Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
37e Jaargang.
Vrijdag 23 November 1923.
No. 47.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Vaste medewerkers: D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B.'MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOOHD.
K E R K ÉT I] K L EVEN
Het zal wel wat meevallen.
Een Reisherinnering.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LiTTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden_aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 28 0.
EERSTE LIEFDE VERLATEN
„Maar Ik heb tegen U, dat gij Uwe
eerste liefde hebt verlaten".
Op. 2 4.
Het wordt tot de gemeente van Efeze
gezegd. Er kon nog heel wat goeds van
die Kerk getuigd worden uiterlijk stond
ze er goed voor.
Aan het alwetend oog van den Opper
herder ontgaat dit goede niet. Hij staat
er in zijn brief aan haar breed bij stil.
Ge hebt op het herhaalde „en" maar te
letten om dit te zien
„Ik weet uwe werken en uwen arbeid
en uwe lijdzaamheid en dat gij de
kwaden niet kunt dragenen dat gij
beproefd hebt degenen, die uitgeven
dat zij Apostelen zijn en zij zijn het niet
en hebt ze leugenaars bevonden.
En gij hebt verdragen, en hebt ge
duld, en gij hebt om Mijns Naams wil ge
arbeid en zijt niet moede geworden".
Tucht over het leven en tucht over
de leer was er in Efezes kerk trouw
beoefend.
Ze is er tot op het schrijven van den
brief nog trouw in.
Niet slechts schijnbaar. Maar wezen
lijk, zoodat Hij die tusschen de kande
laren wandelt het niet onopgemerkt laat.
Wat ontbreekt haar dan nog? Is het
niet begeerenswaardig als gemeente
zóó in den hemel bekend te mogen
staan
Maar Ik heb tegen U
Alle glans is niet gelijk. Tweemaal op
eenzelfden dag staat de zon even hoog
boven den horizon. Tweemaal verspreidt
zij hetzelfde licht. Een uur na zonsop
gang is de aarde niet veel helderder
verlicht dan een uur voor ze in 't Westen
ondergaat. Doch er is onderscheid.
Avondlicht is doovend lichtstraks daalt
de nacht. De ochtendstond alleen is
zwanger van beloften.
Efezes licht is dit avondlicht gelijk.
Haar glans moet ge niet meten naar
haar helderheid in haar jongen opbloei
mogelijk zelfs was in die eerste jaren
de tucht over leer en leven nog zoo
ontwikkeld niet als thans.
Was er minder geduld, minder lijd
zaamheid.
Ge moet het debet der gemeente
niet leggen naast haar credit, en meenen
haar bezit overtreft rijk haar tekort.
Weldadig is nog wel de warmte van
Christus' kerk in Efeze, doch het is de
warmte van een uitdoovenden haard.
Er was nog liefdemaar het innerlijke
vuur was er uit. Het heilig vuurhet
heilige enthousiasme; de jonge geest
drift der brandende liefde.
Iets er van gelukkig gloeide nog na
doch de bezieling, het ideaal was er
uit weg.
Wie op de oppervlakte zag, of den
jongen tijd zich niet herinnerde speurde
het gebrek niet.
Christus die de sterren houdt en
tusschen het goud der kandelaren
wandelt voelde den gloed dier ster
minder geworden en zag het goud van
dien grooten kandelaar verdonkerd.
De gemeente had haar eerste liefde
verlaten. Dat was geen stilstand, dit
was uiteruitgang.
Op aarde kan de schoone tijd die
eerste jonge liefde voor bruid cn bruide
gom niet zoo lang duren.
Ze maakt plaats voor dieper, hechter,
rijker, zelfs inniger gevoelens
Aan de oppervlakte is het effener,
doch naar beneden is het dieper.
Zoo is het verlaten van de eerste
liefde, van de jonge toewijding aan
Christus niet. Er treedt verslapping in
En verslapping werkt bij een gemeente
op den duur tot uitdooving.
Niet dat waarachtig Geesteswerk
vernietigd wordt, maar het lot van zulk
een gemeente is, dat God zijn uitver
koren kinderen wegneemt en dat
eindelijk de gemeente verloopt.
De strijd wordt minderde valsche
Apostelen nemen toe; de boozen worden
gedragen en naar Luthers' woord van
het evangelie als een „varende gave",
vaart die gave op den duur naar elders.
Het lot aan Efeze voorspeld gaat in
vervulling „Ik zal uwen kandelaar van
zijne plaats weren".
Wat niet wordt gewaardeerd, wordt
ten leste geweerd.
Ik heb tegen UZou het ook het
oordeel van den Opperherder kunnen
zijn in onzen tijd. En jegens ons
Eerste liefde, dat maakt uwe herinne
ring wakker.
Ga niet eens zoo ver terug.
Is er bij ons dezelfde geestdrift, het
zelfde feu sacré, het gelijke vuur der
bezieling, als bij hen, die den jongen
strijd voor onze Gereformeerde begin
selen hebben meegestreden. Die thans
onze vaders en grootvaders zijn
Vertoonen zich niet verschijnselen
van afnemende belangstelling Wordt
het meeleven niet minder? Zijn het
soms niet nog slechts de ouderen, die
zich nog geven aan het werk, dat zij
zoo bloeiend kenden. Doch welks mat
heid hun, het wegstervend geslacht,
thans met zooveel zorg vervult.
Ook al is er uiterlijk nog zooveel niet
veranderdal zijn er nog werken, al
zijn er nog deugden.
De eerste liefde verlaten schept een
toestand van groot gevaar. Ik heb
tegen U! Waar staat bij het andere:
Ik waardeer het in U
Op den duur houdt zulk een kerk
geen stand.
Daarom komt de eischbekeer U.
Nieter is een tekort, vul het wat
aan. Maar de eisch tot een algeheele
verandering. Een vernieuwing van
binnen uit.
Waarom wordt bij zooveel goeds, zoo
schrijnend de innerlijke armoe open
gelegd
Omdat voor de kerk van Christus,
en het geldt persoonlijk voor elk ge-
loovige, omdat gebrek aan diepte, ge
brek aan innerlijkheid, aan liefde, aan
den Heiligen Geest doodelijk is.
Efeze's werken staan niet in tegen
stelling met de liefde.
Haar bekeering moet zijn een „doen
van de eerste werken". Godsdienst is
niet louter stemming des harten gelijk
velen verkeerdelijk meenen.
Is niet warsheid van weten, van
handelen en alleen het mystieke, flui
sterend-stille gemeenschap-oefenen met
God in de diepte van het hart.
Godsdienst is weten en handelen
maar is toch ook die heilige zielsge
steldheid die zich over dat weten en
handelen verheugt en de sleur doet
overwinnen.
Godsdienst is het pro Rege niet maar
in 't vaandel, maar vooral in 't hart
Gods kind wordt altijd opnieuw tot
strijden, tot overwinnen geroepen.
Tot strijden, waken, bidden dat de
eerste liefde niet verloren gadat de
eerste geestdrift der jongelingsjaren,
der belijdenisdagcn blijve
Nagloeiende liefde dooft eens uit,
draagt enkel in zich de dreiging van
den kouden nacht.
Slechts den geestdriftigen strijder
voor den Koning der Kerk daagt het
visioen van den eens te genieten boom
des levens in Gods paradijs.
Z. v. D.
In den zomer van 1914 ontmoette ik een
man, tot wien ik zeide, wat begint het er drei
gend in de wereld uit te zien. Van alle kanten
komen verontrustende berichten en het schijnt
wel, dat de reeds zoo lang gevreesde oorlog
uitbreken zal. Hij echter geloofde er niet veel
van en antwoorddehet zal wel wat meevallen.
Zouden er nu nog zulke menschen zijn Wij
hebben reeds heel wat beleefd, het eene on
heil is na het andere, de eene ramp na de
andere gekomen en het uitzicht blijft aldoor
donker. Er is zooveel gebeurd, dat wel bij
machte moest zijn om alle lichtvaardig opti
misme te doen verdwijnen. En toch lijkt het
mij toe, dat velen nog niet geleerd hebben met
de werkelijkheid rekening te houden. Er ligt
over het maatschappelijk leven een druk, waar
aan we ons met al onze inspanning nog niet
ontworstelen kunnen. Menschen die zaken doen,
klagen dan ook allerwege, maar het is nog
niet tot aller bewustzijn doorgedrongen. De
luchthartigheid is nog in alle kringen groot en
velen leven, alsof er geen moeiten waren. Hoe
wel zij het misschien niet zeggentoch den
ken zij hethet zal nog wel wat meevallen.
Wanneer dit nu alleen voortkwam bij enke
len, die niet gewoon zijn op de verschijnselen
te letten, dan zou men kunnen denkennu ja,
dit is wel zoo, maar alle menschen zijn ook
niet bij machte om na te denken over wat zij
zien. Maar het kwaad is naar 't mij voorkomt
veel meer algemeen, als men vermoedt. Wij
hebben nog mannen in ons vaderland, die de
gevaren zien, welke ons bedreigen en zij wil
den de maatregelen nemen welke dienstig kon
den zijn, om ons daardoor heen te brengen.
Doch wat gebeurt er. Onze volksvertegenwoor
digers men mag toch wel aannemen, dat zij
op de hoogte van den tijd zullen zijn, weten
te bewerken, dat deze mannen hun plaats moe
ten ruimen en hun taak moeten neerleggen.
Zelfs hebben zij zich er over verblijd, alsof zij
een groote overwinning hebben behaald en zij
hebben het laten voorkomen, alsof zij uit liefde
tot ons volk hebben gedaan om het voor
schade te behoeden. Als diezelfde mannen, die
zoo iets wisten te bewerken, nu zelf zulk een
arbeid voor hun rekening genomen hadden en
gezegdhet was noodig, dat deze raadslieden
der kroon verdwijnen en wij zullen nu eens
toonen, op welke wijze ons land bevrijd kan
blijven vcor finantieele verzwakking en inzin
king, dan zouden we ons wel gewacht hebben
om een oordeel uit te spreken. Wij hadden tot
elkander gezegd, het zal ons benieuwen, hoe
zij het klaar zullen spelen. Maar het blijkt wel,
dat zij een goeden wil hebben en wie weet
wat zij tot stand brengen. Maar niets van dit
alles. Zij hebben het alleen aan de mannen,
die beloofden het met inspanning van alle
krachten te willen beproeven onmogelijk ge
maakt. Blijkbaar hebben zij gedacht, dat zal
wel wat meevallen.
Zou het zoo ook niet gegaan zijn in het na
burige Duitschland Wie weet, hoevele er daar
gedacht hebben, als er gewezen werd op het
samenpakken van donkere wolken, het zal zoo'n
vaart niet loopen. Maar zij ondervinden het
nu op een geduchte wijze, welke moeilijkheden
er voorkomen en welke nood heel het volk
er onder brengt.
o Het is zoo gemakkelijk om het oog voor
de ontrustende werkelijkheid te sluiten en te
doen alsof er geen wolkje aan de lucht is,
maar het wreekt zich altijd. Voorkomen is
beter dan genezen en hoe geheel anders zou
het er uitzien, wanneer ieder met open oogen
zijn pad bewandelde. Want hei geldt niet al
leen in 't gewone maatschappelijke, maar ook
in het huiselijke en persoonlijke leven. Als men
niet het verkeerde beginsel weerstand biedt en
denkt, het zal wel wat meevallen, omdat men
tegen de moeite van den strijd opziet het
wieden van onkruid is geen prettig werk, dan
loopt het verkeerd en te laat ziet men in, wat
men verwaarloosd heeft. Wie zich overgeeft
aan illussies, heeft het zich zelf te wijten, in
dien hij straks op pijnlijke wijze ontnuchterd
wordt.
Het zal wel wat meevallen, zou menigeen
ook zoo niet denken, als er tot hem gezegd
wordthaast u om uws levens wilwant
vreeselijk zal het zijn te vallen in de handen
van een levenden God. Er zijn misschien dagen
geweest, waarin een dergelijke bedreiging uit
het Woord Gods hem verontrustte, maar die
tijd ligt reeds ver achter hem en nu vleit hij
zich zelf met de gedachte: het zal wel wat
meevallen. Als er ooit een tijd geweest is,
waarin zulk een dreiging haar invloed moest
oefenen, dan is het wel de tijd waarin wij
leven. De lankmoedigheid des Heeren is on
begrijpelijk groot, maar het blijkt ook zonne
klaar, dat waar iswat afvalt van den hoogen
God moet vallen. Welke hooge cederen zijn
reeds geveld, welke trotsche volken zijn reeds
vernederd. In weerwil van alles wat we reeds
beleefd en doorgemaakt hebben is de hand des
Heeren nog uitgestrekt. Hij, de Heilige toont,
dat Hij een innerlijke afkeer heeft van de zonde,
dat Hij haar haat en straft. Hij heeft alle vas
tigheden der aarde bewogen, opdat geen zon
daar zich zou overgeven aan een valsche rust.
Ontwaakt dan gij die slaapt en laat Christus
over u lichten. Het baat u niet, indien gij al
zegthet zal wel wat meevallen, wijl God
doorgaat met de ongehoorzamen van het evan
gelie tot straf te doen lijden het eeuwig ver
derf voor 't aangezicht des Heeren.
Bouma.
V.
Nadat het meer officieele gedeelte van de
samenkomst teneinde was gebracht, volgde dan
nu nog een officieus gedeelteds. Lauwers gaf
nl. eenige mededeelingen ten beste naar aan
leiding van den tocht, den dag te voren met
de Evangelisatie-auto ondernomen in de om
geving van Brussel, naar Denderleeuw, en hoe
de daarin beschikbare ruimte, zooals steeds,
meer dan in beslag genomen was. Enkelen van
de vrienden hadden den tocht meegemaakt en
onderweg was het gezelschap nog aangegroeid,
zoodat het maximum van onder de twintig op
boven de twintig moest gebracht worden. En
hier behoefde „het paard" niet ontzien te wor
den, al was het ook niet onuitputtelijk in
kracht. Wat zijn die paardekrachten zonder
paard toch zeer te waardeeren hulpmiddelen in
den dienst der Evangelieverbreiding en zoo
komt de ontdekking en toepassing van den
electrischen stroom wel het schoonst tot haar
recht, als ze aangewend mag worden bij den
arbeid in Gods Koninkrijk, dat als innerlijk
voertuig het eeuwenoude en nimmer verouderde
Woord Gods gebruikt, maar dat als uiterlijk
voertuig gebruik maakt, zelfs van de modernste
middelen van verkeer, in de laatste jaren helaas
maar al te vaak gebezigd als instrumenten om
dood en verderf onder de menschen te ver-