UIT DE PERS.
Rom. 7
FEUILLETON-
Kerk- en Schoolnieuius
Officieels Berichten.
De Gereformeerde Kb. voor den Haag brengt
de vraag te berde is in Rom. 7 sprake van
den strijd in den wedergeborene of in den
onwedergeborene. De schrijver zegt er dit
vah
Reeds Pelagius stelde het laatste. Doch
Augustinus, na rijp onderzoek, het eerste. Hij
beluisterde in de woorden van Paulus, vers
14—26 „het zuchten der heiligen in den strijd
tegen de vleeschelijke begeerlijkheden". En
aan zijne zijde staan met zeldzame eenparigheid
de Gereformeerde Godgeleerden en de Gerefor
meerde belijdenissen, het uitsprekende, dat
Paulus in dit gedeelte van Rom. 7 niet van
een ander, maar van zich zelf en dat van zich
zelf niet uit zijn vroegeren onbegenadigden
maar wel zeer zeker uit zijn wedergeboren
toestand spreekt.
Maar zoo vraagt men hoe kan in
dien toestand Paulus zeggen in vers 14:
Mïtar ik ben vleeschelijk verkocht onder de zonde?
Zelfs van Oosterzee sprak het uit, dat het wel
„met de gezonde Christelijke ervaring in vol
komen wederspraak was van zich zeiven als
Christen nog altijd in den vollen zin des woords
te zeggen: vleeschelijk te zijn en verkocht
onder de zonde".
Maar staat het er zoo: „nog altijd in den
vollen, zin des woords?" De apostel zegt het
zelf uitdrukkelijk in vers 18, dat hij het niet
verstaat „in den vollen zin des woords". Hij zegt
daarwant ik weet, dat in mij, dat is in mijn
'vleesch, geen goed woontwant het willen is wel
j(Md mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet"
Hij zegt dus, dat het vleesch nog altijd een
deel van zijn bestaan is. En in dat vleesch
%woohi geen goed". Daarom dan ook mag het
„verkocht zijn onder de zonde „niet aangemerkt
worden als in dadelijken zin voor te komen,
gelijk bij Koning Achab, die „zich zei ven ver
kocht had om kwaad te doen", 1 Kon. 21 :20
maar in lijdenden zin als tegen zijn wil.
Maar toont ons vers 15 dat niet duidelijk?
Daar toont de apostel, dat hij het: verkocht
zijn onder de zondeniet wil verstaan van zijn
geheelen persoon in onbepaalden zinWant
hetgeen ik doe, dat wil ik nietwant hetgeen
ik wil, dat „doe ik niet, maar hetgeen ik haat,
dat doe ik". Hier hebt ge klaar voor oogen
dat tweeërlei ik in denzelfden persoon, waar
van ik in mijn vorige stukjes geschreven heb
en waartusschen de bangste strijd bestaat. De
tweestrijd, die de apostel in deze woorden be
schrijft, is geheel dezelfde, als die Galaten 517
ons doet kennen.
Maar zegt men weet ge wel, dat feite
lijk de heidensche dichter Ovidius reeds dezelfde
taal sprak? Hij zegt: „Ik zie wel het betere
en keur het goed, doch volg het slechtere op".
Wat dus Paulus leert is niets bizonders. Ja, op
den klank af schijnt hier eenige overeenkomst.
Maar 't is ook niet meer dan schijn. In 't wezen
der zaak is er een hemelsbreed onderscheid.
Wat toch is de zaak? De natuurlijke mensch
stemt toe door de kracht des gewetens, dat hij
anders behoorde te handelen dan hij doet.
Doch hier toont de apostel met grooten nadruk
aan, dat er zijnerzijds is volle instemming des
harten met de heilige Wet Gods en haar gees
telijke natuur, dat er bij hem is haat tegen alles,
wat daarmede in strijd is. Wie dit verklaren
kan, hij in waarheid is een geestelijk mensch.
„Vleesch en bloed" heeft hem die wet niet
Ieeren kennen, veel min, haar leeren liefhebben,
zoodat hij zeggen kan: vIk heb een vermaak
in de Wet Gods naar den inwendig en mensch"
Dat is geen vrucht van den natuurlijken akker,
mahr van genade alleen. Genade alleen is het,
die den apostel in Rom. 7 getuigen doet:
L het kwaad en de zonde niet te willen maar
te haten
2. zélf het kwaad en de zonde niet meer te doen
3. in zich een vleeschelijken en een inwen-
digen mensch te onderscheiden
4. zich onder de wet der zonde als onwillig
-f'>. gevangen te gevoelen
5. naar den inwendigen mensch een vermaak
te hebben in de wet Gods;
6. God te dienen met den geest
7. uit te roepen: „Ik ellendig mensch, wie zal
DOOR
HUGO KINGMANS.
<3
„Neen, ik weet, wat ik zeg", ging mevrouw
Tweebeek voort, en op haar zacht gelaat kwam
!éeh flauwe glimlach, „als wy geen aanstalten
iïiaken om te vertrekken, dan gaat de gemeente
fliet gauw tot een beroep over, althans niet
zoo gauw, als wanneer wy weg zyn. En dat
mag niet. Zij mag niet langer, dan strikt nood
zakelijk is, herderloos blyven. Wy mogen geen
"bëlètsel vormen. Dominé zou het niet goed
gekeurd hebben."
„E)ominé zou het niet goedgekeurd hebben
'Meester Vlietstra zag de lange gestalte van
domine Treebeek vóór zich, zooals hy daar drie-
en-twintig jaar lang op dezelfde plaats in de
huiskamer had gezeten, voor iedereen de wel
willendheid zelfaltjjd geneigd, om te helpen,
als hulp werd gevraagd ernstig, als het noodig
wasmaar ook opgewekt vroolyk, als het pas
g&f-
Dominé meester Vlietstra, starend op den
ledigen stoel, móest er aan denken was het
middelpunt van het gezin. Naar zijn woord
werd geluisterd. En daarom kon hij mevrouw's
woorden van zooeven: „Dominé zou het niet
goedgekeurd hebben" zoo goed begrijpen. Zy
mij verlossen uit het lichaam dezes doods
en alzoo zijn verlorenheid in te zien en te
smachten naar volkomen vrijmaking
terwijl hij daarop onmiddelijk uitroept:
8. „Ik danke God door Jezus Christus, den
Heere".
Ten volle duidelijk mag het heeten, dat hier
spreekt een kind van God, een uit den Geest
geborene, een, die in Christus Jezus is".
BEROEPEN TE:
Leimuiden: D. Ringnalda cand. te Den Haag.
DordrechtJ. Ubels te Varsseveld.
Meerkerk: Joh. S. Langen te Waarden.
ZalkJ. Oosterveen te Wilnis.
RottevalleH. v. d. Elskamp cand. te Kampen.
SexbieruinL. v. Urk te Westmaas.
TWEETAL TE
Hoek (Z.)J. Schelhaas cand. te Hoogeveen
S. Wesbonk cand. te Winsum.
SchildwoldeJ. H. Staal te Wierden
K. v. d. Veen te Vreeswijk.
Koog-ZaandijkJ. v. Loo te Mijdrecht
L. van Wijk te Ede.
AANGENOMEN NAAR
Emlichheim (Bentheim): J. E. Goudappel te
[Utrecht.
Melissant J. v. d. Lugt tot Ieerend ouderling te
[Berkel en Rodenrijs.
BEDANKT VOOR
Silvolde-GendringenJ. E. Goudappel te Utrecht.
Anum W. v Gilde te Langeslag.
SpijkJ. H. Kuiper te Winsum.
AFSCHEID EN INTREE:
Dronrijp, 29 Juli deed cand. J. A. Schep
hier intree met 1 Joh. 5 4b, na bevestigd te
zijn door Ds. E. D. Kraan van Zuijlen. Ds. A. J.
Bouma van St. Jacobi Parochie sprak als con
sulent een woord van welkom.
Ulrum en Anjum. Het afscheid van Ds.
E. v. d. Laan is bepaald op 26 Augustus en
bevestiging en intree te Anjum op 2 September.
Bevestiger de consulent Ds. D. G. A. Brouwer
van Paesens.
Ds. 11. W. Laman mocht v/eer naar Assen
terugkeeren. Hoewel nog niet geheel hersteld,
hoopt hij toch binnen niet te langen tijd weer
voor zijn gemeente op te treden en zijn dienst
werk te hervatten.
Nieuw Kerkgebouw. Te Winschoten
doet men pogingen om een nieuwe kerk te
bouwen, daar de bestaande, hoewel nog onlangs
vergroot, te klein blijkt. Men raamt de kosten
voor een kerk met meer dan 1030 zitplaatsen
op f 45000.
Hongarije en de Gen. Synode der Gèr.
kerken. Prof. Dr. J. Sebestyen en Bisschop
Dr. L. Ravasz hopen de Gen. Synode bij te
wonen.
Nog eens de melodiën in het Liturgie
rapport.
De critiek daarop van den heer Johs.
Visser organist te Baarn en van het Maandblad
„Het Orgel" lokte Dr. de Moor uit zijn tent
tot het geven van een enkel persoonlijk woord
van anti-critiek, waaruit wel blijkt dat met een
hoog woord een zaak nog niet te beslissen is.
Die melodien zijn niet zooals „Het Orgel"
meende van dilettanten, maar van een hoogst
begaafd componist, die beroepsmusicus is en
als zoodanig een voortreffelijken naam heeft
alzoo de meedeeling van Dr. de Moor. En de
muzikale bewerking van den hoogepriesterlijken
zegen werd ontleend aan de Vluchtheuvelzangen
en is afkomstig van den beroepsmusicus van
Eyken. Met haar critiek ook op deze melodie,
schaadt alzoo Dr. de Moor de redactie
van „Het Orgel" alleen zichzelve.
Nu komt ook nog de heer Jan Zwart in een
ingezonden stuk in „De Standaard" daarover
zijn mening zeggen. En ook zijn oordeel is niet
vleiend.
Ten bewijze: „berijmd Rom. 8: 33—39 moet
gezongen worden op de melodie van het Gez.
30, met weglating van 4, zegge vier i egels der
zangwijze
zou die woorden, of een variatie er van, in haar
volgend leven nog vaak bezigenHij was er
van overtuigd.
Dan dwaalden zijn oogen naar het raam,
waar in een oud-Hollandsch stoeltje denegen-
tien-jarige Ida was gezeten in zwaren rouw.
Deze stond haar niet, donker als zij was. Daarby
kwam, dat het anders blozend gelaat bleek zag,
wat hem met zorg vervulde.
Want Ida was steeds zyn lieveling geweest.
Hy had haar op school opgevoed, al die lange
jaren, tot hy niet meer in staat was, haar weet
gierigheid te bevredigen en zij zyn school verliet
om in de nabije stad wat meer kennis op te
doen.
Daarby had zij echter haar ouden meester
niet vergeten. Daar was tusschen die twee
een band gebleven met vreugde dacht mees
ter Vlietstra er op dit oogenblik aan zeer
tot genoegen van dominé Treebeek. die, naast
God, zooveel aan „meester" te danken had gehad.
De oude onderwijzer wist dat wel, maar hij
sprak er niet over.
Was hy gedachtenlezer geweest, dan had hy
bemerkt, hoe mevrouw Treebeek er op datzelfde
moment, nu hij daar zat, starend op den ledigen
stoel van den dominé, ook aan dacht.
Drie personen hadden het maar geweten, hoe
grooten steun meester Vlietstra den dominé had
geboden. Dat was de dominé, meester-zelf en
zij, mevrouw Treebeek. Meester sprak er niet
over Hij was er te bescheiden voor. Doch do
miné had het des te meer gedaan. Moest hij
niet dankbaar zijn voor al de raadgevingen,
die hjj van Meester Vlietstra had ontvangen?
een muzikale roofmoord die, pleegde men ze
b.v. op ons Wilhelmus, zelfs het Nederlandsch
gravim (dit vreemde woord lezer! beteekent:
keukenjongen, kwajongentot wrevel zou
wekken
een misdaad waarmee weliswaar al de samen
stellers van kerkliederenbundels eigenlijk schij
nen belast te zijn, maar die desniettemin gestraft
behoorde te worden, zooals elk vandalisme op
wat voor kunstwerk dan ook.
aan het slot: „omdat heel dit rapport in geen
enkel opzicht rekening houdt met den gang
der muziekhistorie in het gemeenteliedeene
niet volledige bekendheid verraadt met eischen
die het kerkgezang stelt; de muziek onderge
schikt maakt aan beweegredenen, die niets met
haar te maken hebben, kortom een ding is
waarvan al de zangers en speelliên uwer ge
reformeerde kerken niet krachtig genoeg kunnen
beginnen te zingen en te spelen
„Laat ons zijn banden breken
„En van zijn strik en touwen ons ontslaan."
Men kan vragen of dit laatste niet profa-
neerend wordt. Zijn die psalmregels bestemd
om zóó en dan nog naar ons voorkomt te
onpas aangehaald te worden?
Onduidelijk is ook alweer deze taal niet.
En alweer kan hier gezegd wanneer met
groote woorden deze zaak is uit te maken,
dan is ze al uitgemaakt.
Toch blijft hier een ernstige bedenking.
Niemand zal den heer Jan Zwart of wien
ook, die verstand heeft van kerkmuziek of
zelfs die het denkt te hebben het recht willen
ontzeggen zijn meening te kunnen te geven
over de voorgestelde melodiën. En wij zullen
van hun onderstellingen met belangstelling
kennis nemen.
Maar als de critici zoon hoogen toon gaan
aanslaan, dan vermindert al zeer sterk de lust,
nog naar hen te luisteren.
En dat schrijven op „hoogen toon" is helaas
een verschijnsel, dat zich niet alleen voordoet
wanneer de „kunstenaars" de pen ter hand
nemen. Het komt méér voor. Het is t t de
lagere regimen afgedaald uit de hoogere. Het
kwam nog meer openbaar in een dispuut tus
schen De Standaard-schrijver en den eind
redacteur van „De Reformatie". We zouden
ons zeer erover verblijden, wanneer dat eens
voor goed veranderen mocht en ook bij het
schrijven gedacht werd aan den regel der H.S.
Doet geen ding door twisting of ijdele eer maar
door ootmoedigheid achte de één den ander
uitnemender dan zichzelven. (Fil. 2 3).
Over Zuid-Amerika. Ds. A. C. Sonneveldt
met verlof in ons land, is gaarne bereid in de
maanden September, October en November
lezingen te houden over dit werelddeel.
Zijn adres is Ringdijk 330 bij Aalsmeer.
Dr. H. Beets is in Europa aangekomen
om de Christian Reformed Church in Amerika
te vertegenwooi digen ter Generale Synode.
Eventueele preekverzoeken gedurende Augustus
en September, kunnen aan hem gericht worden
aan zijn adres: Talmaplein 1, Zaandam.
Steen op het graf van ds. Kerkhof. In
de gemeente te Souburg bestaat het voornemen
op het graf van ds. Kerkhof een steen te doen
plaatsen. Onder de leden wordt voor dit doel
een inzameling gehouden.
Kerkbouw. De kerkeraad der Geref. kerk
van Barendrecht besloot tot het bouwen van
een nieuwe kerk met pastorie. Het kerkgebouw,
dat voorzien zal worden van een 45 M. hoogen
toren, zal ruimte bevatten voor 1000 zi;plaatsen.
De opgangen voor later te maken gaanderijen
worden direct bijgebouwd, zoodat bij eventueel
aanbrengen van deze waardoor dan 1400 zit
plaatsen kunnen worden aangebracht, de kosten
zoo gering mogelijk zullen zijn. De uitvoering
dezer plannen werd opgedragen aan den archi
tect H. Onvlee, te Baarn.
Het oude schoolgebouw te Nieuwe-Pekela,
hetwelk het eigendom was van de Geref. kerk
is thans geheel gerestaureerd, en voor ver
gaderlokalen ingericht. Het geheel ziet er keurig
uit. Voorloopig zullen hier des Zondags gods
dienstoefeningen gehouden worden, daar het
kerkgebouw der Geref. kerk vertimmerd en
geschilderd wordt.
Naar we vernemen, zal de verplaatste
Geref. Hulpkerk te 's-Gravenhage, Zondag 12
Hjjj pas van de Hoogeschool gekomen, en door
(jrpd geplaatst als leider, als herder van een
bloeiende gemeente Hij stond voor alles nog
zoo links. Daar waren zooveel behoeften. En
zooveel verschillende karakters. En die moesten
allen geleid daartegen mocht niet bot ingegaan,
als het verkeerde karakters waren. En toen,
nog dacht mevr. Treebeek er met vreugde
aan was de twee en veertig-jarige meester
Vlietstra daar, die den jongen dominé, gevraagd
en ongevraagd dit laatste zoo kiesch moge
lijkmet raad en daad had terzijde gestaan!
Mevrouw Treebeek wist het wel, hoe dominé
den avond vóór zyn sterven hem er nog aan
herinnerd had. Zij zat er bij, aau het ziekbed.
Eu nog hoorde zij den ouderling heel-eenvoudig
zeggen„Ik heb niets bizonders gedaan. Ik
heb gedaan wat een ouderling moet doen mede
helpen en mederegeeren. Daarby was ik wat
ouder en had dus meer ervaring. Dat is alles.
En gij zijt zooveel voor mij geweest!"
Meester Vlietstra staarde naar de ledige stoel
en de gedachten van hem en van mevrouw
ontmoetten elkaar. Zij vertoefden bij het ziek
bed
Daarop dacht de ouderling er aan, hoe zij
afscheid hadden genomen. Dominé had gezegd,
hoe het slechts een kwestie van een luttel aantal
uren zou zyn en dan was hjj bij Jezus.
Inwendig had ouderling Vlietstra dit moeten
beamen en hjj had de hand van den zieke ge
drukt, die, vermoeid van het praten, alleen maar
had gezegd: „Tot weerziens".
Daarna was hjj heengegaan, uitgelaten door
Ida. Tegen zjjn gewoonte had hjj niet gespro
Augustus a.s. weer in gebruik genomen worden.
De kerk staat nu aan het Kaapsche plein.
Misverstand in de leer. Ds. Thaddeus
te Lantman, predikant in Den Haag bij de
Geref. kerk van 29 Juli tot 26 Dec. 1618, en
wonende aldaar op de Laan, bij de Remon
strantsche kerk, liet aan de pui van zijn huis
werken. Dewijl echter zijn leer (ladder) te kort
bevonden werd, leende hij de langere van de
Remonstrantsche. De Hervorming haalt nog eens
het geestige vers op, dat daar indertijd op
gemaakt is
De grootste predikant der Haagsche predikanten,
En van de minste niet die tegen het gevoel.
Der Remonstranten zich liet hooren op den stoel,
Heeft zelf onlangs aanvaard „de leer der Remon
stranten".
Dit geeft zeer veel misbaar voor die het niet
verstaan,
En des te mooier nog, dewijl het consistorie,
Schoon haar, zeer klaar, de waarheid blijkt
van deez' historie,
Hem laat in zijn beroep, ja keurt het welgedaan
Om dies wil, dat de leer der Remonstrantsche
kerke
Den hemel nader kwam, dan 'sLeeraar eigen
Leer
Doch die 't rechtzinnig vat, verwondert zich
niet zeer,
Hij nam de langste Leer, omdat hij 't hoogst
liet werken.
„De Zeeuw" bevatte de volgende waar
schuwing, waarop de lezers van ons Blad
ook wel mogen letten
Maranatha-zending. Daar er in Zeeland ook
nog vaak personen van de zoogenaamde Mara
natha-zending de menschen komen bedotten,
vestigen wij de aandacht op onderstaand bericht:
Wegens verduistering stond te Rotterdam
terecht de 2 l-jarige kleermaker M. W., die als
colporteur van de „Maranatha-zending" gelden,
die hij op bonnetjes van die vereeniging had
geïnd, had verduisterd.
De voorzitter dezer zendingsvereeniging J. M.
Dorst, als getuige gehoord, verklaarde, dat hij
aan de colporteurs der niet Koninklijk goed
gekeurde vereeniging niet minder dan 45 pet.
provisie gaf van de door hen ontvangen gelden.
Op 28 April had beklaagde met getuige af
gerekend, die toen nog voor f 58 aan bons in
zijn bezit hield. Daarna had getuige niets meer
ontvangen,
Het O.M. eischte een gevangenisstraf van 3
maanden.
Let wel: Wie f 1,— aan bedoelde Zending
geeft, geeft hiervan 45 cent aan den colporteur
de rest is voor den voorzitterwat die er van
aan de zending geeft, kan men nu wel zoo
wat uitrekenen
Ds. A. de Geus te Lemmer, moet volgens
bericht aan „De Standaard" het voornemen
hebben tegen 1 Dec. a.s. zijn emeritaat aan te
vragen.
Dr. H. Pierson f. Gemeld werd het over
lijden op 89-jarigen leeftijd van dr. H. Pierson,
oud-president-directeur der Heldringgestichten.
Nadere mededeelingen over zijn gezegenden
arbeid moeten tot de volgende week wachten.
Praeparatoir examen. De heer E. Smilde
theol. cand. aan de V. U. werd door de Classis
Heerenveen praep. geëxamineerd. Hij stelt zich
nog niet beroepbaar maar wil gaarne des Zon
dags de kerken dienen. Zijn adres isHeeren-
wal 49, Heerenveen.
De heer H. v. d. Elskamp deed praep.
examen en stelt zich dadelijk beroepbaar. Zijn
adres isKerkstraat 2, Kampen.
GEREF. KERK TE MIDDELBURG.
Gedurende de maand Juni zijn
Ingekomen met attestatie: uit Bandoeng,
Willem Jacobus Moes en 6 kinderen, Schutters
hofstraat K 119; uit Goes, Elizabeth Buijs,
Brakstraat O 260; O. en W. Souburg, Janis
Moens, zijn echtgenoote en 2 kinderen, Dok
straat P 168; uit Yerseke, Cornelis Geervliet,
Veersche Singel S 42.
ken, haar alleen bij de deur, by bet licht van
den gaslantaarn van den weg, aangezien.
Had zy gezien, hoe in zyn oog een traan
blonk? En had zij daarom, overmand door het
verdriet, door de smart, zyn hand gegrepen?
Was zy daarom tegen hem gaan aanleunen,
als vroeger, toen zy, kleine kleuter, op school
meesters' lieveling was?
Hy had het niet geweten. En het liet hem
ook koud. Hij had alleen geweten, dat daar
een meisjeshart om een woord van vertroosting
smeekte. Wat had hy anders en beter kunnen
zeggen dan „God zal zorgen. Als Hy pa tot
Zicli neemt, zal Hij je niet eenzaam achterlaten.
Hij is steeds met ons?"
Zy had „ja" gezegd, gefluisterd. Hy wist, dat
het een oprecht „ja" was. Want voor hem was
het zekerIda Treebeek was een schaap van
Jezus. Van de drie andere kinderen kon hij
dat niet met zekerheid zeggen. Doch Ida, ja,
die had het geloof, dat bergen verzet. Dat ge
loof kon wankelen. Maar dan was één woord
van vertroosting, van opbeuring, van wyzen
op God voldoende, om het weer in evenwicht
te herstellen.
Dat alles ging meester Vlietstra door het
hoofd, terwyl hij Ida aanstaarde, het hoofd
gebogen over het handwerkje.
V.
Het was stil in het vertrek.
Maar meester Vlietstra moest die stilte toch
verbreken. Eigenlijk, herinnerde hy zich, moest
hy Mevrouw nog antwoorden op haar laatste