder dergelijke kwalicaties mij hin deren, ja hoe vaster zij mij doen voortgaan, om te komen tot een degelijke, goed georganiseerde opleiding voor onze aan komende predikanten". (Friesch Kerkblad). TWEETAL TE Joure: J. Visscher te Hylaard. J. Voerman te Warns. Apeldoorn J.*Visscher te Hijlaard. J. de Waard te Bunschoten. Spakenburg A en 2e ExloërmondK. Holwerda, cand. te Marrum. C. W. Keur cand. te Driebergen. Schiedam P. C. de Bruin te Oudewater. H. Hummelen te Bedum. BEROEPEN TE DedemsvaartH. v. d. Zanden te Wapenveld. WorkumJ. G. Fernhout te Sint-Pancras en Heer Hugowaard. AntwerpenA. G. Wolf te Loenen—Vreeland. Grijpskerke (Z.)cand. C.W. Deur te Driebergen. Zuilichemj. W. Eggink, cand. te Kampen. BEDANKT VOOR BoskoopG. van Duinen te Zegwaart. Hoogeveen J. Ubels te Varsseveld. AlblasserdamD. Scheele te Geesteren. Reitsum c.a.G. Ploos van Amstel te Oppen huizen c.a. In het jaar 1923 overleden Geref. predikanten Ds. J. Breukelaar, em. pred. van Utrecht. D. J. B. Wijers, em. pred. van Batavia. Temanggoeng, A. Delfos, em. pred. van Hellevoetsluis, Amsterdam. G. F. Kerkhof, pred. te O. en W.-Souburg. J. Bruins, pred. te Baflo. H. J. Allaart, pred. te Ilarlingen. P. D. de Groot, em. pred. van Wanswerd, Leeuwarden. E. Th. Ploos van Amstel, em. pred., Amsterdam. B. W. ter Meulen, pred. te Sleen. G. Kruijswijk, pred. te Schiedam. J. J Koopmans, pred. te Raamsdonk. C. Staal Fz., pred. te Oud-Vossemeer. VoortsH Ormel, oefenaar te Groote Lindt. ds. A. J. van Lummel, pred. bij deVIITh.Ref. Church te Grand-Rapids. ds. P. Bos, miss. pred. der Geref. Kerk van Pretoria Z.-Afrika. Vlissingen. 19 Dec. 1923 hield de Chr. Jon- gedochtersvereeniging Dorcas* haar gewone jaarlijksche uitdeeling. Door haar werden vervaardigd 62 kleeding- stukken, door de vereeniging werden bijge- kocht 20 stuks, zoodat de vereeniging mocht uitdeelen 82 kleedingstukken. Overhandigd aan de diaconie 55 stuks en voor de behoeftige kinderen der Zondagsschool 27 stuks. Aangezien de vereen, dit afgeloopen jaar weinig kon vergaderen en haar ledental niet bijzonder groot was, mogen wij toch dankbaar zijn voor hetgeen de vereen, heeft afgewerkt, al zijn wij niet voldaan. Als iedere jongedochter die in de gelegenheid is hare medewerking wilde verleenen wat zou Dorcas" op het ge bied van liefdewerk veel meer kunnen verrichten. Ook hare begunstigsters zegt de vereen, langs dezen weg hartelijk dank voor den steun waar mede zij dit jaar ons weer begiftigden. En vragen wij met volle vrijmoedigheid dit „Maar wat heb-je dan tochJe maakt my brandend nieuwsgierig". „Dat snap ik. Maar je wordt nog niets ge waar". Zy gingen naar binnen. Johan zat naast zijn moeder. Hy zag er ver moeid uit met een melancholieke uitdrukking in de oogen. Albert groette allen en gaf Johan de hand. „Nog van harte gefeliciteerd, broer", zei hij. „Ik deed het wel per brief, maar doe het nog eens dunnetjes over. Je bent er gelukkig van af, niet? Wat ben-je nu van plan? Of ga je eerst nog wat rust nemen?" „Ik weet het nog niet", was het dof ant woord. Mevrouw Treebeek keek hem aan. Wat scheelde dien jongen toch? Maar zy had niet veel tyd tot nadenken, want Gretha zei: „Albert heeft groot nieuws, moe". „Nieuws", vroeg Ida. Zy dacht aan de woor den van Gretha, dien middag. „Ja, nieuws. Hy fkykt zoo opgewekt. Kom op, wat is het?" „Ik heb een geweldige promotie gemaakt", zei Albert en wachtte even om de uitwerking van zyn woorden gadejjte slaan. „Een geweldige promotie beteekent dat pro motie, met geweld verkregen?" vroeg Gretha. „Nou, geen gekheid, Gretha", zei Mevrouw Treebeek. „Wat is het Albert?" Zy keek hem aan, met moedertrots. Hy maakte nu tooh wel een groot verschil met Johan, die ineengedoken, schier, naast haar zat en nog geen honderd woorden had gesproken. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1924 | | pagina 2