Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Uit het woord. 37e Jaargang. Vrijdag 14 December 1923. No. 50. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. EEN ONWANKELBARE TROON. Wij leven in een booze wereld, die vol woeling en opstand is tegen God en zijnen Gezalfde. Is het niet een ont roerend gezicht voor de kleine kudde des Heeren, als zij ziet hoe de geheele wereld zich in haar opstelt tegen haren God en Koning Die wereld is zoo machtig en de woede is zoo geweldig, 't Is zoo'n breede schare tegenover die weinige getrouwen. En het eenig ant woord op de vraag, waarom al dat woeden is, vindt ge in de vijandschap tegen Gods gezalfden Koning. Met diepe verachting verwerpen ze Hem. Ziet hoe ze de banden van het gezag verbrekenhoe ze de touwen zijns Woords van zich werpenhoe ze opstaan met allerlei strijdmiddel van leugen en geweld om God en zijn Ge zalfde uit het leven weg te dringen. En ze schijnen met succes te woeden, want ook velen, die zich te voren onder zijne banier geschaard hadden, laten zich mee aftrekken om tegen Hem te strijden. In overmoed lacht en spot de wereld. Hoog boven alles uit klinkt het hoongelach der woedende vijanden. Is het niet of hun toeleg gelukken zal om den naam en de gedachtenis van Israël van onder den hemel uit te roeien, dat zij geen volk meer zijn Maar neen, daar is nog een ander die lacht. „Die in den hemel woont zal lachen de Heere zal hen bespotten." Die woelende schare is op de aarde; het zijn de koningen der aarde, de vorsten, de heidenen en de volken. Zij strijden tegen Hem „die in den hemel woont". Met dat „die in den hemel woont", wordt de majesteit aan geduid van Hem, die zoo hoog is ge zeten om aan te wijzen hoe ver Hij wel verheven is boven die woedende scharen. Zijn troon heeft Hij in den hemel, en de aarde is Hem de voetbank zijner voeten. In den hemel, ver boven hun bereik, daar woont Hij, daar is zijne residentie, zijne hofhouding. Van daar openbaart Hij zijne macht. En als Hij van daar pp dat ijdel pogen neerziet, op dien dwazen strijd, lacht Hij en zegt „Durft gij bestaan te twisten met [mijn kracht „Zal nietig stof Mij 't hoog gezag [ontwringen, „Of weerstand biën aan mijn ge- [duchte macht?" Tegenover dat spottend hoongelach van eene vijandige wereld lacht de Heilige zelf en spot met hun ijdelen waan. „Die in den hemel woont zal lachen." Geen pijl zoo hoog geschoten, die Hem treft. Maar Hij zendt zijne pijlen van uit de hoogte, die wel treffen, zelfs tot in het hart van des Konings vijanden, Aan zijn rechterhand is zijn Gezalfde gezeten, als de Heere der heerlijkheid en Hij zit in majesteit op zijn onwan- kelbaren troon „Die in den hemel woont zal lachen." Gelijk een sterke man lacht om 't ijdel pogen van een zwak kind om hem te binden en machteloos te maken, zoo lacht God in den hemel om dat ijdel woeden van machtelooze dwaze menschen. Die in den hemel woont zal lachen. Niet wij lachen, o Neen 't kan wel eens benauwend zijn onder dat woeden der vijanden. Bange verdrukkingen komen er wel eens onder de toelating Gods. Schrikkelijk verderf spreiden ze soms of bittere ellende. Zelden is het langen tijd vrede voor des Heeren volk. Dat kan van 's Heeren zijde een straf zijn over de ontrouw en verlating zijner wegen. Velen zijn in diepen slaap ge zonken, verkeeren in valsche ruste of lieten zich brengen onder de macht der zonde. Soms is het woeden des vijands tot beproeving van 's Heeren volkals een tuchtmiddel. Door kastijding wordt een volk gebeterd. God reinigt door den Geest der uitbranding en den Geest des oordeels. Als we dan alleen zien op dien was- senden stroom van vijandschap op de achteruitzettingbestrijding en onder drukking van hen, die Sions Koning eeren op dat toenemend en straffeloos overtreden van 's Heeren geboden dan lijkt het niet zoo te zijn, dat Hij, die in den hemel woont lacht. Veleer schijnt Hij een ledig toeschouwer te wezen En toch is dat niet zoo. Hij zal lachen, Hij zal hen bespotten. Hij zal ze 't ijdele van hun woeden doen gevoelen, evenals weleer aan Farao. Toen Israël in slaafsche banden zuchtte in Egypte was het wel of de Heere machteloos was en Farao eigenmachtig kon handelen Zelfs toen de Heere zijne plagen over hem en zijn volk zond bleef hij weer staan en volhardde hij bij het woord „Wie is de Heere, dat ik Hem zou gehoorzamen Doch de Heere kent zijn tijd. In de wateren der Schelfzee wordt het oordeel voltrokken. Daar wordt de vijand verdelgd en Israël bevrijd. En was het niet evenzoo met Sanheribs leger om de poorten van Jeruzalem Straffeloos scheen die vijand Israël te kunnen benauwen en Jehova te hoonen. Maar op het onverwacht komt de engel des Heeren en vernietigt die booze legermacht met het zwaard van den dood. Zoo lacht Hij, die in den hemel woont om dat ijdel woeden. God gaat door met zijn werk. Hij vergadert zijne kerkHij bouwt zijn koninkrijk en verlost zijn volk. Onze Koning rijdt voorspoediglijk op het Woord zijner waarheid, 's Heeren raad zal bestaan. Israël hope op den Heere Maar wee die vijanden. „Hij zal tot hen spreken en in zijnen toorn en in zijne grimmigheid zal Hij hen verschrikken." Als het zijn tijd is, zal Hij ze verdoen, door den adem zijns monds. Zij woeden, maar Hij spreekt. En dat spreken is meer en machtiger dan al hun woeden. Hij spreekt„tot hiertoe en niet verder en hunne boosheid wordt gestuit. Hij spreekt„wordt verdelgden zij zijn niet meer. „De goddeloo/.e bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaar dige, en hij knerst over hem met de tanden. De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt/' Zoo zullen de vijanden beschaamd en te schande worden. En Gods volk zal veilig zijn. Sion mag gerust wezen. Hoe de vijanden ook woeden om Gods Gezalfde de kroon te ontrukken, toch staat Zijn troon onbewegelijk vast. „Toch heb Ik" spreekt God „mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Die Gezalfde i s Koning en Hij zal regeeren, van zee tot zee, en van de rivieren tot de einden der aarde." Dat is de sterkte van 's Heeren volk. Dat is de vaste hope hunner overwinning. Die van God gezalfde Koning is gezet aan Zijne rechterhand in den hemel tot een Hoofd boven alle dingen en heeft den Naam gekregen boven allen naam. Wat dan ook op Hem aanstorme, zijn troon staat vast en onbewogen. Welgelukzalig is het volk, dat Sions vorst eert als zijn Koning. Hunne vei ligheid is door Hem verzekerd. Onder geleide van hunnen Koning gaan ze midden door de legerscharen der vijanden, naar het land der overwinning. „Wat stormen dat er woeden, „Wat water dat er plast, „Het hooge huis van Sion. „Staat onbeweeglijk vast F. Staal Pz. Brieven uit Z.-Vlaanderen. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. JENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn.,] en R. J. v." d' VEEN. Abonnementsprijs: A d v e r t e n t i e p r ij s per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaard straat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. Die in den hemel woont zal lachen de Heere zal ze bespotten. Dan zal Hij tot hen spreken in zijnen toorn, en in zijne grimmigheid zal Hij hen verschrikken. Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Psalm 2 4—6- XXXVII. Amice. Ken je de redevoering die Prof. Doumergue in 1907 gehouden heeft over de „Gereformeerde vroomheid?" Hij is de bekende schrijver van Calvijns geschiedenis, wiens boek over den grooten Hervormer ge allicht wel eens hebt hooren noemen. Met enkele merkwaardige ge deelten uit Calvijns preeken is deze rede in 1908 onder den titel Gerefomeerde vroomheid volgens Calvijn uitgegeven door Mej. Rutgers, die het oorspronkelijke vertaalde. Ge moest dit boekje nog eens zien te lezen, want het bevat zoo tal van treffende op merkingen. Ik acht het van belang om in onze dagen hierop nog eens te wijzen. Ik vrees zoo wel eens, maar dit is natuurlijk zeer subjectief dat we tegenwoordig meer knap dan vroom zijn. We hebben van zoo heel veel dingen verstandook op kerkelijk gebied. We lezen onze couranten, onze markt wordt overladen met boeken. Reeds in onze jongelingsjaren op onze ver- eeniging behandelen wij de diepstzinnigste stukken. In onze preeken moeten we vooral op de exegese, op de fijne, liefst wetenschap pelijke verklaring letten. Het kerkgaan moet een litterair genot, een intellectueel genot, een artistiek genot zijn. Althans bij velen. De te beroepen predikanten worden in vele gemeenten met wetenschappelijke weegschalen gewogen bij een docter spreekt die wetenschappelijk heid van zelf over de al of niet juiste ver klaring van den text wordt na afloop zwaar geredeneerd. Ds. A. wordt uitgespeeld tegenover ds. B. Dachsel en Henry je mannen, immers de laatste met een voorrede van Prof. Bavinck uitgegeven worden als zwaar geschut ge bruikt tegen het los getimmerte van een naar wat nieuwer exegeten in elkaar gezette preek. We kennen de dogmatiekkennen den catechismuseen beetje te onderwerpelijk deze laatste, maar enfin dien tijd, ziet ge Op Christelijk politiek terrein hebben we ons oordeel over de crisis. Geven ons inzicht ten beste over het beleid van de regeering. Zijn pro dit en anti dat. We zijn in één woord zoo tamelijk wel georiënteerd d.i. ingelicht op allerlei terrein. En laten wij het allen erkennen, Amice, we meenen het meest van onszelf dat we het zijn. En maken ons ook nog al eens diets dat we op die manier zoo tamelijk met ons Christen zijn kwamen, waar we moesten zijnGoed onderlegde menschen I Zijn we ook vrome menschen Ik herinner me dat een vrouw me eens zeide, het is jaren geledenVroomheid dat is niet wat ge hebben moet, maar Godsvrucht 1 De broeders van Jozef zeiden ookwij zijn vrome menschen maar Jozef zeide Ik vreeze God. Als ik zeg dat we mogelijk meer knap zijn dan vroom, bedoel ik vroomheid in den zin van Godsvrucht. Zoo bedoelt het ook Prof. Doumergue van wien ik je na mijn inleiding wat zeggen wilde. De Prof. hield zijn rede bij de opening van de Nationale Synode der Evang. Geref. Kerken te Parijs. Het zal dus wel eenigszins overdacht geworden zijn. Wat sprak nu de redenaar? Een kerk wordt gekenmerkt door haar geloof, dat als het ware de wortel is, en door haar organisatie die is als de tak en door haar vroomheid die is als de bloem en de vrucht. Het geloof en de organisatie zijn er om de vroomheid. De vroomheid is dus in zekeren zin het eenige kenmerk. En uit zijn tweede punt haal ik dit aan Eiken Zondag hooren wij de Tien ge boden voorlezen. Hierin onderscheidt zich onze liturgie van de Roomsche en zelfs van de Luthersche. Zij begint ieder van onze weken met tot het volk te zeggen Ziehierplichten jegens God allereerstplichten tegenover de menschen daarna. De zedelijkheid is de geheimzinnige ladder, waarvan de voet rust op Gods Openbaring en waarvan de top steunt op God zeiven in den hemel. Van God die tot ons nedergedaald is, naar God tot Wien wij opklimmen. De wet, zoo gaat de Prof. dan later voort, de wet is niet wat deze of gene mensch kan, doch wat ieder mensch moet. De val heeft wel den mensch verlaagd, maar niet de wet. Er is geen val van de wet d.w.z. van de moraal. En terwijl de mensch om den afgrond te dempen in inschikkelijke twijfelzucht nu gaat zeggenOmlaaglaat ons de wet doen dalen tot binnen het bereik der menschenzegt de niet inschikkelijke vroomheid Omhoog! laat ons den mensch verheffen tot de onbeweeglijke hoogten der wetWant hetgeen den menschen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Zoo onze Geref. vroomheid gezien, Amice, gaat ge niet meer vragenmag dit of mag dat, geldt dit of geldt dat nog Gaat men niet een bloemlezing maken van wat uit Mozes thans nog niet verdord zou zijn, zooals je een ruiker maakt drie dagen na je feest uit den grooten ruiker die je toen ontvingt. Wilt ge het in het schoone woord van den redenaar over de Geref. vroomheid naar Calvijn zelf: Dan geschiedt het dat over de onteerde christenheid, over de diepten waar zich verward dooreenmengen de moraal der raadgevingen en de moraal der voorschriften, de vergeeflijke zonden en de doodzonden, de overtollige verdiensten, al de spits vondigheden van iedere casuïstiek („mag dit of mag dat?" de machtige adem komt die neerdaalt van de onbesmette en leven wekkende hoogten, waar in volmaakte heiligheid God woont. Daar is de atmosfeer, die onze vroom heid reinigt, haar doordringt, haar herschept, haar vól maakt van de diepste mystiek en de krachtigste vroomheid. Heel onze godsdienst is heel onze zede lijkheid, en heel onze zedelijkheid is tevens heel onze godsdienst, of gelijk onze Vaderen het uitdrukten vóór alles, door alles, om alles en boven alles de eere Gods.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 1