Het voorgestelde Huwelijksformulier.
Brieven uit Z.-Vlaanderea.
dienst allerminst bruikbaar was voor onze
soldaten. Dit is thans geheel anders. De Hooge
Overheid toont,dat zij het de kerken gemakkelijk
wil maken.
Het is ook goed, dat zij er den nadruk op
leggendeze arbeid behoort aan de kerken.
Daarom keuren zij niet goed, dat de leger-
predikanten het terrein van kerken betreden en
werk verrichten, dat naar hun oordeel niet aan
een staatsambtenaar behoort. Laat de kerken
over wat haar werkkring is, opdat ook op dit
gebied de grenzen geeerbiedigd worden, welke
de Christus zelf heeft gesteld. De kerken dulden
ook hier geen overheidsbemoeiing, maar
eischen op al wat haar toekomt. Zij zijn aange
wezen om dit werk te verrichten. Doch daaruit
vloeit dan ook voort, dat de garnizoenskerken
dezen arbeid dan ook doen met al haar macht.
Anders toch verliezen zij het recht van spreken.
En dit zou jammer zijn.
Doch ook de kerken waaruit de militairen
afkomstig zijn, moeten meewerken en bij haar
gedoopte leden op aandringen dat zij trouw de
openbare samenkomsten der gemeente, de
catechisaties bijwonen. Wat geschiedt er ten
behoeve van militieplichtigen worden jaarlijks
aan de kerken van Walcheren bij gelegenheid
van de visitatie gevraagd. Maar dit is niet ge
noeg. Men moet er ook voor zorgen, dat er
kennis gegeven wordt aan de kerken, waar
deze jongelieden in garnizoen komen.
Nu moet er echter aan toegevoegd, dat de
meeste militairen, die b.v. hier in dienst zijn,
eiken Zondag in de gelegenheid zijn naar de
ouderlijke woning te gaan en de kerk daar ter
plaatse bezoeken, wat zeker toejuiching verdient.
We vertrouwen, dat de Gereformeerde kerken
de wenken zullen ter hart nemen, door het
Rapport gegeven, en dat zij bij de regeering
zullen aandringen om alles uit de instructie der
legerpredikanten te verwijderen, wat in strijd
is met de rechten der kerken en waarschijnlijk
zal ook de Hooge Overheid, welwillend als zij
is, er wel gehoor aan geven.
De legerpredikant, die behoort tot de Geref.
kerken, is indertijd benoemd uit een voordracht,
door Deputaten tot correspondentie met de
hooge overheid aangeboden. De Deputaten
achten dit niet juist en meenen, dat dit wanneer
de overheid een voordracht begeert, dit behoort
opgedragen te worden aan de Deputaten, aan
wie de behartiging der geestelijke belangen
der militairen is toevertrouwd. En dit lijkt me
volkomen juist toe.
Over 't geheel ben ik ingenomen met de
adviezen, welke Deputaten aanbieden aan de
generale Synode, doch ik heb mij afgevraagd
of er niet iets ontbreekt. Moest er niet bij ge
weest zijn een aanwijzing, hoe Deputaten willen,
dat de Hooge Overheid in 't vervolg de zaak
regelt. Zij zeggen wel, wat er verkeerd is in
de regeling, maar niet, op welke wijze dit be
zwaar kan ondervangen worden.
Bouma.
i.
Verreweg het omvangrijkste rapport aan de
komende Generale Synode te Utrecht is dat
van de Commissie inzake het concipieeren van
Belijdenisvragen, de herziening van de Liturgie
en het overzien en de uitbreiding van den
bundel „Eenige Gezangen".
Omdat onder het rapport de namen dezer
Commissie ontbreken zij hier gememoreerd dat
zij bestaat uitProf. Dr. G. C. AaldersProf.
Dr. H. BouwmanProf. Dr. T. HoekstraDr.
J. C. de Moor; Ds. A. H. van Minnen en Mr.
A. J. L. van Beeck Calkoen.
Het omvangrijke van hun arbeid blijkt wel
hieruit, dat van den geheelen rapportenbundel,
die 190 bladzijden telt, een 70-tal bladzijden
door hun rapporten worden in beslaggenomen.
Trekt men van die 190 bladzijden af de 65
bladzijden voor het rapport inzake de Echt
scheiding, dat behalve de memorie van Prof.
Ridderbos een herdruk is, dan komt van
den -arbeid, voor deze Synode verricht, de
grootste helft op hun credit, nl. 70 bladzijden
van de 125.
Vanwege die uitgebreidheid kan het gewenscht
zijn, vóór we iets gaan zeggen over het voor
gestelde Huwelijksformulier, een kort overzicht
te geven over het geheel.
In overeenstemming met de gegeven opdracht
valt het geheel van den arbeid dezer deputaten
uiteen in drie deelenlo. over de Belijdenis
vragen 2o. over de Liturgie3o. over de
Gezangen.
De inhoud is dan deze:
le Deel: De Belijdenisvragen; bl. 120-132.
2e Deel: De Liturgie; blz. 132-171.
Hoofdstuk IDe orde der Liturgie; bl. 132-142.
Hoofdstuk IIDe liturgische geschriften, met
uitzondering van de Form, tot bevestiging van
Dienaren des WoordsOuderlingen en Diake
nen en het Huwelijksformulier.
A: de Christelijke gebeden; blz. 142-146.
B: de Formulieren voor de bediening van
de Sacramenten en de oefening der kerkelijke
tucht; bl. 146-157.
Hoofdstuk IIIde Formulieren tot bevestiging
van Dienaren des Woords; Ouderlingen en
Diakenen en het Huwelijksformulier; bl. 157-171.
3e DeelDe Gezangen.
Hoofdstuk IHerziening van den bestaanden
bundel; bl. 172-180.
Hoofdstuk IIUitbreiding van den bestaanden
bundelblz. 180-190.
Tenslotte nog: Muziek-bijlagen.
Wanneer we, na dit kort overzicht over het
geheel van den arbeid dezer deputaten, ons
bepalen gaan bij het door hen voorgestelde
„Formulier om den huwelijken staat voor de
gemeente van Christus te bevestigen" willen
we eerst aangeven welke wijzigingen van het
bestaande Formulier dit voorstel bevat om
daarna over die wijzigingen een en ander op
te merken.
Ons huwelijksformulier bevat zeven onder- 1
scheiden deelen: lo. de ajkondiging2o. de
aanhef 3o. de aanwijzing van de inzetting van
het huwelijk4o. die van het doel daarvan
5o. van de plichten daarin van Man en Vrouw;
6o. de huwelijkssluiting zelve en 7o. vermaan
en gebed.
De afkondiging.
Deze blijft vrijwel onveranderd. Deputaten
willen deze plechtige afkondiging van het
huwelijk, die echter niet algemeen gebruikt
wordt, behouden. Zij stellen alleen een wijzi
ging voor in de tweede alinea, omdat het
kerkelijk huwelijk na het burgerlijk huwelijk
volgt, en de overheid onderzoekt of er ver
hinderingen bestaan tegen het aangevraagde
huwelijk. Aan de gemeente wordt alleen de
vraag voorgelegd of er bezwaar is het huwelijk
kerkelijk te bevestigen.
De aanhej van het huwelijksformulier.
Hier wordt weggelaten het veel besproken
sombere begin van het Formulier: „overmits
den getrouwden gemeenlijk velerhande tegen
spoed en kruis vanwege de zonde overkomt".
In de plaats daarvan wordt voorgesteld
Geliefden in den Heere Christus, wij zijn hier
tegenwoordig voor het aangezicht des Heeren,
opdat deze personen, die naar Goddelijke
ordening als echtelieden willen samenwonen,
in den heiligen staat des huwelijks zouden
worden bevestigd. Aangezien hiertegen van
de zijde der gemeente geen wettig bezwaar
bestaat, zoo laat ons, vóór wij tot de beves
tiging zelve overgaan, allereerst hooren en
dan volgt, wat materieel ook in het oude
formulier voorkomt uit het Woord Gods
hoe eerbaar en heilig de huwelijke staat is,
en dat hij een inzetting Gods is, die Hem be
haagt, zoodat zij, die zich tot dezen staat be
geven, verzekerd mogen zijn van Gods zegen
over hunne echtvereeniging en van zijn gewisse
hulp bij alle kruis.
Opmerking hierbij verdient, dat in dit slot
weer weggelaten is de zinsnede uit het oude
formulier: „daarentegen de hoereerders en
overspelers wil Hij oordeelen en straffen".
De inzetting van het huwelijk.
Deze wordt in het nieuwe formulier bijna
geheel overgenomen uit het oude. Toch is ook
hier iets iceggelaten. En wel de zinsnede die
nader aanwijst het doel van de schepping van
den mensch naar Gods Beeld „opdat hij heer
schappij zou hebben over de dieren der aarde,
over de visschen der zee, en over het gevogelte
des hemels".
In het oude formulier volgt op de aanhaling
uit Gen. 2 18, 21—24. „Daarom zult gij ook
niet twijfelen, of de huwelijke staat behaagt
aan God den Heereovermits Hij Adam zijne
huisvrouw geschapen, zelf toegebracht, en hem
tot een huisvrouw gegeven heeftdaarmede
betuigende, dat Hij nog heden ten dage aan
een iegelijk zijn huisvrouw gelijk als met zijn
hand toebrengt".
Deputaten oordeelen dit te moeten vervan
gen door„Doch de Heere heeft niet alleen
den huwelijksband gelegd tusschen het eerste
menschenpaar, maar Hij heeft ook deze instel
ling voor alle tijden beschikt, zoodat Hij nog
heden ten dage een iegelijk zijne huisvrouw
als met zijne hand toebrengt. Deze huwelijke
staat is zóó heilig, dat hij in de Heilige Schrift
een beeld genoemd wordt van de groote ver
borgenheid der vereeniging tusschen Christus
en de geloovigen".
Het doel en de oorzaken van het huwelijk.
In dit deel komen de meest beteekenisvolle
wijzigingen voor.
In de eerste alinea is alleen op te merken
dat de zinsnede „de oorzakenwaarom God
den huwelijken staat heeft ingezet" van het
oude formulier vervangen is door„het doel
waartoe God den huwelijken staat heeft ingezet".
Het eerste doel wordt in het nieuwe breeder
omschreven dan in het oude.
In het oude alleende eerste oorzaak is,
opdat de een den ander trouwelijk helpe en
bijsta in alle dingen die tot het tijdelijke en
eeuwige leven behooren.
In het nieuwe: Dit (doel) is ten eerste, dat
man en vrouw, door verscheidenheid van aanleg
krachten en gavenelkanders leven zouden ver
rijken, en zijin oprechte liejde en trouw ver
bonden, elkander zouden steunen en troosten
in alle dingen, die tot het tijdelijke en eeuwige
leven behooren.
Wat het tweede doel betreft is de formulee
ring der deputaten echter weer soberder dan
die van het oude formulier.
In het oude: „De andere, opdat zij hunne
kinderen, die zij krijgen zullen, in de waarach
tige kennisse en vreeze Gods, Hem ter eere,
en tot hunne zaligheid opbrengen".
In het nieuwe zou dat worden: „En in de
tweede plaats, dat zij samen een gezinsleven
zouden stichten, en uit hen het menschelijk
geslacht zou worden gebouwd".
Dan komt een heel groote uitlating. Het oude
formulier noemt drie oorzaken voor het huwe
lijk. Het nieuwé kent maar twee doeleinden
en laat wegwat in het oude als derde ge
noemd wordt: „De derde, opdat een iegelijk,
alle onkuischheid en booze lusten vermijdende,
met een goede en geruste consciëntie moge
leven. Want om hoererij te vermijden, zal een
iegelijk man zijn eigene vrouw hebben en een
iegelijke vrouw haren eigenen manalzoo dat
allen, die tot hunne jaren gekomen zijn, en de
gave der onthouding niet hebben, naar het
bevel Gods, verbonden en schuldig zijn, zich
tot den huwelijken staat te begeven".
In de plaats van dit weggelaten deel vlech
ten deputaten hier in de aanwijzing, aangaande
de vastheid van den huwelijksband, onteend
aan Matth. 19 4—9, die in het oude formu
lier eerst volgt na de huwelijkssluiting.
Dat vermanend deel wordt dan door hen
aanmerkelijk uitgebreidmet twee alinea's,
waarvan in de eerste onderscheidene zonden
worden bestraft, en in de tweede onderschei
dene plichten worden aangewezen.
Dit deel luidt als volgt
„Maar niet alleen verbiedt God in Zijn Woord
het verbreken van den echt door ontrouw of
scheiding maar Hij verbiedt ook alle samen
leving van man en vrouw buiten het huwelijk,
die den kinderzegen niet eert, terwijl Hij den
getrouwden gebiedt, dat zij lichaam en ziel als
tempelen Gods rein en heilig bewaren, en in
Godes vreeze leven opdat het hen welga en
's Heeren naam worde verheerlijkt,
Wanneer dan God naar zijne rijke barmhar
tigheid in de harten van twee menschen de
liefde deed ontwaken, en hen in Zijne Vreeze
samenbond, zijn zij, naar het bevel Gods,
schuldig, met weten en wil hunner ouders of
voogden, in het huwelijk te treden. En nadat
zij, van de overheid de publieke sluiting huns
huwelijks hebben verkregen, zijn zij als leden
der kerk, en erfgenamen des Verbonds, gehouden,
de bevestiging van hun echt te vragen van de
kerk, in het midden der Gemeente voor Gods
aangezicht elkander trouw te beloven, en zich
te verbinden, dat zij met hun huis naar den
regel des Verbonds zullen leven, en dat, wan
neer hun huwelijk met kinderen gezegend wordt,
zij deze in de waarachtige kennis en vreeze
Gods, Hem ter eere en tot hunne zaligheid
zullen opvoeden. In dien weg mogen zij met
al hunne zonden en zwakheden de toevlucht
nemen tot het verzoenend bloed van Christus,
en hopen op het heil des Heeren. Want God
de Heere is een zon en schild, de Heere zal
genade en eere gevenHij zal het Goede niet
onthouden dengenen die in oprechtheid ivandelen.
Heij.
XIX.
Amice.
Het is een bekende waarheid, dat wie kaatsen
wil, den bal verwachten moet. Het komt zelfs
voor, dat ge U dien ziet toegeworpen, als ge
volstrekt geen plan tot kaatsen hadt.
Zoo gaat het mij met het ingezonden stukje
van den kerkeraad van Vlissingen. Dat leek raak,
in ieder geval het klonk nog al scherp. Het
was waarlijk geen „eerste vermaning". Waarom
dit zoo kras moest, vermag ik niet in te zien.
Zelfs niet indien ik me vergist had.
Doch ik geloof, dat ik me in de bedoeling
van den kerkeraad niet heb vergist.
In zijn stukje zegt hij uitdrukkelijk, dat het
met zijn proefdienst hetzelfde is als met een
proefnummer van een blad. Welnu zoo'n proef
nummer heeft toch groote kans, dat het niet
bevalt en teruggezonden wordt?
Hetzelfde wat ik schreefIk heb mij van goed-
of afkeuring over wat Vlissingen deed onthouden.
De gedachtengang van mijn 17den brief was
deze Wat Deputaten voorstellen, moest, indien
het goed ware, van te vorenreeds de zekerheid
in zich dragen, dat het tenminste voor90pCt.
der kerken allengs uitvoerbaar was. Is die
zekerheid er wel Dat is de vraag. Een proef
neming als van VI. doet het betwijfelen.
Ik heb den kerkeraad niets in de schoenen
geschoven wat hij niet bedoelde, maar heb zijn
proefdienst met daaropvolgend oordeel van de
gemeente precies opgevat als hij. Wat nu nog
duidelijker bleek door het beeld van het
proefnummer.
Ge zult het met me eens zijn, Amice, dat voor
het ingezonden stuk van VI. geen reden was
we zijn het met elkander over de bedoeling
volkomen eens.
Ge zoudt misschien over het rapportenboek
nog wel wat willen hooren Het is anders een
terrein met voetangels en klemmenBij den
een ga je voor veel te conservatief door, den
ander ben je te vooruitstrevend.
Ik zou nog wel eens een oogenblik in den
behoudenden hoek willen gaan staan. Het geldt
de vraag van den groetzegen.
De Deputaten zeggen(het tweede element
in de Eeredienst is)
De groetzegen aan het begin van den
dienst, waarin de Heere verklaart, dat Hij
met zijn genade en vrede in het midden is.
Het is gewenscht voor dezen zegen te
kiezen de taal der H. Schrift. Als zoodanig
komen in aanmerking de groetzegen in het
begin van de brieven van Paulus en die
in Openb. 1. Deputaten stellen voor, de
keuze tusschen die twee aan den dienst-
doenden liturg over te laten.
Ik geloof, dat het een goed standpunt is, in
zoo teere zaken zich te houden aan de taal
der Schrift. Kan het ook billijken, dat als er
keuze uit formules moet gedaan worden, de
putaten slechts die twee kunnen voorstellen.
Doch er is ook een nog niet zoo heel oude
geschiedenis. Het is den voorstellers niet on
bekend, dat indertijd vooral de wijze waarop
men den groetzegen uitte, het kenmerk scheen,
waaraan men terstond wist, waar men vandaan
kwam. Sedert heb ik nog al heel wat predi
kanten gehoord. Kenmerk is dit gelukkig thans
niet meer. Maar het staat voor mij wel vast,
dat zeker meer dan de helft van de predikanten
den trinitarischen vorm gebruiken en er dus
bijvoegen „in den gemeenschap des Heiligen
Geestes".
Versta me nu wel, Amice. Ik bedoel met dit
zeggen niet een onverkwikkelijken strijd weer
aan te stoken; ik bemin den vrede van Jeruza
lem en omdat ik dien bemin, had ik gaarne
gezien, dat omderwille van de practijk de de
putaten voorgesteld hadden te doen kiezen uit
drie.
Dit lijkt niet zoo erg pripcipieel?
Het is zoo. Maar ik ben in goed gezelschap.
De voorstellers hebben blijkbaar in hun Rapport
hier en daar gebruik gemaakt van Dr. Kuypers
„Onze Eeredienst". Sta mij dit ook toe.
Dr. Kuyper strijdt voor het „schriftuurlijk"
votum op blz. 179 en zegt:
„Alleen ga men met bezadigdheid te
werk. Predikanten, die jarenlang zich aan
een ander votum gewend hebben doe men
geen moeite aan
Haastige hervormers bederven altoos de
toekomst.*) Alleen wie bezadigd optreedt,
mag voor de toekomst op beteren invloed
hope bouwen".
En als hij daarna over de Benedictie spreekt,
dat is de Zegengroet, dan merkt ge, dat dezelfde
geleerde, die zulk een krachtige lans breekt
voor het verwisselen van het onschriftuurlijke
votum met dat van Ps. 124 hoewel hij tot
bezadigdheid maant zelfs de twee formules
door Deputaten voorgesteld niet eens noemt.
Doch bij zijn beschouwing alleen uitgaat van
deze trouwens zeer algemeen gebruikte
zegenbede
„Genade en vrede zij U van God onzen
Vader, door Christus Jezus onzen Heere,
in de gemeenschap van den Heiligen Geest".
Blijkens de voorrede schreef Dr. K. dit ge
deelte van zijn werk nog voor 1901, en heeft het
bij de uitgave in 1911 onveranderd opgenomen.
In zijn verklaring voegt hij er aan toe: (193)
„En eindelijk deze genade en vrede is
ons deel alleen door de gemeenschap des
Heiligen Geestes en hiermee raakt de
benedictie de inwoning van God in zijn
gemeente als zijn tempel' en ontlokt het ge
tuigenis van het Abba Vader aan Gods kind".
En op blz. 196:
Dit (Geref.) beginsel toch wil, dat wij
menschen ons voor het aangezicht van den
Driemaal Heilige*) zullen plaatsen om
door Hem gezegend te worden
In dit verband is dan ook de Benedictie
niet de vriendelijke hartewensch van dien
man op den predikstoel, die U alle goeds
en zoo ook genade en vrede toebidt, maar
het is God Drieeenig die zijn genade en
vrede over U uitspreekt
Het is hieruit dus m.i. duidelijk, dat hij Dr.
K. toen hij dit schreef, het belang van een
trinitarische benedictie hooger heeft gewogen
dan het in dezen vasthouden aan een schriftuur
lijke formule.
Want dit deed hij in het vorige hoofdstuk
voor het votum juist wel.
Op zichzelf zou het geen bezwaar hebben
dit deel van de gebruikelijke liturgie te ver
anderen of af te schaffen, gelijk Calvijn dit
uitdrukkelijk toelaat, maar de geschiedenis kan
men ook niet ontvlieden, en „vooral Liturgieën
zijn geen zonnebloemen".
Het is dus maar een vraag van me, of het
niet beter ware met het oog op deze algemeene
gebruikte en met de authoriteit van een prin
cipieel man gedekte formule, dezen groetzegen
er alsnog aan toe te voegen.
In onze dagen van verzwakt geloofsleven,
van afwijking van het schriftuurlijk standpunt
kan er o.i. ook practisch veel voor te zeggen
wezen, dat in onze Geref. kerken reeds terstond
bij den aanvang de gemeente in de begroeting
de belijdenis van een drieeenig God beluistert.
Al make men van het gebruiken van den
éénen of den anderen vorm geen Shibboleth
der rechtzinnigheid, wat natuurlijk dwaasheid
is, er ligt toch ook met het oog op den zeer
algemeen gebruikten trinitarischen vorm van
den groetzegen waarheid in wat wij ergens lazen
„De vraag naar het wezenlijke van een
evangelische Liturgie is niet in 't algemeen
abstract, maar ook uit de piëteit en achting
voor de historisch gewordene en tot dusver
voor de stichting deugdelijk gebleken
vormen te beantwoordendit antwoord
kan dus slechts met relatieve beslistheid
gegeven worden.
Want we geven toe „ook die met eerbied
gehandhaafde vormen kunnen zich eenmaal
uitleven, aan waarde verliezen en vervanging
door iets nieuws eischen", maar blijkens de
practijk en uit wat Dr. Kuyper nog slechts 12
jaar geleden in 't licht gaf, is dit met den
zegegroet, dien ik in herinnering bracht, nog
in de verte niet het geval.
Z. v. D.
Cursiv. van mij.
Kerk- en Schoolnieuws.
TWEETAL TE
HuizenA. Brouwer te Zwartsluis.
S. de Vries te Ambt-Vollenhoven.
BEROEPEN TE
Boskoop: D. W. Hagenbeek te Vlaardingen.
Dedemsvaart: 11. de Bruijn, te Nieuwendijk.
Wijhe: A. Boekenoogen, te Tienhoven.
Jutrijp-HommertsCand. A. Wijngaarden te
Dokkum.
WanswerdJ. H. Kuiper te Winsum.
AANGENOMEN NAAR
Ter Aar: Cand. G. v. Heiningen te Gouda.
BEDANKT VOOR
Maassluisdr. J. Thijs te Meppel.
Katendrechtdr. J. W. van der Bosch te
Harderwijk.
De benoeming tot leider der Auto-Zending:
H. Knoop te Schouwerzijl.
Scharnegoutum C. M. Huizenga te Hooger-
smilde.
Blokzijl, Westkapelle en Domburg: Cand. G.
v. Heiningen te Gouda.
AxelW. Veder te Gouda.
Dordrecht: M. Gravendijk te Hoogeveen.
MeerkerkM. Post te Bunschoten.
INTREE TE
SmildeF. H. v. Loon, overgekomen van Ber-
gum, met eene predikatie over
Col. 1 28.
CharloisJ. Wijmenga, gekomen van Dronrijp,
predikatie over Matth. 11 7—12.
AmsterdamS. G. de Graaf, gekomen van
Rijswijk, met een predikatie over
1 Joh. 4 6a.
Ds. H. v. d. Veen, wien wegens toene
mende doofheid eervol emeritaat werd ver
leend, heeft Zondag j.I. van zijne gemeente te
Ruinerwold afscheid genomen met Openb. 3:11.