DADERS DES WOORDS. Beroepingswerk. Legaten. Een Reisherinnering. KERKNIEUWS. Officiëele Berichten. I. In Zeeland zijn van de 52 Gereformeerde kerken 25 vacant. Onder die 25 vacante kerken zijn er een twintigtal, die óf alleen óf in combi natie met andere beroepen kunnen en ook af en toe wel eens een beroep uitbrengen. Zoo neemt het beroepingswerk op het agen dum van vele kerken in ons gewest een be langrijke plaats in, en is het lang geen onver schillige of onbeteekenende zaak of daarbij ook gehandeld wordtinaar goede'regelen. Nu meenen we dat de regel, die bij dit werk gelden moet,lang niet allen, die daartoe geroepen worden helder voor den geest staat, en achten we het daarom gewenscht er iets van te zeggen. Niet alles wat met dat werk samenhangt willen we ter sprake brengen. We bepalen ons tot de bespreking van een tweetal verkeerde opvattingen, die o.i. het meest voorkomen en ook het meeste kwaad doen. De eerste van die verkeerde opvattingen zouden we willen noemen, die van de naïviteit. Daar zijn er wel, die blij zijn als er eens een vacature komt. Niet omdat ze op den Dienaar, die vertrok zooveel tegen hadden. Och, ze konden het best met hem vinden, en het viel hun ook niet moeilijk onder zijn prediking op te gaan. Maar ze vonden bij hem toch niet al hun wenschen bevredigd. En nu leven ze in de naïeve verwachting dat, als er door een vacature maar gelegenheid komt te beroepen, dan al hun wenschen zullen kunnen in vervulling gaan. En niet alleen de hunne, maar die van allen Met die verwachting gaan ze dan ook de vacature in en beluisteren ze de predikanten van elders, die voor de gemeente optreden. Want natuurlijk beschouwen deze broeders het als een niet licht vergrijp aan de rechten der gemeente, dat de kerkeraad gaat hooren, en na onderzoek en ingewonnen advies, aan de gemeente een tweetal Dienaren voorstelt, die niet voor de gemeente optraden. Wee een kerkeraad, die zóó zou durven doenIn trillende verontwaardiging wordt hem het verwijt voor de voeten geworpen, of de gemeente dan heele- maal niets meer te zeggen heeft? Met die mentaliteit rekening houdende be wandelt een kerkeraad dan allicht den wel niet veiliger, maar toch rustiger weg, om predi kanten te vragen om voor de gemeente op te treden. De gemeente kan dan zelve zien en hooren. En dat geschiedt. De oogen scherpen zich om de figuur op den wel eens wat duisteren kansel goed op te nemen, en de ooren worden gespitst. Dat geeft dan evenwel al aanstonds bij de eerste examinatie een lichte teleurstelling. Dan blijkt toch wel dat niet alle wenschen door dien prediker vervuld worden. En zeker niet van allen. Maar lichtelijk troosten zij zich over die teleurstelling. Het was er nog maar één, dien zij hoorden. En als ze dan, na informatie bij den scriba, vernomen hebben dat er nog een heeleboel op 't lijstje staan, die toezegging deden van te komen preeken, dan denken ze: het komt nog wel goed! 'tZou toch ook al heel bijzonder zijn geweest als reeds de eerste de man van aller verwachting en dies van aller keuze bleek! Op die eerste teleurstelling volgt dan echter natuurlijk een tweede en derde, ja een heele reeks. En toch zijn er dan, die nog niet van hun naïviteit genezen, en nog maar blijven in den waan, dat als ze maar lang genoeg wachten, er eindelijk wel eens een prediker zal opdagen, die aller hart zal innemen, en na wiens vertrek op Maandagmorgen er uit de gemeente één roep zal opgaan„dien moeten we hebben". En wonderlijk groot is het geduld van die gemeenten, waarin deze naïviteit een min of meer epidemisch karakter heeft aangenomen. Ze kunnen er maar niet toe komen een beroep uit te brengen. Gebeurt het al eens dat-ei; een prediker optreedt, die het ideaal zeer nabij komt, men denkt dan: „laten we voorzichtig zijn, het kon wel eens wezen, dat als we hem beroepen hadden, we kennis maakten met één, die nog beter beviel, en dan zaten we er mee". Dat het nu in alle gemeenten, die maar traag zijn in het beroepen en zulke zijn er nog al enkele zóó zou gesteld zijn, willen we niet beweren. Daar kunnen ook andere motieven en oorzaken toe mee werken. Maar dat in sommige van die gemeenten, wel eens de hier boven geschetste naïviteit daarvan de schuld heeft, meenen we als tamelijk zeker te mogen en te moeten aannemen. En daarom lijkt er ons genoegzame reden voor om te wijzen op het kwaad, dat in die naïviteit schuilt en op de gevolgen, die er uit voortvloeien. In die zielsgesteldheid schuilt allereerst een moedwillige onnoozelheid. Het is toch in hooge mate onnoozel te meenen, dat een prediker ooit alle mogelijke wenschen zou kunnen vervullenen nog meer onnoozel te meenen, dat er een prediker zou zijn, die zóó alle léden van een gemeente zou kunnen be vredigen. Die onnoozelheid is dan ook zóó groot, dat ze alleen te verklaren is uit den wil om zoo onnoozel te zijn en de oogen te sluiten voor de werkelijkheid. Maar die wil is dan moedwil, d.w.z. daar is voor dat zóó-willen geen goede reden bij te brengen. De reden toch dat men zóó moed willig de oogen sluit voor de werkelijkheid is gelegen in hoogmoed. En welke verblindende macht de hoogmoed heeft is in het Paradijs al gebleken. Die hoogmoed meent dat men het nu maar eens voor het bestellen heeft Die hoogmoed neemt met het gewone geen genoegen, maar vordert het buitengewone. En die hoogmoed wijst weer op een zieke- lijken toestand. Diezelfde mentaliteit vindt men bij het verwende kind, dat den gewonen kost versmaadt en altijd iets bijzonders moet hebben. Het wil geen brood maar koek. Maar als er de rechte honger is, na ingespannen arbeid, zal de mensch blij zijn, als hij brood heeft en niet zeggenik wacht met eten tot ik er ook nog koek bij heb. En als er in de gemeente de rechte honger is naar het Brood des Levens, zal men zich verheugen, wanneer dat Brood in de prediking geboden wordt en niet zeggen dat is eigenlijk niet voldoende, we moeten nog meer hebben. En is om al deze redenen reeds noodig dat met die moedwillige onnoozelheid gebroken wordt, daar is ook nog een andere reden voor. Men zou zich toch nog kunnen vergenoegen met die naïviteit wat den spot te drijven, wan neer het volgen van die practijk niet zulke ernstige gevolgen had. Maar die zijn er. Dit kan er toe meewerken, dat aan een gemeente wordt onthouden, wat zij voor haar welwezen noodig heeft, n.l. de bearbeiding door een eigen Dienaar des Woords. En als men zich dan eens goed voor den geest brengt, wat het zeggen wil, dat er in de 52 Zeeuwsche kerken 25 vacatures zijn, en daarbij nog er op let dat onderscheidene van die vacatures al twee en meer jaren duren, dan blijkt toch wel de noodzakelijkheid, om dezen vos in de wijngaard des Heeren te van gen en te dooden en met die moedwillige naïviteit volkomen te breken. Heij. II. Het zou kunnen zijn dat onder het lezen van ons vorig stukje over legaten sommige broeders en zusters de gedachte bij zich voel den oprijzen, dat hier metterdaad voor hen een roeping werd aangewezen en zij alzoo het plan gingen koesteren naar die roeping ook te handelen. Wanneer dat alzoo mocht zijn hopen we dat men ons de vrijheid veroorloven zal erbij hen ernstig op aan te dringen, de volvoering van dat plan niet lang uit te stellen. Men zal toegeven, dat hi?r groot gevaar be staat voor uitstellen. Denkt de mensch door gaans niet gaarne aan den dood, hij vermijdt dan ook liefst wat met den dood verband houdt en hem daaraan herinnert. En daartoe behoort wel in de eerste plaats het maken van een testamentaire beschikking. Maar door dat uitstellen zou het wel eens onmogelijk kunnen worden zich van deze roe ping te kwijten. En de schade daarvan zou dan niet alleen zijn voor de kerk maar ook voor den broeder of zuster, die zoo nalatig bleef in het recht vervullen van het rentmees ter-zijn. Daarom mogen we hen wel wijzen op wat de apostel Paulus dienaangaande schrijft in Gal. 6 6—10. Daar handelt de apostel over het gebruik van de stoffelijke goederen in den dienst der liefde, der dankbare liefde en der ontfermende liefde. Hij vergelijkt dat gebruiken van die stoffelijke goederen dan met een zaaien en wijst op het verband tusschen zaaien en oogstenwant zoo wat de mensch zaait zal hij ook maaien. Dus: wie veel goed zaad ge zaaid heeft mag ook een goeden oogst ver wachten; maar de mensch, die maar weinig gezaaid heeft zal maar een schralen oogst hebben. En als de apostel zoo heeft aangetoond de wenschelijkheid om niet schriel te zijn in het aanwenden van de stoffelijke goederen in den dienst der liefde, wijst hij dan in de tweede plaats op de noodzakelijkheid, dat zaaien niet uit te stellen. Dan schrijft hij toch verder: „zoo dan terwijl wij tijd hebben enz". En dien tijd hebben we nog in het heden. Straks komt de tijd en wie weet hoe spoedig dat onze zaaitijd voorbij is, dat we niet meer zaaien kunnen. Zij er dan geen uitstel ook in dit werk. Als het geschiedt in het geloof en dan alleen is het ook goed behoeft de gedachte aan den dood daarvan niet af te houden. Dan kan ook van dat rekenen met den dood en van dat zoeken-gereed-te-zijn vóór het sterven nog een liefelijke vrucht gevonden worden, wanneer straks die dood komt, is de vertroostende ge dachte, dat men door genade trouw was in het werk door God ons bevolen. Heij. II. Hoe kort het bezoek, op dien Woensdag avond aan ds. Lauwers gebracht, uit beschei denheid ook zijn kon, toch vond Z.Eerw. nog even gelegenheid een vraag te beantwoorden naar aanleidtng van een boekwerk, dat hij en kele jaren geleden van ons ten geschenke ont vangen had. Ds. L. had toen nog niet zoo lang geleden zijn overgang uit de Roomsche kerk doorge maakt en deed daarvan mededeelingen in ver schillende plaatsen, waar hij destijds optrad. Bij die gelegenheid, 't was in een dier kleinere steden van de provincie Zuid-Holland, had hij ook medegedeeld, hoe zeer hij het op prijs zou stellen, als men hetzij voor hemzelf, hetzij voor anderen, met wie hij in zijn land in aanraking kwam,en die hij met het heil in Christus wenschte bekend te maken, eenige lectuur wilde ver schaffen, welke voor zijn verder inleven in de Geref. waarheid en vooral voor den doorhem beoogden Evangelisatiearbeid van nut kon zijn. Wij meenden toen hem daartoe geen beter werk te kunnen aanbieden, dan het bekende boekwerk van Prof. Bavinck getiteld „Magnalia Deiu, waarin de waarheid, die naar de god zaligheid is, in overeenstemming met onze Geref. belijdenis zoo duidelijk en vooral zoo getrouw aan het Woord Gods, als een korte, populaire dogmatiek wordt weergegeven. Wel hadden wij later een schrijven van ds. Lauwers ontvangen, dat ons deed zien, hoezeer hij dit geschenk op prijs had gesteld en van de vrien den, bij wie hij toen gelogeerd had, vernomen, dat dit boekwerk den anderen morgen de eer genoot, dadelijk door hem op zijn verdere reis te worden medegenomen, maar van het nut, dat Magnalia Dei, liever van den zegen, dien het had mogen aanbrengen, waren wij nog steeds onkundig gebleven. En zoo begrijpen de lezers onze nieuwsgie righeid, die op dien avond juist bevredigd zou kunnen'worden. Ds. Lauwers deelde ons dan ook mede, dat dit boek in de eerste plaats voor hem zelf een goede wegwijzer was ge weest, dat het daarop benuttigd was door iemand, die thans als evangelist in den arbeid der Evangelisatie werkzaam was en op dit oogenblik in handen was van een jongmensch, die zich ook voor dat werk wenschte voor te bereiden. Wij hadden vroeger dan ook wel ge dacht, dat dit boekwerk wel zijn weg zou vin den en waren thans nog meer verheugd er over, dat {wij ons toen die opoffering getroost had den (het boekwerk bleek al spoedig uitverkocht). Maar vooral stemde het ons tot blijdschap, daar we nu er ons met eigen oogen (beter gezegd ooren) van overtuigen konden, hoe ds. Lauwers van het oogenblik af, dat Z.Eerw. zich met al de liefde van zijn aan den Heiland van zondaren toegewijd hart en leven op den Evangelisatiearbeid .geworpen" had, dit deed op een wijze, die niet dan de volle instemming bij ons Gereformeerden kon wegdragen. Moge dan ook die pennevrucht van Prof. Bavinck, wiens laatste rustplaats, gedekt door de een voudige zerk, met het sobere inschrift „in mijn tegenwoordige woonplaats gevonden wordt, nog vele toekomstige arbeiders in den dienst der Evangelisatie tot nut zijn, om in België nog velen der in het schemerlicht levende landge- nooten" (zooals ds. L. ze zelf eens in hun geestelijk signalement teekende) door de wer king des H. Geestes te mogen brengen tot het volle, rijke licht der genade in Christus Jezus. Ds. Lauwers had de vriendelijkheid, niette genstaande wij het afwezen, daar hij al zoo'n dag van inspannenden arbeid achter den rug had, om ons nog een eindweegs met den tram te vergezellen, tot wij een der vrienden van het reisgezelschap konden ontmoeten. Gaarne beloofden wij, dat wij den daarop- volgenden avond, zoo vroeg als onze plannen voor dien dag dat zouden veroorlooven, in de Evangelisatiebijeenkomst, door ds. Lauwers geleid, zouden verschijnen, om met dien arbeid, waarvan wij nu al zooveel gehoord hadden, persoonlijk nader kennis te mogen maken. Met het oog daarop vonden wij het den anderen dag recht aangenaam, dat wij, na een tochtje, door goed weer begunstigd en waarop wij weer veel hadden mogen genieten van den rijkdom van Gods Schepping ditmaal meer „boven den grond", dat wij te Luik konden instappen in een trein, die ons om zoo te zeg gen in één adem, want wij legden onderweg nergens aan, naar Brussel zou brengen. Na de gebruikelijke lichamelijke versterking van den dag in ons hotel begaven wij ons dan op weg naar de Boulevard Emile Bochstael, om als het mogelijk was, daar ook nog een geestelijke versterking te mogen ontvangen. Wij bleken dien avond ook nog niet te oud om te leeren, want wij mochten, na eenige minuten gewacht te hebben in een vreemd land gaat dat met minder ongeduld gepaard dan in zijn eigen omgeving beslag leggen op een tramgelegen heid, die ons „in éénen" naar het Evangelisatie lokaal zou brengen, terwijl we het den vorigen avond niet zonder „overstapje" hadden afge kund. Een volgend maal hoop ik den lezers en lezeressen onze ervaringen op de Evangelisatie bijeenkomst mede te deelen. (Wordt vervolgd). TWEETAL TE Vlaardingen J. Hoek te Soest en dr. P. D. Kraan te Zuilen. BEROEPEN TE Engwierum H. de Jong, cand. te Oudega (W.) BoornbergumH. de Zwart, cand. te Hallum SpjjkM. Meyering te Delf'zyl Ulrum K. Prins te Niezjjl MeerkerkH. Brouwer te Borssele Ten PostJ. Scholten te Goenga c. a. Bruinisse-OosterlandH. Veldkamp te Anna- Jacoba-Polder GramsbergenJ. J. Buskes, cand. te Utrecht. AANGENOMEN NAAR AlmkerkP. de Jong te Schoonebeek Heerenveen W. Steunenberg te Heemse. BEDANKT VOOR DedemsvaartJ. S. Schaafsma te Gasselter- nyeveen. Beroepbaar. De heer J. J. Buskes, Lange Nieuwstraat 20 te Utrecht, zal gaarne een be roep uit de Gereformeerde kerken in over weging nemen. INTREE TE Sexbierum door ds. L. van Urk met 2 Cor 8 8 en 18, na bevestiging door prof. dr. T. Hoekstra met 1 Petii 5 24. Pastoriebouw. Het bouwen van een pas torie voor de Geref. kerk van Giessen-Oud-en- Nieuwkerk is opgedragen aan G. H. Vertregt, aannemer te Middelburg. Giften. In de collectezak van de kerk te Kollum werd een gift van f 1000 (zegge: één duizend gulden) gevonden. Merkwaardige vondst in een collectezak. Het gebeurde in Zwolle, bij een collecte voor het bouwfonds van een derde kerk. Daar rolde uit een der zakken een pakje, dat bij opening bleek te bevatten gouden en zilveren ringen, versierselen, haken enz. Er wasteen briefje bij, dat verwees naar Ex. 35 22, en voorts de volgende meedeeling behelsde„Van een groot gezin, dat vermeent (naar de mate van zijn maatschappelijken welstand voor een behoorlijk bedrag te hebben ingeschreven voor den bouw eener nieuwe kerk, doch bovendien nog gaarne in dezen vorm voor des Heeren huis een offer biedt". Zulke merkwaardige vondsten zouden ook elders wel, zonder dat men daar nog denkt aan het bouwen van een nieuwe kerk, met blijdschap begroet worden, en zeer nuttig kunnen worden aangewend. Ze zouden ook wel mogelijk zijn, zonder dat men zich ontdeed van een betamelijke ver siering. We zouden er waarlijk niet op willen aandringen dat de zusters der gemeente aan het einde van den morgendienst al hun krullen met toebehooren, benevens hun kettingen met slot in de collectezak wierpen, om 's middags zonder deze versierselen inde kerk te verschijnen. Dat zou al een zelfden troosteloozen, onaan- genamen indruk maken als die van een kip in den ruitijd. En bij het weinige, dat in onze kerkgebouwen aesthetisch aangenaam aandoet, en bq het vele, dat door leelijkheid afstoot, waardeeren we te meer het schoone in de kleeding der menschen, die onze kerkgebouwen vullen waarom we dat niet gaarne zouden missen. Wanneer dan ook zulk een collecteoogst alleen mogelijk zou zijn, door een offer van die be tamelijke versieringen zouden we dat offer wel wat te groot vinden. Maar noodig is zulk een offer niet. Daar zijn ook wel overtollige versieringen, en die daarom niet de schoonheid verhoogen. Het aantal ringen is wel eens grooter dan met goeden smaak is overeen te brengen. Als er soms een drie- of viertal aan één hand „prijkt" wordt dat wel wat veel. Zoo ware er meer te noemen. Zulken, die zoo ruim in hun goed zitten willen we daarom in overweging geven eens aan dien collectezak in Zwolle te denken, en het daar gegeven voorbeeld te volgen. Dat had dan een tweeërlei voordeel. Het ijdel „pronken" hield daarmee op en alzoo een I zonde van bedrijf; misschien ook een zonde van nalatig heid omdat men te weinig aan de kerk gaf en dan kon er ook hier en daar eens aan gedacht worden om onze kerkgebouwen een zoodanig net uiterlijk te geven als in overeen stemming zou zijn met het doel waartoe we daar saamkomen. Afscheid en Intrede. Hoogeveen. Woensdagavond werd candidaat P. J. Lambooij als missionair Dienaar des Woords in de Geref. Kerk van Hoogeveen bevestigd door zijn schoonvader Ds. W. Verhoef, van Zeist. De bevestiger sprak over Lucas 962. Het was een woord, waarin duidelijk zoowel het moeilijke als heerlijke van het ambt van den Dienaar des Woords, speciaal van hem, die geroepen is tot den dienst der Zending, uitkwam. Bij de bevestiging zong de gemeente den leeraar toe Ps. 121 4. Daarna aanvaardde de naar Soemba ver trekkende leeraar zijn dienstwerk sprekende over 2 Corinthe 5: 14, nadat hij eerst gelezen had Jesaja 61—8. „Want de liefde van Christus dringt ons", is een woord voor de gemeente zoowel als voor den Dienaar. Toegesproken werden Ds. Verhoef, de Kerkeraad, Ds. M. Gravendijk, Ds. D. K. Wielenga, Deputaten voor de Soemba-Zending, Generale Deputaten, de heer en mevrouw Tj. van Dijk. /Ds. Lambooij werd toegesproken door Ds. Gravendijk namens de gemeente, door Ds. Meijering van Delfzijl namens Deputaten, door schoolopziener T. v. Dijk van Soemba. Uithuizen Ds. C. J. Bos, van Zuidwolde, hoopt D. V. 18 Nov. zijn intrede alhier te doen na bevestigd te zijn door zijn zwager Ds. G. van Halsema, van Nijeveen. De Ned. Zendingsconferentie. Van H. M. de Koningin is bij de Nederlandsche Zendings conferentie het volgende telegram ingekomen „Zeer gevoelig voor de gevoelens, neergelegd in Uw telegram, betuig ik de Algemeene Zen dingsconferentie mijn warmen dank en verheug mij met U allen oprecht in de vele zegeningen, welke God in de afgeloopen jaren op den zendingsarbeid heeft willen schenken. Moge Uw samenzijn voeren tot versterking van den band der saamhoorigheid, welken wij allen in Christus zoeken". (w.g.) WILHELMINA. Evangelisatie. Door de Geref. kerk van Almelo zal 2 Nov. a.s. het nieuwe Evangelisatie lokaal aan de Nieuwstraat in gebruik worden genomen. De opening geschiedt namens den kerkeraad door Ds. W. L. Milo. GEREF. KERK MIDDELBURG. Gedurende de maand September 1923 zijn Ingekomen met attestatie uitAmsterdam, Gerhardus Willem van den Bend, Langedelft B 130 Grijpskerke, Lena Boone, Beenhouwers singel K 78; Utrecht, Cornelia Ruigendijk, Gasthuis; Veenendaal, Albertus van Leeuwen, Krommeweele L 33—34; Gedoopt: Christiaan, zoon van Chr. de Boks en W. Cevaal, Noordweg S 223Janna Leuntje, dochter van S. Dingemanse en W. Joziasse, Seisweg R 121b; Franciscus Jacobus, zoon van J. S. Hoek en J. J. Damen, Hendrikstraat W 60Jozina, dochter van H. Kooman en A. J. Joosse, Veersche weg S 254a GehuwdSjoerd Westerterp met Gerardina C. A. Romeijn, Segeersingel V 59Wessel Ver-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2