Brieven uit Z.-VIaanderen. XXXII. KERKNIEUWS. FEUILLETON- d00e (7 voor wel iets over heeft. Wij hebben geleerd in de Joden te zien de beminden om der va deren wil en hoe goed deed het ons, als we eens hoorden dat een Jood of een Jodin zich tot den Heere had bekeerd en in Jezus den Koning Israels had begroet. En dit is tot dus ver uitgekomen. Zonder eenigen tegenzin heb ben onze kerkeu gehoor gegeven aan 't ver zoek om eenmaal per jaar één collecte te houden en de opbrengst daarvan is waarlijk niet gering. Uit het financieele rapport door de Deputa- ten voor onze zending overgelegd blijkt, dat uit de collecten of bijdragen der kerken ont vangen is in 't jaar 1920-21 f 16074,77 in 't jaar 1921-22 f 20216,68 V, en in 't jaar 1922-23 f 19802,98. Daarmee is aangetoond, dat er wel offervaardigheid voor dit doel bestaat. Zonder aarzeling wat de geldelijke gevolgen betreft kon men dan ook overgaan om een tweeden Dienaar des Woords te beroepen. Zulk een uitkomst stemt tot dankbaarheid. Het spreekt vanzelf, dat ik met belangstel ling het geheele rapport heb gelezen, wijl ik graag weten wilde, wat er van het eigenlijk werk was gekomen, en nu ik het nagegaan heb, kan ik aanstonds zeggenmijn vrees is be schaamd. Ik duchtte, dat zulk een missionair predikant zich hoofdzakelijk beperken zou met in onze onderscheiden kerken bidstonden te houden voor de Zending onder de Joden en het Gereformeerde volk warm te maken voor dezen arbeid; dat hij voorts vaak op Zondag predikbeurten zou vervullen, maar dat hij wei nig werk zou maken van zijn eigenlijke taak. Niet omdat hij daarvoor niet zou gevoelen, maar omdat hij geen gelegenheid kreeg om het te verrichten. Het is mij een oorzaak van blijd schap, dat ik mij in dit opzicht heb vergisten dat het geheel anders uitgekomen is dan ik dacht. Als ik let op wat het rapport mededeelt aangaande den arbeid door onzen broeder van Nes verricht, dan spreek ik het onomwonden uit, dat het onze kerken stemmen moet tot erkentelijkheid. Hij heeft met ijver, met toe wijding en met beleid gearbeid aan het heil der joden en we mogen gelooven, dat ook deze arbeid niet ijdel zal zijn in den Heere. Het lijkt me toe, dat hij de middelen heeft gevon den, waardoor er onder den zegen des Heeren iets tot stand komen kan. Natuurlijk heeft hij het niet in de hand om eenig hart te ontsluiten voor het Woord Gods wij belijden allen dat dit het werk des H. Geestes is maar hij heeft kunnen bewerken, dat de aandacht der joden in verschillende plaatsen op zijn werk gevestigd is. Het is een gunstig teeken, dat de oude vijandschap is ontwaakt en dat zij alles in 't werk stellen om zijn arbeid te verhinderen. Bemoedigend voor hem is 't, dat hij in ds. Velders een medearbeider heeft verkregen, die evenals hij lust gevoelt om zijn gaven en krachten aan deze Zending te geven, want er is werkelijk veel te doen. Aanvankelijk heeft hii ook vrucht op zijn arbeid gezien, wijl een vijftal jodinnen door den H. Doop opgenomen werden in de Christelijke kerk. Mochten het de eerstelingen zijn, waarop straks een rijke oogst volgt. Wanneer iemand in bizonderheden dezen arbeid wil kennen, dan leze hij het Rapport zelf. Het is de moeite wel waard en het kan ons opwekken tot vuriger gebed om de be keering der joden. Hoe men ook denkt over de toekomst van dit merkwaardig volk, doet er in dit opzicht niet toe, maar het is duidelijk, dat er ook onder dit volk nog een overblijfsel naar de verkiezing der genade is en dat God den arbeid der barmhartigheid wil gebruiken om de gekenden te brengen aan de voeten van den Gekruisigde, opdat Zijn bloed hen reinige van al hun zonden. Bouma. Amice. Ge hebt zeker ook het berichtje in „De Standaard" gelezen over onzen ouden broe der D. Mulder Ge kent hem natuurlijk. Den grijzen kampioen voor ons christelijk onderwijs in Noord-Zeeland. Wat klein van gestalte trekt hij in een ver gadering al aanstonds uw aandacht door de grijsheid zijner haren, die als een krans den gladden, lichtelijk gebruindenschedel omringen. Hij is vooral op kerkelijk gebied een bekende verschijning. Ik meen, dat hij naar de Generale Synode dit jaar voor den achttienden keer is afgevaardigd. Een eenigszins belangrijke politieke of kerkelijk:; of schoolvergadering telt hem on danks zijn meer dan 70 jaren nog steeds onder de belangstellende aanwezigen. Inderdaad heeft God onzen eerwaarden ouderling uit Zierikzee groote gaven geschonken. Die niet alleen Zierikzee, maar heel onze provincie op velerlei terrein ten goede kwamen. En dat mijn Z.-Vlaamsche brief nu aan hem herinnert zult ge begrijpen als ge weet dat zijn werkzaamheid op schoolgebied te Terneuzen, waar hij hoofd was, bij velen nog niet is ver geten. Van uit het Zuiden drukken we dan ook warm Meester Mulders hand, en wij betuigen dat het ons goed deed, dat we omtrent hem in „De Standaard" lazen, dat hij te Utrecht op het centrale convent der A. R. partij is gehuldigd. De oud-minister Idenburg sprak bij de opening van het convent zijn bizondere voldoening uit over de benoeming van den heer D. Mulder tot ridder in de Orde van Oranje Nassau en speldde hem toen zelf het ridderkruis op de borst. De vergadering zong hem 's Heeren zegen toe. Spare de Heere onzen bejaarden doch nog zoo helderen broeder nog tal van jaren. Het was eigenaardig, dat de ouderling-afge vaardigden naar Utrecht juist de twee mannen waren, die tegen het liberale bolwerk in het land van Schouwen in de politiek en tegen de lijdelijke traagheid op het gebied van ons christelijk onderwijs heel hun leven zoo dap- perlijk hebben gekampt. Reeds zag hun arbeid vrucht. Er blijft echter nog werk genoeg voor jongeren. Een kwaad waartegen we in Zeeland overal hebben te strijden is vooral de veel te groote vrijheid, die er heerscht in den omgang van jongens met meisjes. De schadelijke gevolgen blijven dikwijls niet uit. Het moeilijkste is, dat ge met oude, van geslacht tot geslacht ingeroeste gewoonten te doen hebt. Doch de personen, die deze ouderwetsche gewoonten overnemen zijn kinderen van een heel wat nieuwer en „wijzer" eeuw. Ook op het platteland hebben de ouders vooral in dezen zedelijk zoo besmetten tijd een ernstige roeping. Let op de kinderenWe lazen ergens „Omtrent de zedelijke verwording in de residentie bijzonder onder het opkomend geslacht, kwamen ontzettende berichten in. De statistiek der ongehuwde moeders meldt dagelijks en kele gevallen van minderjarigen". „Als men bedenkingen gaat opperen tegen het moderne kampleven dan ben je conservatief. Hoe het soms in die kampen toegaat kan een burgemeester van een Veluwsch dorp u zeggen, die tot den uitroep kwam„Maar zijn de ouders dan gek geworden?" Dat is goed-Hollandsch, Amice. En 't spreekt boekdeelen. Hier in Zeeland zien we dat ook wel eens; het kampleven. Er is iets moois in. Maar het toezicht mag dan wel uitstekend en nog eens uitstekend' in orde zijn Want inderdaad, we loopen in Zeeland ook gevaar. Het hart schreit ook hier wel eens om jonge moeders, die nog kinderen zijn. Ge kent ook hier de gevallen van doopleden jongens en meisjes, waarbij alle breidel zoek schijnt. En van die dingen is in velejgevallen te slappe opvoeding in de jeugd schuld. Ik ben het dan ook maar half eens met wat uit de Delfshavensche Kerkbode door B. W. in de Reformatie is aangehaald. Het geldt het gebruik van „den grooten hamer" in de op voeding. De schrijver beweert, dat we elk vergrijp van het kind niet met den grooten hamer te keer moeten gaan, of het kind te pas en te onpas met hel en verdoemenis moeten bedreigen. Hoe moeten we dan het aanleggen We moeten trachten het kind op zoodanige wijze en op daartoe met zorg gekozen plaats en tijden met Gods Woord en in zettingen bekend te maken, dat het gaarne luistert. De spijze moet zoodanig opge diend worden dat het kind haar aangenaam vindt en gaarne opneemt. Iemand, die veel gereisd heeft kan van verre landen zoodanig vertellen, dat er bij de hoorders sterk verlangen rijst om ook dat schoone met eigen oogen te aanschouwen Welnu, dat heimwee zou ik bij de kinderen willen wekken naar het leven met God in zijn Koninkrijk. Dan behoeven we er niet met den grooten hamer op te slaan en met hel en verdoemenis te dreigen. Als we het kind leeren dat in den hemel niets komt dat onrein is, dan ondervindt het als van zelfzoodra het heimwee naar 's hemels zalm in de ziel gedaald is, dat het zondig en met schuld bevlekt is. En wijl het Bijbelsch onderwijs steeds tot middelpunt heeft den Heiland van zondaren weet het waarheen het moet vluchten. Dan zoekt zulk een kind een eenzaam plekje en stort op kinderlijke wijze zijn hart uit voor God en dan vindt het in dien God zijn God, dan spreekt die God tot zijn hart van vrede. En dan alleen zal zoo'n kind staaude kunnen blijven te midden van een wereld die in het booze ligt". Natuurlijk zijn we het er over eens, dat niet elke overtreding gestraft moet worden met een verwijzing naar de hel. Ik zou zelfs bij groote menschen met den „donderslagdergoddeloozen" voorzichtig zijn. Maar wat in deze Kerkbode van Delfshaven dan in 't algemeen als raad gegeven wordt klinkt in mijn oor toch wel wat slap èn wat vreemd. Het is de bedoeling niet van den schrijver om hier alleen de handelwijze jegens een „overtredend" kind aan te geven. Het gaat over de godsdienstige behandeling van het kind in 't algemeen. Maar hoe zit het dan met die zorgvuldig gekozen plaats en tijden. Altijd voor elk kind apart en verschillend? Wat bedoelt de met zorg gekozen plaats om de spijze van Gods woord aangenaam te maken? 't Is me of hier de kinderkerken van vroeger weer om den hoek gluren. En wat zijn die bijzonder gekozen tijden? Is het soms voor thuis alles bedoeld? Want anders zou ik zeggen, Amice, neem je jongens van kindsbeen af mee naar de kerk. Als ze naar school kunnen, kunnen ze zeker ook naar de kerkIk ken er wel nog jongereVroeg gewend oud gedaan. Het lijkt me waarlijk geen vooruit gang, dat we tegenwoordig zoo weinig jonge kinderen in de kerk zien. Ik bedoel niet ze in den tuin van de kerk te zetten, zooals vroeger maar naast vader en moeder zie ik ze graag. Van jongsaf moet ge ze eerbied inprenten voor de kerk. En al is de spijze soms wel wat zwaar, en de kost wat stevig, langzaam aan went ook dit, vooral als er thuis eens nagevraagd wordt. Misschien bedoelt echter de schrijver met die met zorg gekozen plaatsen en tijden kerk en catechisatie en school. En dan ben ik het goed met hem eens. Doch hoe dan weer die met zorg gekozen tijden. Een ding bevreemdde me echter het meest. En dat was de gang van zijn betoogGe moet bij het kind heimwee trachten te wekken naar het leven met God in zijn koninkrijk; in 's hemels zalen, waarin niets onreins komt. En als dat heimwee er is, dan ondervindt het kind vanzelf, dat het zondig en schuldig is, en weet het tot Wien te vluchten. Ik begrijp het niet, Amice. Want ik lees hierinuit het verlangen naar God wordt het schuldbesef geboren. En hoe kan er een waar heimwee naar God zijn als we niet juist we gens onze zonden ons eerst van Hem geschei den gevoelen. Ik kon met eenige wijziging hier overnemen wat dr. De M. deze week in een recensie schreef: Wat is het waardoor het kinderhart ver anderd wordt? Is het de vriendelijkheid die men den kinderen bewijst. Een zekere psychologische en paedagogische geschikt heid om met lastige kleine menschen om te gaan. 't Verwondert me toch dat B. W. met zoo veel instemming dit stukje overnam, want het munt niet uit in helderheid en ik geloof dat er wat meer positiefs tegen de ouders te zeggen is, die met hel en verdoemenis zelfs reeds bij kleine kindervergrijpen dreigen. Neen, by niemand, al meende men het nog zoo goed met hemal had men zelf volkomen vredeal wist men geborgen te zijn in het Lam Gods, toch niet in staat, om ondervonden genade aan anderen mede te deelen. Niemand Dan Eén En toen had de predikant, die sterven ging, zyn zoon herinnerd aan het woord, dat hy Zondag op Zondag zyn gemeente had vóórge houden, in allerlei toonaard en op allerlei wyze Die My zoekt zal My vinden Dat beteekende dus, heel eenvoudigln oprechtheid tot God, tot Jezus Christus gaan. Niet naar menschen. Maar het oog omhoog heffen, naar den levenden God.. En dan uit het geprangde hart, al was het maar een zucht, doen opstygen een smartelyk verlangeneen schreeuwen, als het hygend hert, dat naar de waterstroomen smacht. Meer had zyn vader hem niet kunnen zeggen of aanraden. En zoo had hy zyn vermoeide vader verlaten, zonder te vinden, wat hij zocht. Omdat hij, zoekende het goede, toch verkeerd zocht. By menschen En niet by God Neen, hy was geeü twijfelaar in den zin, als meester Vlietstra dit dacht. Hij zocht wel. Maar hy was er nog niet toe gekomen om op de juiste plaats te zoeken. Maar hy gevoelde, dat het zoo niet langer kon gaan. Eén van tweeënhy moest radicaal anders Ofschoon ze gelukkig zeer zeldzaam zijn. Als ge daartegen een waarschuwing wilt doen hooren, waarom dan niet liever er op gewezen, dat ge als ouders in het tegengaan van de zonde der kinderen desnoods met de roede zoo'n ontzaggelijke kracht en steun hebt in het verbond. Leer het kind, ook het jonge kind, zijn doop verstaan. Zelfs dr. J. H. Gunning vat het forscher op dan de schrijver in de Kerkbode, waar hij bij zijn godsdienstonderwijs voor het kind op de eerste plaats het gezag zet: „Laat het kind, naarmate de dageraad „van het bewustzijn in hem gloort, be merken, dat zijn ouders die hem het „hoogste zijn, in hun eigen oog niet het „hoogste zijn, dat zij zelf zich buigen voor „hoogere macht, haar eerbied en gehoor zaamheid en liefde betoonen „dat de macht, die zij over hun kinde- deren uitoefenen slechts een ontleende „macht is, dat zij als ouders slechts de „vicarissen Gods zijn, in Wiens Naam zij „regeeren en Wien zij verantwoording „schuldig zijn". (Paed. opstel II 226). Ook al hebben de kinderen het heimwee naar den hemel nog niet, ze moeten leeren, dat zonde overtreding van Gods gebod is. Niet omdat er een hel is, moeten ze gehoorzaam zijn, maar omdat God het eischt. „'t Mag niet, want Gods Woord verbiedt het", dat is de kracht der opvoeding en de kracht der tucht, ook der roede voor de ouders. Vandat „de dageraad van het bewustzijn in hen gloort" moeten onze kinderen er op ge wezen worden dat ze kinderen des Verbonds zijn. Niet maar van nature, krachtens geweten of anderszins maar door een byzonder woord van God, door doopsbelofte en doopeisch zijn de kinderen verplicht den Heere lief te hebben en te dienen. Krachtens dat zelfde verbond kunnen en moeten zij weten dat in hun hart geen goed woontdat het meeste kwaad van binnen in hen zit, dat ze de verdoemenis in Adam deel achtig zijn, ze met hun kinderboosheid zonde doen en dat ze indien ze geen vergiffenis vragen aan den Heere, niet in den hemel kunnen binnengaan. Maar in datzelfde genadeverbond hebben de opvoeders ook een rijken troost aan te bieden aan hun kinderen, die soms over hun kinder zonden zoo'n ontroerend berouw toonen, en in moeders of vaders oogen den troost begeeren te lezenDat de Heere die Zijn beloften reeds in prille jeugd aan hen heeft verzegeld in den doop, hun eenvoudig oprecht gebedje om ver geving zeker verhooren zal. Dat Hij hun de kracht zal schenken om tegen alle kwaad te strijden en zij gewis en zeker mogen zijn, dat God hen met hun berouw, in genade zal aannemen. 't Zijn bekende dingen, Amice. Maar ik moest ze je toch even herinneren, omdat ze meer dan het wat ongewone Delfshavensche stukje het deed, wat krachtiger en positiever heenwijzen naar den eenvoudigen Doopsregel „En de ouders zullen gehouden zijn hun kinderen in 't opwassen hiervan (dat is in Adam gevallen maar in Christus opgericht) breeder te onderwijzen". Een wat krachtig aanpakken onzer kinderen, niet met bedreigingen maar met den eisch van Gods Woord met daarbij zijn belofte is nooit, vooral niet tegenwoordig, overbodige weelde. Z. v. D. Voor den nood in Duitschland ontving ik deze weekN. N. te Hk. f 1,—J. d. R. Koud. weg f2,50; M. F. te B. f 1,—van Mientje en Jan F. te B. f 1,— J. B. te de Val f 1 J. d. F. te Z. f 10,Mej. A. v. O. te M. f 1,— In de Standaard stond dat de onkosten van een kinderentrein 2500 gulden bedragen. Er was deze week nog 1900 gulden noodig.' De kinderen komen D.V. ongeveer tusschen 14—21 October. Hartelijk aanbevolen 1 BEROEPEN TE HeerenveenW. Steunenberg te Heemse. Oosterend, Hijdaard, Borger en Zweeloo: H. [de Zwart cand. te Hallum. worden of hij ging een pad op, waarop hy zyn wis verderf tegemoet liep. In dien ontzaggelijken, niet te beschrijven stryd, dien zielestrijd moest hy studeeren. En dat kón niet. Het was hem eenvoudig onmogelijk. Hy kon er zich niet by bepalen, verzuimde college op college wierp zyn boeken weg dwaalde door Leiden of in de omgeving der Sleutelstad, zonder een slag uit te voeren. Maar dat kon toch ook weer niet. Niet alleen, dat hy zijn studie byna had voltooid en Mr. in de rechten dan zyn zou, maar ook, omdat hy zyn niets-doen niet kon verantwoorden tegenover zyn oom van moeders zijde, die hem financieel in staat had gesteld, aan de Leidsche Universiteit college te loopen. Zyn vader had liever een andere universiteit voor hem gekozen, maar oom, die uit den aard der zaak, ook stem in het kapittel had, vond Leiden zeer geschikt en, tegen zyn zin, had dominé Treebeek er in berust. Leiden was niet goed geweest voor Johan. Het milieu deugde niet. Het had hem gebracht op paden, waarop hy niet behoorde, al viel op zyn gedrag als zoodanig niets aan te merken en al kon hy aan tal van studenten ten voor beeld worden gesteld. Maar in geestelijk opzicht was Leiden niet goed geweest. Zijn omgeviüg had hem, hoewel hy het zich eerst onbewust was, afgevoerd van zyn godsdienstige overtuiging, die nog niet de vastheid als die eener rots had verkregen. Toen hy werd het zich langzamerhand bewust was zyn twijfelen, zyn zoeken be gonnen. HUGO KING MANS. Johan hield dolveel van Gretha, eigenlyk nog meer van haar dan van Ida. Maar bij haar had hy ook niet terecht gekund met zyn vragen. Hy had het gepoogd, maar zy verstond hem niet en had spoedig het gesprek op wat anders gebracht. In het ziekenhuis was al zooveel ellende je waart bly, er eens een middag uit te zyn. En nu moest Johan niet zoo zwaar wichtig doen, vond zy by zichzelf, zonder het evenwel te zeggen. Zy sprak er liefst maar niet van. En Johan praatte niet verder. Ook by Gretha geen steun Ida was toch anders dan Gretha, vond hy. Hy had met haar niet bizonder kunnen op schieten, maar als een openbaring kwam het tot hem, dat daarvan de schuld niet by haar, maar by hem lag. Ida bezat, wat hy, eerst on-, daarna bewust, zo c h tDat was het onderscheid tusschen hen. Maar Ida wa9 de jongere. Moest hy, de oudere, dan tot de jongste gaan Zoo peinsde hy, terwijl hy door Leidens straten liep. Dan dacht hy opeens weer aan het ziekbed van zyn vader, dat zoo spoedig een sterfbed werd. Hy behoefde, had zyn vader gezegd, tot niemand te gaan. Tot niemand Was het niet wonderlijk? Tot niemandWant niemand kon hem helpen Men kon hem vertellen, hoe het was. Men kon desnoods uit eigen ervaring spreken, wat aldus zijn vader niet heel veel effect sor teerde, omdat God op zoo menigvuldige wyze Zyn uitverkorenen trekt. Men kon alles doen. En men moest dat alles niet wegwerpen, in tegendeel Maar de vrede, die alle verstand te boven gaat, neen, dien kon niemand hem schenken. Johan had dat een harde boodschap gevonden. Maar de waarheid ervan kon hij toch eigenlyk niet ontkennen By niemand By vader niet. want hy was dood. Maar ook by de levenden niet. By Albert niet, want die dacht aan eeuwige, aan geestelijke dingen heelemaal niet. By Gretha niet, want die hy had het alras gemerkt praatte er het liefst maar niet over, hoewel zy toch weer anders was dan Albert. By niemand. By zyn vrienden onder de medestudenten niet. Zy verstonden hem absoluut niet, gingen hem zelf-s mijden, omdat hy wat „ouderwetsch" was in zyn opvattingen. By niemand had zyn vader gezegd en hij ging voelen, dat er heel veel waars in dat gezegde school.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2