Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 37e Jaargang. Vrijdag 17 Augustus 1923. No. 33. RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. UIT HET WOO^D. DE GELIJKENIS DER 10 MAAGDEN. Matth. 25 1—13. Een meditatiereeks van 4 „Voor gesloten deur". „Te laat „Een ruime ingang". „Wijs of dwaas". Er zit iets in deze gelijkenis, dat zich bij oppervlakkige beschouwing onmo gelijk verklaren laat. Is het optreden van een bruidegom, die vijf meisjes weigert toe te laten tot de bruiloft alleen, omdat zij enkele minuten telaat komen, wel in bescherming te nemen? Mij dunkt, iemand, die zelfs weigert, de deur even te openen en maar van bin nenuit haar toeroept, dat zij niet meer kunnen toegelaten worden, is niet vrij te pleiten van ruwheid. Dat is toch eigenlijk geen werk, om bruiloftsgasten of bruidsmeisjes de deur te weigeren, alleen om enkele minuten verschil. Zoo handelt men in het gewone leven niet en allerminst op dagen, waarop men hoogtij viert. Nog minder kunnen wij ons zoo God voorstellen, ook niet Jezus op den dag van zijn wederkomst. Een christen kan wel niet de diepte van Gods liefde-voor zondaren peilen, maar kent die toch wel zoo goed, dat hij heilige ernst maakt met de betuiging van Godswege, dat Hij geen lust heeft in den dood des zon daars. Wij mogen het ons nooit denken, dat God menschen, roepende menschen, menschen die smeeken „Heere, Heere doe ons open afstooten zal alleen, om dat de klok nu eenmaal over het ge stelde uur heenwijst. De mensch op de knieën voor God, smeekend om genade en dan God hem de rug toekeerend, dat is nooit voorgekomen in de wereldge schiedenis en zal ook niet voorkomen in de toekomst. Wie zich zou voor stellen, dat men God om genade zou kunnen vragen en het toch niet zou ontvangen, die denkt te klein van Gods liefde voor ons arm menschengeslacht. Als er in den zondaar geen oorzaak meer is om hem aan zijn lot over te laten (en zulk een oorzaak is er niet meer, wanneer hij zich op Christus be roept om genade te ontvangen)dan kan niets hem meer hinderen, dat God hem niet in genade aanneemt. En dit geldt eeuwig. Als het zou kunnen ge beuren in de hel, dat men tot God riep in waarachtige verootmoediging, dan zou nog een overzetting plaats hebben uit de duisternis tot het wonderbare licht van Gods genade. God werkt nooit door zijn Geest de liefde tot zijn dienst en dus de ware verootmoediging over het niet-dienen, of Hij komt ook met genade. En nu is het wel waar, dat in deze gelijkenis die vijf angstig roepen „Heere, Heere, doe ons open (men zal elkan der blijkbaar op 't laatste uur nog ver dringen voor de hemelpoort) maar dat is op zichzelf nog geen aanleiding voor den Bruidegom om open te doen. Wie wil nu als bruidsmeisje geen bruiloft vieren! Wie der menschen, die toch eigenlijk voor het geluk geschapen zijn, wil niet gelukkig zijn Naar een hemel verlangt ieder. Ieder zoekt naar levens geluk, gelijk de bloemen naar het zon licht. Maar ieder zoekt het op zijne wijze. Verreweg de meesten meenen„Jeder kann selig werden auf seiner fagon", ieder moet maar zalig worden op zijn eigene manier. Doch er is maar één wijze, die door God wordt aangewezen als de goedeeene, die zoo diep in grijpt in het harteleven van den mensch en hem in zulk een nauwe gemeenschap van liefde tot God stelt, dat, als men dien weg niet inslaat om zalig te wor den, Jezus tenvolle het recht heeft, om te zeggen„ik ken u niet". Hij mag dan onze namen kennen, hij mag ons zelfs doorschouwen tot in het hart, maar juist, omdat hij ons doorziet, verklaart hij, dat hij ons niet kentniet kent, zooals een vader zijn jongen, de man zijn vrouw, de bruidegom zijn bruid. En men kan toch geen bruifoft mee vieren, als de bruidegom ons niet kent Hoe kan men nu in de hemel wezen, als wij vreemdelingen zijn voor Jezus Dat gaat toch nietDat wil Jezus niet, endat willen toch eigenlijk die menschen zelf ook niet. Zij willen wel zaligheid, zooals som mige tijdelijk genot al „zalig" noemen, maar zij willen niet d e zaligheid. Zij willen „een" hemel, maar niet den he mel. Zij haken naar geluk, maar hebben geen liefde voor Jezus, die toch de eenige geluk-Brenger is. Zelfs openbaart zich geen liefde voor Jezus in berouw, want dat zeggen van Judas „ik heb on schuldig bloed verraden" is nog geen verootmoedigingdat is zonder meer nog maar het erkennen van een feit En dat ontzettende„Bergen, valt op ons en heuvelen bedekt ons" is nog geen roepen om genade. Dat is nog lange niet de vreeze des Heeren, maar dat is angst voor God, zooals ook de duivelen voor God sidderen. Men zal niet van genade willen leven, en daarom in de werkelijke hemel zich niet thuis weten, de hemel, waar het geluk der menschen liggen zal in het zich-geven-naar-ziel-en-lichaam in den dienst van den eeuwig-geprezen God. Men gaat daarom niet verloren omdat het telaat zal zijndat „telaat" is maar gevolg van de eigenlijke oor zaak der rampzaligheid. Men gaat ver loren, omdat men geen liefde in het hart draagt voor den barmhartigen Hoogepriester. Men wil niet in Hem vinden de vervulling van zijne idealen. En die idealen zelf zijn bovendien bij hen geen andere dan egoïstische, waar bij het niet gaat om Gods eere bovenal, doch om het eigen ik alleen. Niet in de klok zit de reden, waarom het levensgeluk van de mensch wordt afgesneden, dat snijdt hij zichzelf af. De oorzaak der rampzaligheid en ook de bestendiging daarvan ligt in den mensch en in zijn ongeloof, dat hij weigert af te leggen. De bruidegom zegt dan ook niet „het is telaat", doch „ik ken u niet". Dat „telaat" is gevolg, niet de grond Ook die 5 meisjes in de gelijkenis worden niet geweerd, omdat ze enkele minuten te laat waren, maar omdat zij nog olie moesten halenomdat zij niet voor olie gezorgd hadden omdat zij wel uitgenoodigd waren om bruidsmeisje te zijn, maar er geen hart voor hadden. Zij hadden geen liefde, geen toewijding voor de bruidegom en daarom ook niet voor heur werk en daarom geen voorraad, daarom te laat en daar- o m buitengesloten. Dit zal Jezus ook aan vele menschen, beangstigend-vele menschen toevoegen niet„het is te laat" maar „ik ken u niet". Jezus moet ons kennen, d w.z wij moeten ons hart voor Hem hebben opengelegdHij moet daar toegang in hebben gekregen. Wij moeten hem liefhebben als onzen Middelaar. Dan is het nooit te laat Dan vervalt heel de tijdskwestie in de religie. Dan worden we zalig, ook al komt Jezus terug op de wolken, terwijl wij in de rust van de nacht zijn. Een christen is christen, zelfs nog in zijn slaap, en ook blijft hij dat nog straks, als hij de slaap der dooden slapen gaat. Eén stoot op de bazuin is maar noo- dig op den dag en de ure, die wij niet weten, en de christen staat op om zijn Bruidegom tegemoet te gaan. Middelburg. Telicamp. KERKELIJK LEVEN. De eerste martelaren der Hervorming, Johannes van Essen en Hendr'k Voes' ZEEUWSCHE KERKBODE. Vaste medewerkers: D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE,, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag- 'Afzonderlijke'nummers 8 cent. P6rSV6r66niging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Advertentieprijs: 15 cent per regel; bij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg. minstens 500 regels belangrijke reductie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. II. Te laat? „En hij, antwoordende, zeide „Voorwaar, zeg ik u, ik ken u niet". Mattli. 25 x: 12. De eerste Juli 1523 werd voor alle Gerefor meerden een bijzondere gedenkdag. Op dien dag stonden op de markt te Brussel twee brandstapels opgericht voor twee jonge monniken uit het Augustijnerklooster te Ant werpen, Johannes van Essen en Hendrik Voes. Voes, geboortig uit Kemperland in de Meierij van Den Boschvan Essen, een Zeeuw, ver moedelijk uit het dorpje Nisse op Z. Beveland. De reden, waarom zij aizoo werden terecht gesteld en ten vure gedoemd lag niet in eenig schrikkelijk misdrijf, dat door hen zou bedre ven zijn. Die reden lag hierin, dat zij niet wilden af laten van hun belijdenis, dat Jezus de eenige en algenoegzame Zaligmaker is en dat zij niet wilden prijsgeven de waarheid van het Evan gelie, die hun door de werken van Luther weer was bekend geworden. In het proces, dat aan hun terechtstelling voorafging en waaruit men reden nam tot hun veroordeeling was hun de vraag voorgelegd „Gij hebt gezegd, dat een priester de macht niet heeft om de zonden te vergeven, en dat dit alleen aan God toekomt; wilt gij dit her roepen En toen zij op die vraag ontkennend ant woordden werd hun verder gevraagd„Belijdt gij dat gij door Luther op een dwaalspoor zijt gevoerd?" waarop hun antwoord was„dan zijn ook de apostelen door Jezus Christus verleid". Toen volgde de veroordeelende uitspraak: „Dan verklaren wii dat gij ketters zijt en ver dient levend verbrand te worden. Wij geven u over aan den wereldlijken arm". En zoo geschiedde het dat op 1 Juli 1523, op het marktplein te Brussel onder toe|oop van een ontzettende menschenmassa, die beide be lijders van den naam van den Iïeere Jezus door het vuur werden verbrand. Ze waren met hun drieën de inquisitie in handen gevallen. Behalve Voes en van Essen ook Johannes Lambertus. Maar de laatste week voor een wijle terug. Toen hij daar ook stond op dat marktplein en de toebereidselen zag. maken tot zijn vuurdood riep hij in angst uit „ik verzoek uitstel" en werd teruggeleid naaj de gevangenis. We willen hem daarover wel niet hard val len, vooral niet als we bedenken, dat hij na een bangen strijd in den kerker doorstreden te hebben er weer toe kwam om moedig van het Evangelie belijdenis te doen en om die belij denis toen ook getroost den dood inging. Op dien len Juli 1523, bij dien brandstapel van Voes en van Essen kwam toen uit de waarheid, dat Jezus' jongeren ook in de ver drukking, waarin zij in de wereld komen, goe den moed mogen en kunnen hebben. Toen zij de strafplaats naderden zoo meldt de historie sloegen de jeugdige martelaren bedaard de oogen daarheen. Nadat zij gebon den waren traden de biechtvaders toe en vroe gen hun een laatste maal, of zij van het chris telijk geloof belijdenis wilden doen, waarop zij antwoordden: „wij gelooven niet in uwe kerk, maar in de christelijke kerk". De voltrekking van het vonnis werd toen nog een half uur uitgesteld. Het was voor de beide martelaren een wachten op de plaats, die hun de verschrikking van den dood predikte. Een wachten wèl er op berekend hun tot in keer te brengen als zij niet ijlings en overhaast werden in het vuur geworpen. De gelegenheid werd hun nog gegeven om in te denken hoe diep hun verdrukking wel gaan zou. De menigte op het marktplein werd dan ook in de angstige spanning van dat half uur wach ten onrustig, maar de beide jonge mannen bleven kalm zij zongen psalmen en verklaar den nog telkenmale dat zij voor den naam van den Heere Jezus Christus sterven wilden. Als eindelijk hun nog eens door den in quisiteur werd toegeroepen: „Bekeert u! Be keert u! of gij zult in 's duivels naam sterven" en hun antwoord was: „wij willen sterven als christenen en voor de waarheid van het Evan gelie" werd het hout aangestoken en stegen de vlammen langzaam omhoog. Maar een hemelsche vrede vervulde het hart van deze jonge mannen. „Het is mij" zoo sprak er een „of ik hier lig op een bed van rozen". De dood kwam naderbij. Toen riepen zij met luider stem in de Latijnsche taal door de geleerden destijds meest gebruikt „o Domine Jesu 1 Fili David, miserere nostril" O Heere Jezus, Zone -Davids, wees ons gena dig. Temidden van de vlammen deden ze saam belijdenis van hun geloof met de apostoli che geloofsbelijdenis. De vlammen verteerden inmiddels de touwen, waarmee ze aan den paal verbonden waren. En toen dat touw hem niet meer bond, viel één op zijn knieën temidden van het vuur, om met gevouwen handen nog te biddenHeere Jezus, zone Davidswees ons genadig En eindelijk, daar hoorde de ontroerde me nigte op het markplein hen zingen het Latijnsche kerkliedU o God, U loven wij. Toen werd het daar stil tusschen de vlam men. Na vier lange uren nam hun marteling een einde. „Hebt goeden moed!" zoo zegt de Heere tot degenen, die in Hem gelooven. En als we staan bij dezen brandstapel van Johannes van Essen en Hendrik Voes, dan worden we er getuigen vanja zij hadden goeden moedZij hadden moed en kracht om temidden van de vlammen nog te belijden hun geloofom daar nog te zingenU o God, U loven wij. Het gerucht van de terechtstelling dezer eerste martelaars voor de Hervorming in geheel Europa verbreidde zich in korten tijd en gaf Luther aanleiding een troostbrief te schrijven aan de christenen in Holland, Brabant en Vlaanderen. In dien brief betuigde hij: „U is boven de geheele wereld het voorrecht gegeven om niet alleen het Evangelie te hooren en Christus te leeren kennen, maar ook om de eersten te zijn,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 1