feuilleton. 9) Brieven uit Z.-Vlaanderen. Een Reisherinnering. Dien regel moeten we dan ook toepassen bij een beroep voor Corintheen we kunnen dat ook gemakkelijk doen omdat we weten, hoe die gemeente het wel gaarne had en in welke richting haar voorkeur ging. Men was'dair, blijkens de gegevens in den Corintherbrief gelijk dat bij deze Grieken ook wel te verwachten was zeer gesteld op drieërleiop uiterlijke welsprekendheid op mannelijke, Jndruk-makende schoonheid en flinkheid en op „wijsheid." Met'deze gegevens valt^het dus gemakkelijk aan te wijzen aan welke eischen een Evan gelieprediker voor de gemeente in Corinthe zou moeten voldoen. Die prediker zou dan moeten zijn een wel sprekend man, die door zijn uiterlijk imponeerde en de gave had om de wijsheid-zoekers (de intellectueelen)|te bevredigen. Eigenlijk zou hij al deze drie dingen in zich moeten vereenigen. In zekeren zin kon men dit het minimum noemen. Misschien zou nog één der eischen kunnen vallen. Ontbrak de manne lijke schoonheid dan kon welsprekendheid dat nog goedmaken. Van Odysseus, den beroemden Griek, werd beweerd, dat men zijn leelijkheid vergat omdat hij zoo interessant vertellen kon. En de geschiedenis bewijst ook dat .de Grieken wel wilden luisteren naar een leeghoofd als hij maar een goed uiterlijk en eenjaangename stem bezat. Maar die concessie zou dan ook de laatste moeten zijn. In elk geval moest hij dan zijn öf welsprekend en geleerd, öf'^een jnan van uiter lijke schoonheid en geleerd. En als men dan nóg verder zou willen gaan en het allerminiemste minimum overhouden, door maar één eisch te stellen" Jdan?(;zoul die aldus kunnen worden geformuleerd hij moet deHntellectueele wijs heid-zoekende Grieken daaTin kunnen en wil len bevredigen. Als we nu zóóver zijn dat, naar de gebruike lijke methode van velen, vaststaat wat voor man de*geschikte"dominee voor Corinthe zou moeten wezen, gaan we zien wat voor man de Heere daarheen zond. En van te voren willen we dan opmerken dat, als die, door God gezonden prediker, overeenkomt met de hierboven gestelde eischen, we daaruit mogen afleiden, dat de daarbij ge volgde methode de juiste is. Maar ook omgekeerd dat, als die door God gezonden prediker nu eens niet aan die eischen beantwoordde, die methode daarmee geoordeeld'^. Wat voor man nu de Heere naar die ge meente zond in den persoon van Paulus, is al eveneens uit de H.S. met vrij groote nauw keurigheid aan te geven. We hebben daarvoor Paulus' zelfbeschrijving in 1 Cor. 2 1—4. Hij schrijft daar toch het volgende En ik broeders, als ik tot U gekomen ben, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden of van wijsheid u verkondigende de getuigenis Godswant ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus en dien gekruisigd. En ik was bij ulieden in zwakheid en in vrees en in vele beving, en mijne rede en mijne prediking was niet in beweeglijke woorden der menschelijke wijs heid maar in betooning des geestes en der kracht. Uit die zelfbeschrijving blijkt nu al dadelijk, dat de vorm, waarin Paulus daar zijn prediking goot, niet aantrok door bekorende welspreken- heidjniet in verrukking bracht. Hij sprak toch niet in bewegelijke dat is: in beweging zettende woorden. Aan het einde van een toespraak van Paulus riepen z'n hoorders niet in extase uitwat schoon 1 IntegendeelMet de toen al aanwezige vrijmoedigheid om preeken te becritiseeren oordeelden zemochten de brieven van Paulus al gewichtig zijn, zijn rede was verachtelijk. (2 Cor. 10 10.) Beantwoordde Paulus alzoo al niet aan den eersten eisch, die naar de methode van velen, zou moeten gesteld worden, al evenmin aan den tweeden. Dat gemis aan uiterlijke welsprekendheid aangenomen dat dit een gemis is had kunnen vergoed worden door een imponeerend uiterlijk van dezen verkondiger van het Evangelie. Daar zijn van die menschen, die wel niet de DOOR HUGO KINGMANS. Bidden en smeeken hielp niet. Vermanen had geen baat. Vader, driftig en opvliegend van natuur als hy was, begon met dreigementen. Maar die uitwerking was nog veel verschrikke lijker. Moeder had nog den meesten invloed op hem. Op school zélf had men niets dan lof voor den yverigen leerling, die tenslotte met een uitstekend diploma de inrichting voor vak onderwijs verliet. Vader had zyn zin: hij zou een goed vak man worden. Hij zou niet een halve, maar een heele kerel zijn, die zich door de wereld zou slaan, met God en met eere. Met God en met eere Met eere naar alle waarschijnlijkheid wel. Maar met God Hier zette de vader een vraagteeken. Evenwelde uitkomst, het antwoord op die vraag zou hij niet zien, want hy stierf en al leen met haar zoon en dochter bleef zijn weduwe. De dochter was nu reeds getrouwd, geluk kig getrouwd, zooals vader het altijd had ge wild met een knap werkman. gave der welsprekendheid bezitten, maar wier eenvoudig woord toch indruk maakt door hun persoonlijkheid, door hun kalm verheven, voor naam optreden. Maar ook dat ontbrak bij Paulus toen hij in Corinthe kwam. Hij kwam daar niet als een man, die indruk maakte door zijn verheven kalmte en die door zijn verschijning de ver wachting wekte, dat hij wat belangrijks te zeggen had. „Ik was" zoo schrijft hij zelf bij ulieden in zwakheid en in vrees en in vele beving". En, een vreezend en bevend man is zeker niet geschikt om door zijn uiterlijke verschijning indruk te maken. Dan moet toch bij Paulus in elk geval het laatste geweest zijn, dat hij de wijsheid-behoefte van zijn Grieksche hoorders bevredigde! Maar ook dat laatste werd bij hem niet ge vonden Ontbraken bij Paulus de beweeglijke woorden, al evenzeer de woorden van „wijs heid", van de wijsheid n.l. zooals zij die ver stonden. Tegen die „wijsheid" ging Paulus zelfs rechtsdraads in, door hun te prediken den gekruisigden Christus. Als ge nu op dit alles let en dan gaat werken naar „de handleiding voor het beroepen van een dominéé" zooals velen die ongedrukt bij zich omdragen en die in hoofdzaak bevat de door ons geschetste methode, dan is de beoordeeling al heel gemakkelijk. De slotsom is dan deze: „daar behoeven we niet eens lang over te praten, die man is geheel ongeschikt, die man komt voor een beroep niet in aanmerking". En toch en we hopen dat men daar nu eens alle aandacht aan geven zal en toch zond God dien manomdat Hij hem juist den geschikten vond voor de gemeente in Corinthe! Maar dan ligt daarmee ook de door ons geteekende methode geoordeeld, want met die methode zouden wij daar den man geweerd hebben, dien God daar gebruiken wilde. En wat nu de fout is in die schijnbaar toch zoo goede methode, die niet eens alles wil, maar die alleen met minimumeischen rekent, blijkt dan ook wel. Die fout is deze, dat die eischen worden op gesteld in vleeschelijk overleg. Door overleg van het vleesch, dat zich eenigermate inbindt, maar toch vleesch blijft. De ondergrond van al die overleggingen is toch deze: hoe zouden wij het graag hebben, wij met onzen zin voor dit en onze voorkeur voor dat. En de leidende gedachte moet zijnhoe kan het werk des Geestes in de toeleiding tot den gekruisigden Christus het best bevorderd worden? De vraag moet dienovereenkomstig zijnhoe zullen we oordeelen, wanneer we onze over leggingen laten leiden door den H. Geest hoe worden we goede instrumenten in de hand des Heeren, met dooding van ons „eigen ik". Die weg schijnt voor den vleeschelijk-over- leggenden mensch wel een dwaze. Die mensch redeneert aldus: „zulk een man als Paulus in Corinthe, daar komt niets van terecht." Maar die mensch redeneert dan toch verkeerd. Die man in Corinthe, die man zonder wel sprekendheid, zonder imponeerend uiterlijk, zonder tegemoetkoming aan de „wijsheid behoefte", die man was in Gods hand het in strument tot het vergaderen van een groote gemeente aldaar. En het zal zeker het leven in onze kerken ten goede komen, wanneer in de methode bij het beroepen van een Dienaar des Woords, voor het eigen ik, ook al is het nog al „be scheiden", geen plaats is, maar ze den weg wijst om ootmoedige instrumenten te zijn in de hand des Heeren. Heij. XXXVI. Amice. Met gemengde gevoelens begin ik thans een brief, het is reeds de 34ste, aan je te schrijven. Je moet weten, ik ben nog geheel onder den indruk van wat ds. K. S. naar aanleiding van mijn opmerking over den kosterlijken rondgang voor de groslijst schreef. Ik ken den oud-Kamper te goed, dan dat ik hem booze aanslagen tegen onze Kerkboden in Jan was by een klein patroon gekomen. Maar hy was er niet lang gebleven. Het was er zoo saai en hy leerde er niets. Zoodat hy op zekeren dag zyn moeder ver telde, dat hy er wegging en een nieuwen pa troon had. Moeder informeerde eens, wat patroon het was. Volgens Jan was het een flinke zaak. Er werd goed betaald en er wa3 een groot per soneel. Je hadt zelfs verschillende afdeelingen. By goed gedrag en yver kon hy het, had de patroon gezegd, best tot afdeelingschef brengen. Toen had moeder gevraagd, wat personeel het wasof het nog al geschikt was en of er niet veel socialisten onder waren daar hoorde je tegenwoordig nog al eens van. En socialis ten, er konden beste menschen onder zyn, na- tuurlyk, socialisten, neen, het was toch niet in de haak. Dat predikte maar ontevredenheid, wat toch lynrecht indruischt tegen Gods Woord. En je hadt nog veel meer dingen, die niet deugden. Jan had dat nu echt weer een opmerking van moeder gevonden I Wat wist hy nu af van personeel, waarmee hy nog niet had ge werkt En wat dat socialisme betrof, och, zoo'n vaart zou dat wel niet loopen. Hy was toch oud, toch mans genoeg, om zich niet te laten meesleepen. Moeder moest direct geen leeuwen op den weg zien. Moeder had maar gezucht. Ze kende Jan nu al wel. Zich niet laten meesleepenJawel, en op de Ambachtsschool was dat maar zóó gebeurd Hoe zou het gaan, als hy kameraads kreeg, 't algemeen, en de Zeeuwsche in 't bijzonder zou kunnen toedichtenmaarIn dejBazuin van 27 Oct. zegt hij van den briefschrijver uit Z. dat hij „tot een van de vele Kerkbode-brieven- slikkende „vrienden" of „amice's" wekelijks een gezelligen brief richt." Op zichzelf zou dit een loftuiting kunnen beduiden. Want al doet het „slikken" nu niet precies „gezellig," misschien wil hij op het gewone slikken door dit gezellig een mij vrien delijke uitzondering maken. H'Doch K. S. schrijft in meer bladen. Den anderen dag komt zijn Kroniek in de Refor matie mij in handenen ziedaarGe leest „Neen ik zal niet het voorbeeld van mijn vriend dr. Waterink volgen, die vroeger in het Geref. Th. Tijdschrift gezellige, maar tegenwoordig degelijke Kronieken geeft. Want dan vermindert ook mijn kans op belangstelling." Nu is het mijn zorg Amice, dat je alleen maar mijn brieven zoudt lezen uit gezelligheid, en om die gezelligheid de mindere degelijkheid op den hoop toe zoudt nemen. Want ik wil je wel de confidentie doen dat ik de tijd ont breekt mij wel eens toch inderdaad de dege lijkheid bedoel. Zeg me het dus gerust, als dit minder slaagt. Een troost echter dat K. S. zelf zegt dat hij in zijn kroniek liever gezellig dan degelijk wil zijn, omdat anders de belangstelling kon ver dwijnen. Want K. S. kent zijn menschen en zoo ligt hier de erkenning in, dat belangstelling toch wel afhankelijk is van de gezelligheid waarmee de degelijkheid zich aandient, 't Is dus maar scherts van onzen vriend ds. Schilder. Want dr. Waterinks gezelligheid heeft niet onder zijn toenemende degelijkheid in het Tijdschrift geleden, en K. S. degelijkheid zal onder zijn voorgenomen gezelligheid in de kroniek wel niet schuil gaan. Laat ons voor de Z. Kerkbode hetzelfde hopen. Ge hebt natuurlijk vernomen, dat onze Duitsche Geref. kinderen zijn aangekomen? Voor Zeeland waren er 36. Wat waren ze moe toen een vriend van mij en ik ze in Arnhem afhaalden Niet licht vergeet je zoo iets. De vragen waarmee ze je bestormende verhalen die ze je doen. De blijdschap waarmee ze het heerlijke Hollandsche brood zich zagen uit gedeeld. Wat konden we als we wilden toch nog veel meer doen. We hebben dankbaar verwonderd gestaan over wat onze Goesenaars voor ons deden. In stortregen en feilen wind kwamen we omtrent middernacht aan. En dan die, ja dat is het juiste woord die „warme" ontvangst. Ik zal geen namen noemen. Daar waren er die er drie logeerden, daar was er een die er elf te slapen leide. Voor zoo iets, als het je een beetje interes seert, dankt ge God. Het vragen is tegenwoordig niet van de lucht. Je kunt maar blijven geven. Je hebt het ook wel eens gehoord, AmiceHet houdt nu eens nooit op Maar wat is het toch eigenlijk een voorrecht en zegen, dat wij zelf niet moeten vragendat armeren naar ons komen omdat wij er beter aan toe zijn. Doch een ding wilde ik toch wel. In heel onze steun actie n.l. Ds. Heij schreef vorige week Ook Hongarije heeft het evenhard noodig. Ik kan niet beoordeelen wie het meer noodig heeft; elk kent het belang waarvoor hij zich interesseert het beste. Maar wat ik graag wilde, zou zijn centralisatie van die buitenlandsche steunverleening. We hebben comité's voor Hongaarsche scholen, voor hospitalen, voor de Hong. Heraut. Er zijn comité's voor Duitsche kinderen, Duitsche pastors, Duitsch onderwijs. Er is een groot landscomité voor onder steuning van het Geref. leven in Duitschland. (Daarvoor wordt ook veel gevraagd, ik schrijf je er nog wel eens over.) Nu staat deze week weer een groot bericht in de Hoofdbladen onzer kerken van dr. De Moor en dr. Kaajan, waarbij in uitzicht wordt gesteld, dat we zeker ook finantieel de Nederl. Gereformeerden in Noord Frankrijk zullen steunen. Nu kan die steun overal best gebracht worden. Er is ook bereidwilligheid genoeg. (Ds. Renting schreef dat de f 2500 er ongeveer zijn.) die geheel een verkeerden invloed op hem uitoefenden Maar ze had eenvoudig voor het fait ac compli gestaan; het was gebeurd: Jan had met de wettelyke opzeggingstermijn zyn ont slag genomen en hy had de nieuwe betrekking reeds aangenomen. Moeder behoefde daarin niet meer gekend te worden. Moeder was hy al lang ontgroeid. En zóó kwam Jan Oostra te staan op de loonlysten van Fles en Landman, aannemers en handelaren in bouwmaterialen. Het was een groote onderneming, heel op Katendrecht. Verbazend ver, vond moeder, maar Jan had er om gelaehen. Het was maar de kwestie, dat je een goed loon hadt. Wat verder loopen was niet erg. Met een bezwaard hart liet moeder haar zoon gaan omdat zy juist den avond te voren van haar schoonzoon had vernomen, dat er on noemelijk veel „rood" personeel werkte; zelfs syndicalisten. Zooiets als Wynkoop had hy er maar verklarend bijgevoegd. Dan wist moeder het wel. En zoo is het gekomen, dat Jan Oostra in socialististische wateren verzeild raakte. Hy moest lid van de organisatie worden, zeiden zyn kameraden. Ongeorganiseerden bra ken de kracht van het proletariaat. Want het ging in de wereld slechts tusschen twee par tyen: kapitaal en arbeid. De godsdienst bleef daar heelemaal buiten. Die werd er wel inge haald, maar dat was bedriegerij. Met den socialen stryd had die niets te maken. Wel waren er Christelijke en Katholieke organisaties, Maar zou het nu niet mogelijk zijn, dat heel die buitenlandsche steunbeweging voor onze gereformeerden bedoel ik in handen kwam van één'landscomité. Ik weet wel centralisatie is niet altijd goed': je denkt aan 't girokantoor. Doch hierom niet het eene te doeiTerThet andere natelaten zou ik met het oog op "het huidig „gevraag-in-'t-wilde," gaarne zien en hoogst nuttig achten dat de steun zoowel voor Hongarije als voor Duitschland als eventueel voor Noord Frankrijk althans wat 't kerkelijke betreft kwam onder eene organisatie. Dat ware ook billijk tegenover die broeders *van"verre.rEn heilzamer. Wat denk je daarvanAmice. Beveel het dan aan, als je 't ook; zoo dunkt. Z- v. D. Nog ontving ik voor Duitschland: N. N. te Z. f 7.50Collecte Schd. f 5,— L. te Sch. f 1 J. W. te Axel f2.50; M. en J. v. O. te B. f 1,— III. Hoe gaarne wij [op'Jdien 'Donderdagavond de Evangelisatiebijeenkomst aan den Bouvelard Emile Bockstael in haar geheel hadden willen bijwonen, de uitvoering onzer reisplannen voor dien dag had zooveel tijd in beslag genomen, dat wij, mede ook door den grooten afstand, dien wij al trammend of wandelend door Brussel moesten afleggen, slechts het laatste gedeelte der „vergadering" konden bijwonen, 't Schijnt ook zoo, als wij in den vreemde op reis zijn, of de tijd ons ontsnapt dan wanneer men zoo in zijn dagelijksche bezigheden zit met de nood zakelijke, maar toch zoo heilzame dagindeeling. Toch was dit laatste gedeelte voor ons niet het minst belangrijke en wel door het verslag dat Ds. Lauwers aan het eind der samenkomst ten beste gaf over de Evangelisatietocht, den vorigen dag in de omgeving van Brussel gemaakt. De open deur, bij een Evangelisatie-bijeenkomst mag immers ook al om haar karakter de deur niet gesloten zijn de open deur gaf ons dadelijk toegang tot een hoewel sober, toch prettig verlichte ruimte, die zoo naar schatting een 120 a 140 tal zittende en ook nog eenige staande toehoorders kon bevatten. Dien avond was de opkomst niet ovérdruk te noemen, waarvoor, zooals wij vernamen, wel goede redenen be stonden, maar overigens is daar over gebrek aan belangstelling, ook wat de opkomst betreft, niet te klagen. Eenvoudig en netjes ingericht, 2 rijen stoelen (niet al te zaalachtig waren deze) met midden pad, op iederen (onbezetten) stoel een tekst boekje van de Liederenbundel van J. de Heer, een eenvoudige spreekplaats, met dito harmo nium terzijde daarvan, 't geheel, gezellig electrisch verlicht, had deze plaats van samen komst al dadelijk iets uitnoodigends, iets aan trekkelijks, mede ook door de houding der aanwezigen, wat men als vreemdeling nog eerder bemerkt en te meer geniet en op prijs stelt. Ons komen daar werd ook, mede in over eenstemming met den aard dier bijeenkomsten, als iets heel gewoons beschouwd. Daar zagen wij dan nu achter den lessenaar of er voor zoo ge wilt, den man, dien wij hier als midden op zijn arbeidsveld aantroffen, wij hoorden hem thans niet over zijn hoorders, maar tot zijn hoorders het woord voeren. Hij had hier als het ware bij de „open poort" post gevat om de aankomenden voor het eerst of bij herhaling de uitnoodiging van zijn Zender over te brengen, om door de deur der schapen, welke de Christus zelf is, binnen te treden en dan bij Hem weide te vinden, de grazige weiden met de zeer stille wateren. Ds. Lauwers had zijn gehoor juist een lied op de lippen gelegd, dat ons door vrien delijke vingerwijzing in het ter hand genomen bundeltje aangeduid werd en onder de heel niet pretentieuse, maar toch doeltreffende be geleiding van de bescheiden harmoniumtonen mengden wij ons stemgeluid, met heel ander accent dan het Vlaamsch om ons heen, in het gezang der vergaderden, doende als of wij „thuis" althans in eigen kring waren en zongen wij samen maar die waren alleen bang voor de domine's en de pastoors. Op den duur kwam dat wel in orde. „Het Volk" had het onlangs nog ge schreven. Er kwam al kentering. Als dat on zuivere element, die godsdienst, er maar eens uit was, dan was het afgeloopen en dan had men ééne kraohtige, ongedeelde organisatie, die zich schrap kon zetten tegen het kapitaal. Aldus had een kameraad hem medegedeeld. Jan vond het een kranige kerel. Hy was goed van de tongriem gesneden en had blykbaar veel gelezen. „Het Volk", vernam Jan, het blad, dat vader steeds het grootste gevaar voor den arbeidenden stand had genoemd. Maar vader was wat ouderwetsch geweest. Het was nu een heel nieuwe tyd. En daarmee moest je mee gaan, dat sprak wel vanzelf. By vader had er nooit veel doorgekund. Het eind van het lied was geweest, dat Jan zich aansloot by een organisatie, de moderne organisatie. Daarin waren ze zoowat allemaal op de zaak, uitgezonderd een paar katholieken. Het zou dus spelbreken zyn geweest, vond Jan, als hy zyn kameraden niet had gevolgd. Hy was niet een méélooper. Hy had hart vcor zyn organisatie en werkte er op den duur hard voor. Dit had tot gevolg, dat hy langzamerhand op den voorgrond trad, zonder dit te hebben gezocht. Alle vergaderingen bezocht hy, om zich verder te ontwikkelen, want van de po litiek en het maatschappelijke leven wist hy niets af. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2