FEUILLETON. Brieven uit Z.-Vlaanderen, Weliswaar heeft Da Costa zelf, door uit te gaan van het medisch beginsel als middel tot Kerkherstel, zijns ondanks den strijd van Groen van Prinsterer tot handhaving en verdediging van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk verzwaard. Maar nu de beide reformato rische bewegingen van Afscheiding en Doleantie weer geleid hebben tot terugkeer naar de Gere formeerde Belijdenis en Kerkregeering, zooals die te Dordt werden vastgesteld, nu klemt al- meer de eisch, dien Da Costa te prematuur aan Groen reeds voorhield, om n.l. bij alle hand having van het verleden der kerk, ook aan de behoeften van den tegenwoordigen tijd te vol doen. Want Da Costa had niet slechts zijn bezwaren tegen den geest der eeuw, maar hij verstond ook de behoeften van het kind der eeuw. Hij leefde diep in de overtuiging, dat het Evangelie een blijde boodschap is ook voor deze eeuw met haar hooge verwachtingen en schrei ende nooden. En op de vleugelen van zijn lied heeft hij ons uit een voorbijgegane periode, in den vorm van onzen tijdhet aloude geloof herschonken. Welnu, op onze vorige Synode te Leeuwarden in 1920 zijn de nooden van onzen tijd gevoeld, en in verband daarmee stappen gedaan om te komen tot den noodigen uitbouw en ombouw van onze Belijdenis, Catechismus en Liturgie in een vorm voor het bewustzijn van onze eeuw geschikt. Dit berekende een keerpunt in ons kerkelijk leven. De eerste periode van de nieuw ste geschiedenis der Gereformeerde kerken was hiermede afgesloten, en nu gaan we een nieuw tijdperk in. Kwam het er tot dusver in ons kerkelijk le ven op aan om den band met het verleden te herstellen, thans is het onze taak om aan den historischen draad voort te spinnen naar de toekomst henen. Nu we weer bezitten wat de vaderen hadden, moeten we niet alleen den schat, door het voorgeslacht nagelaten, als een heilige traditie overdragen op de tegenwoordige generatie, maar hebben we als tijdgenooten van het heden ook te arbeiden om nieuwe schatten te verwerven tot verrijking van hart en leven in de toekomst. Dr. Kuyper heeft dit reeds in 1870 bij zijn afscheid van Utrecht zoo schoon gezegd, toen hij het onderscheid tusschen conservatisme en orthodoxie aldus aanwees: „De Christus stelt een allesomvattend en volstrekt beginseld.w.z. uit hem begint een geheel nieuw leven. Toch is dusver nog slechts een zeer klein deel te voorschijn getreden van den eeuwigen levens schat, die in dat beginsel ligt. Een deel van wat dat beginsel in zich draagt, is naar buiten gekomen, maar verreweg het grooter deel ligt er nog in. Nu kan men, óf wat tot dusver uit dat beginsel reeds te voorschijn kwam, óf het beginsel zelf behouden. Het conservatisme doet het eerstede ware orthodoxie moet het laatste doen. Niet om de enkele bloesemsdie zich reeds ontplooiden, om de plant zelve moet het haar te doen zijnom die plant, mét de profetie van van ontelbare bloesems, die haar leven ons brengt." Zoo nu draagt ook het Gereformeerd Kerkbeginsel de kiem eener rijke, alzijdige ont wikkeling in zich, waarvan dusver nog slechts het eerste etgroen is uitgebot. Het draagt de levenskiem in zich, die deze wereld weer ten leven verwekken kan, en wij zijn de geroepenen om der wereld dat leven te brengen. Zóó sprak Kuyper. En Bavinck herhaalde dit slechts in zijn eigen trant toen hij zeide, dat wij in den goeden zin des woords conservatief willen zijn, een conservatorium van de waarheid, die naar de godzaligheid is. Maar, zoo ging hij voort, wat wij van onze vaderen geërfd hebben, wordt dan alleen ons geestelijk eigendom, als wij 't met inspanning van al onze krachten verworven hebben, en aan hetgeen in zijn wezen vrucht der tijden is den vorm gegeven hebben van dezen tijd. De Gemeente van Christus kan dat doen en moet dat doen, wijl de waarheid, waarvan zij de pilaar en de vastigheid is, een katholiek karakter draagt en voor alle tijden en plaatsen, voor alle landen en volken bestemd is. Aldus hebben Kuyper en Bavinck ons steeds voorgehouden, dat we niet in terugkeer naar een lang vervlogen verleden heil moeten zoeken voor de kwalen van het heden, maar dat we eenerzijds den schat van hetjverleden bewarende, anderzijds ook de rechten van het heden zullen erkennen. door HUGO KINGMANS. (4 „Afijn, dat doet er niet toe. Ik ben blij, dat je d'r bent. Menscb, je doet er heusch goed aan. Ik had al zelf willen komen, maar die „rimme- tiek" dat is wat. Dokters zijn heel geleerd en onze Lieve Heer zij gedankt, dat ze er zyn, maar aan „rimmetiek", neen, aan „rimmetiek" kunnen ze toch maar niks doen Wat zei ik ook? O, ja, ik had zélf willen komen. Maar dat ging niet. En daarom ben ik blij, dat je komt. Wel, 'n mensch wil toch wel eens praten, hé? En we hebben zoo dikwyls met elkaar gesproken. Ook met de dominé. En nu is dominé weg. Ja, mensch, zoo gaat het. Jonge menschen neemt God weg en oude laat Hy leven. Want wat doet „ouwe Mie" nu nog op de wereld? Ik ben tot niks nut. En dominé kon nog zooveel doen. Ja, dat zijn de wegen van God weer. Zy zijn wonderlijk. Wij, menschen, kunnen d'r niet bij. Wel, Mevrouwtje, en je hebt zeker veel strijd gehad? Ja, ja, ik weet er van mee te praten Als God er niet was geweest, wel, Mie zou hier niet zoo rustigjes en tevreden zitten. Ja, een man en drie zoons naar het graf gebracht, dat was wat. Mie ver loor d'r hoofd gansch en al. En dat was het De drang tot ontwikkeling van ons kerkelijk leven, nu drie jaar geleden op de Synode te Leeuwarden uitgesproken, is dan ook van Kuyper en Bavinck uitgegaan. Maar deze beide mannen zijn het óók geweest, die altoos weer den ernst van die taak der toekomst aan de kerken hebben doen gevoelen. Zij ontveinsden ons niet, dat zij beefden bij de gedachte aan de reuzentaak onzer kerken, om bij de machtige wijziging in het denken en leven onzer eeuw, bewuste aanraking en verbinding te zoeken met de nieuwe bestaanswijze van ons tegenwoordig geslacht. Want nu moeten wij de eeuwige waar heid Gods voor de kinderen van onzen tijd met nieuwe woorden uitspreken, gelijk onze vaderen het deden in hun taal voor de eeuw waarin zij leefden. Hoe ontzaglijk moeilijk die taak is, gevoelen we nu pas recht, nu we als kerken aan den arbeid togen om dit ideaal ook practisch in Confessie en Catechismus, Liturgie en Psalmodie te verwezenlijken. Nu ontdekken we met schrik, hoe diep de kloof gaapt tusschen Kerktaal en Leven. Want in stee, dat de Kerk zich ver staanbaar wist te maken voor de buitenwereld, is er in haar eigen midden een wanhopige spraakverwarring gaan heerschen. Die spraak verwarring werd in ons kerkelijk Nederland zóó Babylonisch, dat zelfs de onderscheidene groepen van Gereformeerde kerkformaties hier te lande elkaar in dezen arbeid voor de toekomst niet schijnen te kunnen verstaan. Anderzijds mogen we met blijdschap consta- teeren, dat de internationale band van geloofs gemeenschap tusschen Nederland en het bui tenland van jaar tot jaar sterker wordt. Bizonder is het een verheugend verschijnsel, dat bij de tegenwoordige verwarring in het Europeesche volkerenleven en bij het failliet der Europeesche beschaving, de Gereformeerde belijders in Duitschland, Oostenrijk en Hongarije op Neder land het oog vestigen tot oprichting van hun geestelijk, kerkelijk en staatkundig leven. Dit moge ons niet hoogmoedig maken, maar wel dankbaar doen waardeeren den zegen des Heeren over onze kerken, waarvan Dr. Kuyper in 1892 op onze eerste Generale Synode sprak, toen hij zei„Nederland heeft de roeping van God ontvangen om het Calvinisme te redden van den dood en weer met eere te doen bloeien." En in dien zin opgevat begint thans ook Da Costa's protectie haar vervulling te erlangen O Nederland Gij zult eens weer het Israël van 't Westen worden God zal uw Kerk met licht omgorden. Zoo heeft het profeteerend oog van Da Costa, een eeuw geleden, de dagen der toekomst geschouwd. En boven bidden en denken is ons het voorrecht beschoren de aanvankelijke ver vulling daarvan te beleven. Laat dit ons dan stemmen tot oprechten dank aan onzen trouwen Verbondsgod, en moed geven om, in het besef van onze zwakheid en in het gevoel van onze afhankelijkheid, bij Hem kracht te zoeken tot het gewichtige werk waar toe we thans geroepen worden. Ook deze Synode is een moment in de his torische voortbeweging onzer Gereformeerde Kerken, een schakel, die ons uit het verleden naar de toekomst overbrengt. Maar zullen we waarlijk aan de ontwikkeling van het reformatorisch beginsel bevorderlijk zijn dan is ons noodig bij geestelijken diepgang, breedheid van blik, en bij principieel conflict met den geest der eeuw, levendig contact met het kind der eeuw. Daartoe helpe ons de almachtige barmhartige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus door Zijnen Heiligen Geest, Amen. Moderamen. Tot praeses der Synode werd eerst gekozen ds. J. H. Landwehr van Rotterdam, die echter verklaarde op het advies van zijn dokter het praesidium niet te kunnen aanvaarden. Daarna werd met 1 stem meerderheid tot praeses gekozen dr. J. C. de Moor, 22 stemmen werden uitgebracht op ds. A. de Geus en 1 stem op ds. A. M. Donner. Tot assessor werd toen gekozen ds. A. de Geus. Tot le scriba dr. G. Keizer en tot 2e scriba ds. J. G. Kunst. Benoemd werden vijf commissies om de ergste niet. Maar het geloof, het geloof aan God en aan Zijn voorzienig bestel, dat was d'r even niet meer. En toen kwam dominé en zei„Je houdt toch nog twee zoons en twee dochters over, is het niet, Mie? En God is er toch ook nog, is het niet, Mie En toen heb ik gezegd: „Ja, dominé, 't is zoo". Die dominé, die dominé, die zag 't leven maar van de licht zijde. Wel, mensch, de Eeuwigheid zal open baren, met wat zegen hij hier heeft gewerkt". Zy schepte even adem van de lange toespraak. Mevrouw Treebeek schreide Zij wisthier was ze aan een goed adres. Hoe vaak was zy er al geweestHeel gauw had dominé haar hier gebracht en haar met het vrouwtje doen kennismaken. „Een parel van groote waarde", had hij „ouwe Mie" genoemd. En mevrouw Bergsma, de vrouw van den ryken boer, kon maar nooit begrepen, wat de domineesvrouw daar steeds in het kleine stulpje deed, bij „ouwe Mie". Maar mevrouw Treebeek wist het wel. Dat oude vrouwtje in haar klein huisje, bijna aan het eind van het dorp, leefde dichter by God dan menigeen wist, of zelfs maar vermoedde. Dominé had het direct gemerkt en zijn vrouw er heen gezonden. Het had haar goed gedaan, dat bezoek. En vaker kwam ze er. En zoo was zij er nu ook heengegaan. Zij wilde eens met „ouwe Mie" praten, ouwe Mie, die zoo in alles het vertrouwen van den dominé had gehad. Want zij kon zwygen. Mie vond, dat de menschen veel te veel praten. „En tegenwoordig", was steeds haar gezegde, „tegen woordig praten ze meer dan doen"' Mevrouw Treebeek had behoefte, om eens behandeling van de uitvoerige agenda voor te bereiden. Behoudens bijzondere gevallen is de Synode toegankelijk voor belijdende leden van de Geref. kerken. Donderdag kwam de Synode weer in open bare zitting bijeen, in welke zitting enkele buitenlandsche afgevaardigden het woord voer den. Op 31 Augustus zal ook vergaderd worden. Heij. XXVIII. Amice. Een brief uit Z.-VIaanderen is het eigenlijk ditmaal niet dien ik je schrijf. Het rustige land beneden de Westerschelde heb ik voor een paar weken verwisseld met de woeligheid van Holland. Al brengt het predikambt nog wel enkele bezwaren mede, die zoo van buiten af niet wor den gekend, een voorrecht er aan verbonden is, dat ge eens een paar weken van een vacantie genieten moogt. Een voorrecht, dat ge ook van harte gunnen zoudt aan zoovelen, die dag aan dag soms zwaren handenarbeid moeten verrichten. Als ge hier in de nabijheid van een paar groote steden vertoeft, en ge ziet de drukte en de beweging, wat is het in vergelijking daarmee in Vlaanderen dan stil. Het hoeft je nog als Bilderdijk niet te gaan, die dood wenschte te zijn om het straatrumoer niet meer te hooren, doch voor een poos in dat jagen en drijven verplaatst, leer je toch het kalme leven in je dorpen en je polders minnen. Menschen uit Holland kunnen dit, naar het schijnt, moeilijk begrijpen. Ik sprak een collega, die in zijn vacantie ergens in Vlaanderen ge preekt had, en al spoedig kreeg ik te hooren: Als je van Hansweert naar 't Zuiden vaart, denk je het eind van de wereld bereikt te hebben. Het is waar, precies in 't centrum van het land ligt ons Vlaanderen niet. En dat brengt eigenaardige bezwaren. In Holland ben je overal dichtbij. Een ver gadering bij te wonen kost je van hier uit geen twee volle dagen en geen zak vol geld. Ge kunt meer dan dertig maal weg en hebt meer dan dertig maal per dag gelegenheid terug te komen. In Vlaanderen ben je wat meer op jezelf aangelegd en aan je dorp gebonden. De onderwijsgelegenheden zijn in 't Zuiden ook al niet te overvloedig. Ik vind het altijd vreeselijk jammer, Amice, dat in het overwegend orthodoxe land van Axel door goede samenwerking geen Christe lijke Hoogere Burgerschool heeft kunnen komen inplaats van de neutrale, die er thans staat. Doch de menschen in Holland, weten ook niet, hoeveel goeds er tegenover die nadeelen staat. Het leven is rustiger, stiller. De verhoudingen zijn er niet zoo scherp. Lang niet alle toe standen worden er goedgekeurd, maar men aanvaardt ze ontegenzeggelijk veel gemoedelij ker. Ik bedoel naar weerszijden. De klove is er niet zoo wijd. De loonen zijn er niet zoo hoog als in en rondom de groote steden, maar het leven is er in alle standen vrijer, minder „gemaatregeld" en meer tevreden. Er is niet zulk een ontzaglijke tegenstelling tusschen armoe en weelde, gelijk ge in de groote steden die tegenstelling zoo schrijnend vindt. Ik weet wel de eenvoud is bij sommigen in Vlaanderen ook verre te zoekende weelde in de kleeding is er dikwijls groot, maar het is niet zoo verfijnd als in sommige deelen in Holland. Je moet zoo n armen stakker voor een luxe- banketwinkel zien staanzoo'n sjofel vrouwtje haar waren zien presenteeren aan een dame in 't bont en zij. Ik wil niet zeggen, dat onze menschen in Holland minder kerksch zijn. Misschien door de tegenstelling met de talrijke ongodsdienstigen zijn velen er scherper belijndkomen althans op den Zondag trouwer op. Want zonder nu over Vlaanderen extra te willen klagen, het kerkgaan valt in vele streken van Zeeland niet mee. Vooral in de morgendiensten. met „ouwe Mie" Mina Mulder kende men nu eenmaal niet anders op het dorp over dominé te spreken. Of eigenlijkom eens naar Mie te luisteren, als deze op haar manier zou praten over den gestorvene, dien zij zoo lief had gehad. „Dominé mocht hier graag komen, Mie," zei Mevrouw Treebeek. Zeg dat wel, Mevrouw. Hij kwam heel veel, te veel, zeiden de menschen. Ze zeiden „hjj ver waarloost de anderen". Maar dat was niet waar. Dominé legde veel bezoeken af. Hy kwam hier dikwyls, dat is zoo. Ik zei'es uit de grap Dominé moet voorloopig niet meer komen. D'r zijn meer gemeenteleden. En weet-je, wat dominé toen zei?" Mevrouw Treebeek wist het natuurlijk, maar zij hoorde het oudje zoo graag praten en zei „Wat zei dominé toen?" „Toen zei dominé „Mie, zeit-ie, Mie, ik kom hier kracht halen voor myn andere bezoeken". Ik zei: „Kracht, dominé, kracht geeft God! Die kan Mie je niet geven". „Jawel, zei dominé, jawel, God werkt ook middellijk. Hier vind ik Godsvertrouwen. En die mis ik elders vaak. Hier zie ik God". En dan Mevrouw, dan zei ik maar niets meer, want dat begreep ik niet. Mie is net zoo'n groote zondares als al die anderen En wat zou ik nu dominé kunnen leeren? Zoo'n geleerde man!" Mevrouw Treebeek dacht er momenteel aan, hoe haar man eens thuis was gekomen op een avond, door en door mistroostig. Hy had met een ouderling twee bezoeken afgelegd. In het eene huisgezin zou een gedwongen huwelyk plaats En dit is op vele plaatsen hier beter. Maar wat bij het aanschouwen van al die honderden en duizenden menschen, die de drukke verkeerswegen vullen, wel eens sterk zich als vraag bij u opdringt is ditHoevelen dezer zijn zoekers anders dan alleen van genotgenot hier op aarde, genieting alleen van „het vleesch". Hoevelen dezer denken nog aan een eeuwig heid, aan hunne ziel, aan God? En daar nu steekt Z.Vlaanderen, althans het land ten oosten van de Braakman veel gun stiger bij af. Zondag is er de dag der rust. Op Zondag ziet ge veel meer dan in de week de heldere, witte huiven der Vlaamsche wagentjes op ons dorps plein. Kerkgangers van heinde en ver. De kerk heeft bij zeer velen nog een voor name plaats in het leven. Ik denk, dat ge weinig gezinnen in ons dis trict vinden zult, waar het gebed aan tafel niet wordt gekendwaar niet nu en dan nog in den bijbel wordt gelezen. Kom, amice, er wordt in Zeeland ook nog wel wat goeds gevonden en dat merk je soms vooral als je er een poosje uitbent. Ik mag in dezen brief niet aan politiek doen. Maar ik wil er mijn blijdschap over uitspreken, dat de portefeuille van finantiën thans is toe vertrouwd aan minister Colijn. Ook voor onze kerken ben ik daar blij om. Wij gelooven, dat het lot der gemeenten veilig is in de hand van den Koning der Kerk; maar middelen en wegen gaan samen. Ge hebt u mogelijk ook wel eens afgevraagd, wat de gevolgen zouden zijn voor ons kerke lijk leven als het met onze gulden ging als met de buitenlandsche waarden. Ge ziet het aan Duitschland hoezeer ook daar, zelfs in landbouwende streken de kerken te lijden hebben. Wat zou menschelijkerwijze gesproken de toekomst zijn voor onze zendings actie, voor onze gestichten, voor onze diaco nieën, voor onze kerkedienst, indien de waarde van ons geld denzelfden weg omlaag ging als elders. En nu kent ge ColijnTwijfel er niet aan, amice, dat hij het mes er diep in zal zetten en de terugslag dier forsche maatregelen zal zich ook geducht laten voelen in onze kerke lijke salarieeringen. Het is niet erg, als het over de geheele linie van ons volk gaat. In ieder geval is het beter dat ge desnoods vijf en twintig procent achteruit gaat in inkomsten, als wat ge verdient maar zijn waarde blijft behouden, dan dat ge op Hongaarsche of Duit- sche wijze millionair wordt nadat ge een dag gearbeid hebt. Om al die nullen moet ge niet verlegen zijn. Het ware aangenamer geweest indien minister De Geer niet afgetreden ware, doch nu dit feit er toe ligt, zien wij er een opmerkelijke be schikking in, dat de thans meest verantwoor delijke functie in het kabinet in handen ligt van een man, dien wij niet alleen kennen als een krachtige figuur, als een die weet wat hij wil, maar vooral als een man, die belijdt en beleeft wat de II. Schrift zegtIndien iemand wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God be- geere Een biddende Vorstin, en mannen in het ministeiie die het „Christus mea petra", „Chris tus is mijn rotssteen", in het hart hebben wie zal zich niet dankbaar aan zulke stuurlui toevertrouwen, ook al staat de stormbal gehe- schen, en al is het schip reeds wat lek. Worde aan hun gebed gepaard het bidden van allen, die in Gods hand alleen het lot van land en volk veilig weten. Moge Colijn in al zijn medebelijders ook medestrijders erkennen. Wien God tot het op heffen van het zwaard roept, kan de steun niet missen van hen, die op den berg den staf op heffen van het aanroepen van 's Heeren naam. We hebben reden, mijn vriend, om in ern stige tijden als de onze, dankbaar te zijn, dat ondanks bittere critiek en valsche insuniaties er nog mannen gevonden worden, die de last eener zware verantwoordelijkheid op hun schou ders willen nemen. Als er een man diep bewust is van die roe ping voor het heil van land en volk dan, geloof ik, is het minister Colijn. Critiek lijkt gewichtig, maar is meestal niet zoo lastig; de kunst zelve echter valt niet mee, hebbenin het andere was de man aan den drank verslaafd. „'tls om het byltje er bij neer te leggen", had hy gezucht. Daarop had zij gevraagd „Zul-je vanavond eens God vergeving vragen voor deze verzuchting En ga dan morgen middag eens naar „ouwe Mie". Toen had dominé geglimlacht. En den anderen middag was hy naar Mie gegaan. „Wel?" had zy gevraagd, toen hy terugkwam. En het antwoord was geweest: „God leeft, vrouwtje." Ja, die „ouwe Mie kon wonderen verrichten. En zij begreep er zelf niets van Daaraan moest mevrouw Treebeek even wee moedig denken, toen zy Mie hoorde redeneeren. „En nou komt dominé niet meer", ging het vrouwtje verder. „Maar hy heeft het nu veel beter. Daar kunnen wy nog maar op kykeu. Maar voor ons komt die tijd ook. Da's een troost. En, Mevrouwtje, het valt niet mee, zoo betrekkelijk vroeg je man te moeten verliezen, ik weet er van méé te praten, maar neem het aan van ouwe MieGod zal voor je zorgen, ook als je weggaat van Buurtwolde. God is overal, ook inja, waar gaan jullie ook heen, hoe heet die stad? O, ja, Rotterdam, niet? Ja, ook in Rotterdam. God is letterlyk overal." „Ja, God is ook in Rotterdam. Maar, Mie, ik wou je eens wat vragen. Je hebt dominé ook wel eens een raad gegeven, zonder dat je het misschien zelf wist. Dat weet ik. Nu moet-je het my ook eens doen. Wil-je?" „Als ik kan, wel, natuurlyk. Zyn d'r moei-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2