Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
37e Jaargang.
Vrijdag 28 September 1923.
No. 39.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
ÜIT HET WOORD.
IJVEREN NAAR DE BESTE GAVEN.
Als de apostel hier opwekt te ijveren
naar de beste gaven, blijkt daaruit,
niet alleen dat er in de gaven, door
hem bedoeld, onderscheid is, maar dat
bij dit onderscheid ook te letten is op
goed, beter, best.
Met die gaven bedoelt hij de gaven
des Geestes aan de gemeente in
Corinthe geschonken, en dan spreekt
hij dus uit, dat die gaven des Geestes
niet alle dezelfde beteekenis en waarde
hebben. Alle die gaven des Geestes
zijn natuurlijk goed, maar daar zijn er
ook onder, van welke men zeggen kan
die zijn de beste.
Welke gaven des Geestes nu naar
het oordeel van den apostel, de beste
waren blijkt heel duidelijk uit hoofd
stuk 14 van dezen brief.
In 1 Cor. 14 1 schrijft hij: jaagt de
liefde na en ijvert om de geestelijke
gaven, maar meest dat gij moogt
pr ofeteeren.
En als hij daar het heeft over „profe-
teeren" bedoelt hij dan niet de won-
dergave der profetie, die bestond in
het door onmiddellijke werking des
Geestes, openbaren van zaken die de
toekomst golden.
Hij heeft daar blijkens het ver
band op het oog de gaven om uit
te leggen het Woord Godsde gave
tot onderlinge vermaning en stichting.
In vs. 3, toch schrijft hij„maar die
profeteert spreekt den menschen stich
ting en vermaning en vertroosting".
Volgens den apostel was dus de
beste gave niet deze, dat men wonderen
kon doen, kranken genezen, duivelen
uitwerpen, in vreemde talen spreken,
maar dit, dat men anderen kon stichten
met het Woord Gods; met den moede
te rechter tijd een woord spreken, een
dwalenden terugbrengen, mede arbei
den aan de onderlinge stichting en
opbouwing in het allerheiligst geloof.
En waarom de apostel d i e gave de
beste acht, zegt hij in hoofdstuk 13,
in het „hooglied der liefde", waarvan
ons tekstvers de inleiding vormt.
De liefde doet bewandelen den weg,
waarin onze gaven den naaste het
meeste nut zullen brengendoet staan
naar die gaven, die het meest hem ten
goede kunnen komen.
En die gave is niet de gave van het
spreken in vreemde talen. Die een
vreemde taal spreekt, sticht zichzelven
(1 Cor. 14 4). Die gave toch bestond
daarin, dat men in allerlei, voor anderen
onverstaanbare klanken uiting gaf aan
de werking des Geestes, die men onder
vond. Maar mocht men door die gave
dan in eigen ziel al den Heere danken,
de ander had er niets aan omdat hij
het niet verstond.
Daarom kon de apostel schrijven
„En nu, broeders, indien ik tot u kwam
en sprak vreemde talen wat nuttigheid
zoude ik u doen, zoo ik tot u niet sprak
öf in openbaring öf in kennis öf in
profetie öf in leering? (1 Cor. 14 6).
En iets verder „Ik wil liever in de
gemeente vijf woorden spreken met
mijn verstand, opdat ik ook anderen
moge onderwijzen, dan tienduizend
woorden in een vreemde taal (1 Cor
14 19).
Zoo is dan volgens hem de beste
gave, die gave, waardoor men het meest,
naar de wet der liefde, kan nuttig zijn
voor den naaste. En zoo is ook te
verstaan zijn vermaning„Broeders,
wordt geen kinderen in het verstand,
maar zijt kinderen in de boosheid en
wordt in het verstand volwassen".
(1 Cor. 14 20).
Wat vreemd lijkt het nu, dat de
apostel opwekt om naar die beste
gaven te ij v e r e n,
Die vermaning schijnt te lijden aan
een innerlijke tegenstrijdigheid. Er is
sprake van gaven, van zaken dus,
die gegeven wordendie men krijgen
moet om ze te hebben. Hoe kan dan
gezegd worden, dat men daarnaar moet
ij v e r e n Moest niet de apostel wan
neer hij het over die gaven heeft, dan
eindigen met een„och mocht het
eens gebeuren, dat u die gaven ge
schonken werden" en daarmee uit
Maar hij vermaantij v e r t naar die
gaven.
En terecht.
Want dat kan.
Ge kunt dat al opmerken in de
dierenwereld. Een hond moet leven
van wat zijn meester hem geeft. Maar
hoe verstaat dat beest de kunst om
in zijn heele verschijning te ijveren
naar die gave, zelfs te ijveren naar wat
hem de beste gave dunkt
En in hoogeren zin vindt ge dat in
de kinderwereld. Ook een kind moet
leven van wat aan dat kind gegeven
wordt. Maar hoe weet een kind
ook zonder nog tot lastige onbe
schaamdheid te vervallen op allerlei
wijze te staan naar wat het gaarne
heeft.
Zoo heeft dan ook de apostel het
recht te zeggen ij v e r t naar de beste
gaven.
Met dit vermaan komt de Heere nu
tot alle geloovigen.
Ook en bij den aanvang van de
catechesaties willen we daarop
bijzonder den nadruk leggen tot de
onvolwassene.
Ook voor hen zijn deze gaven de beste.
Niet, omdat zij al aanstonds de roe
ping zouden hebben met hun geestelijke
gaven anderen te dienen.
Maar, zoo dat al niet aanstonds hun
roeping is, en ten deele hebben ook
zij wel degelijk die roeping in het heden
dat blijft toch de hun wenkende
taak dan in de toekomst.
Elk geloovige is een lid van het
lichaam van Christus, en heeft als lid
een roeping tegenover het geheel.
Geroepen wordt hij met de roeping der
heilige liefde (1 Cor. 13.)
Zij hebben er dan naar te staan, dat
ze in het verstand dat is in het
verstaan van de Goddelijke, eeuwige
dingen volwassen worden.
En nu is er bij hen vaak een, te
prijzen, ijveren voor de dingen van het
tijdelijk leven. Een ijveren naar allerlei
gaven, die hun voor dit leven kunnen
ten goede komen Ze bezoeken allerlei
cursussen. En ze zijn daarmee vaak
zoo bezet, dat er geen tijd overblijft
voor de catechisaties en het zich voor
bereiden voor de catechesaties.
Daarom moge zij dan wel eens
luisteren naar die vermaning van den
apostelijvert naar de b e s t e gaven".
Wat zouden we zeggen van een
landman, die op zijn akkers ijverig deed
opzamelen de losse aren, om die in
de schuren te brengen, maar de volle
schoven liet buiten staan en geen
moeite deed die binnen te krijgen
En dwazer dan zulk een doen zou
het zijn, alleen maar te staan naar de
gaven, die dienen voor het tijdelijk
leven en te vergeten, die kunnen
strekken tot het geestelijk en eeuwig
welzijn van zichzelf en van anderen.
Zij er dan bij de ouders en bij de
kinderen een verstaan wat de beste
gaven zijn.
Zij er bij beiden een ijveren naar
de beste gaven in het afsmeeken van
de genade Gods, die deze gaven ver
leent.
En zij er bij dat bidden het werken,
om die gaven zich eigen te maken.
Dan zal er bij de jonge menschen
komen de kennis van de dingen van
Gods Koninkrijk.
Dan zullen ze daarvan voor zich zelf
de heerlijke vrucht genieten.
En dan zullen zij ook, naar de wet
der heilige liefde, straks met hun gaven
anderen kunnen dienen.
KERKELIJK LEVEN.
Van de Synode.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
Doch ijvert naar de beste gaven.
1 Cor. 12 81a.
Hf.ij.
Het is zeker een goede gewoonte, dat de
Synode zelve zorgt voor een verslag harer
werkzaamheden in de Bladen. Het is toch
begrijpelijk, dat velen gaarne weten willen, wat
er besloten is over de verschillende ingediende
voorstellen. Als de publicatie daarvan werd
overgelaten aan ieder, die er lust toe gevoelde,
dan zou het gemakkelijk kunnen gebeuren,
dat er verkeerde voorstellingen gegeven werden.
Niet, omdat zij die de berichten de wereld
inzonden, het zoo bedoelden, maar omdat zij
het niet altijd even goed begrepen hadden.
Nu de Synode zelf een paar broeders aanwijst
om de mededeelingen te doen en aan hen
schriftelijk de besluiten ter hand stelt, kunnen
zij gemakkelijk nauwkeurig alle belangstellenden
op de hoogte houden.
Mij werd ook in de laatste dagen nog wel
eens gezegd, dat slechts weinigen kennis nemen
van zulke officieele verslagen, wijl zij zoo
zakelijk zijn, maar ik voor mij geloof, dat dit
nog wel meevalt. Voor 't laatste meen ik
goeden grond te hebben. Het is mij gebleken,
dat meelevende leden hun aandacht gewijd
hebben aan de door de Synode vastgestelde
belijdenisvragen, ja, dat zij daarover met elkan
der gedisputeerd hebben.
Het is in mijn oog opmerkelijk, dat de ge
reformeerde kerken vroeger nooit belijdenis
vragen aangeboden hebben, terwijl de kerken
ze toch telkens noodig hebben In dit opzicht
handelde elke kerk, gelijk zij goed vond. Depu-
taten, aan wie door de Leeuwarder Synode
opgedragen was, deze zaak ook eens te over
wegen, hebben ons meegedeeld in hun Rapport,
hoe de toestand in de kerken thans was. Zij
hebben n.l. een onderzoek ingesteld naar de
vragen, welke in ons land gebruikt werden en
het is hun gelukt om ons daarover in te lichten.
Daarbij is aan 't licht gekomen, dat vele kerken
gebruikten de vragen, welke Voetius indertijd
gegeven heeft. De kerk van Middelburg deed
dit ook. Andere gaven de voorkeur aan de
vragen, welke in het Formulier, dat over den
Doop bij volwassenen handelt, voorkomen.
Wel werden zij niet bij elke kerk letterlijk
overgenomen, verschillende wijzigingen
waren aangebracht maar in hoofdzaak was
dit toch het geval.
Hoewel er derhalve volle vrijheid bestond
om te handelen, zooals men goed vond, toch
leert de historie, dat vrijwel in alle kerken de
zelfde zaken in de vragen op den voorgrond
stonden. Enkelen lieten het wel eens voor
komen, alsof er niet alleen een rijke verschei
denheid maar ook een groote willekeur heerschte,
maar dit is een bewering, waarvan we zeggen
kunnen, dat zij eiken grond mist. Ook de
vragen, welke het verst afstonden van de door
mij genoemde, droegen inderdaad hetzelfde
karakter.
De Synode heeft nu haar oordeel uitge
sproken over de vragen, welke de Deputaten
voorgesteld hadden. De Commissie, in wier
handen zij gesteld waren, was het eens met
hen, die reeds van te voren gezegd hadden,
dat de vragen te lang waren en dit had er
haar toe geleid om in plaats van drie vier
vragen aan te bieden.
Het was te voorzien, dat het niet zoo ge
makkelijk zou zijn om een formuleering te
vinden, waarin allen zich zouden kunnen vinden.
Immers onderscheiden kerken hadden verschil
lende wijzigingen gewenscht en deze liepen
nog uit elkander. De commissie had hier op
te letten en was er toe gekomen om bepaalde
vragen voor te leggen. Zoodra het oogenblik
gekomen was, gingen dan ook de monden los
en er ontstond een levendige bespreking. Vooral
de afgevaardigden van de Particuliere Synode
van Noord-Friesland deden zich gelden. Zij
meenden, dat duidelijker moest uitkomen, het
welbewuste geloof. Doch andere kwamen er
tegen op, bewerende, dat men rekening houden
moet met den leeftijd, waarop de jonge leden
der gemeente belijdenis doen. Zij voerden ook
aan, dat er verschil in dit opzicht bestaat
tusschen de onderscheiden provincies. Friesland
en Zuid-Holland zijn niet gelijk, Groningen en
Zeeland verschillen en of men wil of niet, men
moet er wel mee rekenen. Bovendien vroegen
zij: Is het niet een groote weldaad, als een
jongeling of jongedochter oprecht verklaren kan,
dat hij of zij overtuigd is: mijn zaligheid ligt
buiten mij alleen in Christus Daartegen is naar
ik meen niet veel in te brengen en wij mogen
wel dankbaar zijn, als onze jonge menschen in
gemoede kunnen zeggen, dat zij hun zaligheid
in Christus zoeken.
Onderscheiden kerkelijke vergaderingen
drongen er op aan, dat zij, die toegang tot het
H. Avondmaal vroegen, beloven zouden dat zij
een ijverig gebruik zouden maken van de
bediening des Woords en der Sacramenten.
De Commissie had ook dit punt ernstig over
wogen en druk besproken, omdat sommige
leden voor een dergelijke aanvulling veel ge
voelden. Andere stonden hiertegenover, wijl
zij van oordeel waren, dat men in zulke vragen
niet te veel in bijzonderheden mag afdalen.
Als ik beloof, dat ik mijn belijdenis met een
godzaligen wandel zal kronen, dan ligt daarin
reeds, dat ik mij houden wil aan alle wetten,
welk God aan Zijn kerk heeft voorgeschreven.
Als men begint te vragen naar een onderdeel
van de godzaligheid, dan kan men ook eischen,
dat een ander er een plaats in krijgt en dan
is 't einde niet te voorzien. Hier stond in de
Commissie zienswijze tegenover zienswijze en
het gevolg daarvan is geweest, dat beide in
de openbare vergadering bepleit zijn. Het deed
mij weldadig aan, dat de Synode besloot deze
toevoeging er uit te laten, wijl ik nooit iets voor
dergelijke afzonderlijke bepalingen gevoeld heb.
Het gevaar is in dit geval niet denkbeeldig,
dat men de meening voedt, alsof het een van
veel meer belang is dan het ander. Bovendien
als een kerkeraad het noodzakelijk acht met
het oog op een misstand, er bizonderen nadruk