Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
No 18
•37e Jaargang
Vrijdag 4 Mei 1923
RedacteurDs. L. BOUMA te Middelburg.
Taste medewerkers: IU>. P. TAN DIJK, F. J v. d ENDE, A. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL Pzn en R. J. y. d. VEEN.
PER8YEREEBI6I8B ZEEDWSCHE KERKBODE.
UIT HET WOORD.
Zeenvscb
AbonntmentsprQsper kwartaal bg vooruitbetaling- f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs 15 cent per regel bjj jaarabonnement van
miostens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF. Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLT0OFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42200.
En zie, Ik ben met ulieden alle de
dagen tot de voleinding den wereld.
Amen.
Mattlieus 28 20.
Op den weg naar den donkeren
Olijvenhof had de Heere Jezus Chris
tus tot Zijne bedroefde discipelen het
troostwoord gesprokennadat Ik zal
opgestaan zijnr zal Ik u voorgaan naar
Galilea". Aan dat woord des Heeren
zijn Jezus' jongeren herinnerd in. den
morgen van den opstandingsdagal
lereerst door den engel, die den vrou
wen de boodschap gaf over te brengen
aan de discipelen niet alleen, dat Jezus
was verrezen uit het graf, maar ook
dat zij Hem zouden zien in Galilea
naar 's Heeren eigen woord. Die bood
schap uit engelenmond werd nog ver
sterkt door het woord des Verrezenen
zelfboodschapt Mijnen broederen, dat
zij heengaan naar Galilea en aldaar
zullen zij Mij zien. Niet treurend blijven
zitten in Jeruzalem, maar in geloof aan
het gesproken woord naar Galilea, zoo
is de éisch.
En nu is Jezus wel een en andermaal
aan Zijne discipelen in Jeruzalem ver
schenen, maar met het kennelijke doel
hen te overtuigen van de werkelijkheid
der opstanding, doch dë eigenlijke,
officieele ontmoeting tusschen den op-
gestanenLevensvorst en Zijne discipelen
moet plaats hebben op de door den
Christus bepaalde plaats. Dat schijnen
de discipelen te hebben begrepen, want
straks openbaart Jezus Zich aan een
7-tal bij de zee van Tiberias en einde
lijk aan het slot van Mattheus 28 leest
gij, dat de elf discipelen waren verga
dert op den berg, waar Jezus hen be
scheiden had. Daar vallen de discipelen
in aanbidding aan de voeten van den
Overwinnaar van dood en graf, alhoe
wel sommigen twijfelden of zij wel op
die wijze Hem eere mochten toebrengen.
Bij die samenkomst met Zijne elf dis
cipelen wijst Jezus er op, dat Hem de
macht is verleend te beschikken beide
in den hemel en ook op de aarde en
dat naar wettig verkregen recht door
Zijne betoonde gehoorzaamheid aan
's Vaders wil en het volmaakte offer
door Hem gebracht. Hier is dus sprake
van de Middelaarsmacht en uit die
heerlijkheid door Hern verkregen, vloeit
het dan ook voort, dat de wereld moet
opgeeischt voor den Christus en allen
volkeren moet worden gebracht de ge
nadetijding des behouds. Alles moet de
knie buigen voor den Christus Gods.
En dat Evangelie moet worden uit
gedragen door een 11-tal discipelen
zwak in zichzelven en de volkeren
zijn zoovele en de macht van wereld
en satan zoo groot, is die opdracht en
dat bevel niet te veel omvattend Wat
zullen die enkelen
Geen nood. Uw Jezus geeft wel Zijn
bevel, maar Hij knoopt er aan vast een
heerlijke belofte, 't Is die belofte, welke
den discipelen kracht zal schenken bij
poo zware taak.
Neen, zij behoeven niet terug te
schrikken, want zij gaan niet alleen.
Zie, discipelen des Heeren, Ik ben met u.
Dat „zie" is om op te wekken tot
geloof en opmerkzaamheid, om er toch
-op te letten, dat zij staat maken kun
nen op de belofte, die nu volgen zal.
En met nadruk zegt Christus hetzie,
Ik ben met u. Op dat I k valle de na
druk. Ik, Die uit liefde tot eene ver
lorene wereld kwam in het vleeschIk,
Die Gods toorn tegen 's menschen
zonde droegIk, Die Mijne ziel uit
stortte tot in den dood en Die het graf
ontsloot, maar ook Ik, Die de banden
des doods verscheurde en de boeien
van het graf verbrak en het onvergan
kelijke leven te voorschijn brachtIk,
Wien gegeven is alle bevoegdheid alle
Middelaarsmacht beide in den hemel
en op aarde, Ik ben met u Er staat
nietIk zal met u zijn, doch Ik ben
met u, nu, heden, altijd met u. Ik ben
met u. Dat is de belofte, die moed
schenkt bij de vervulling van zoo zware
taak, waartoe de discipelen geroepen
werden, want zij moesten wereldover
winnaars zijn in Christus' naam.
De Koning, Die de opdracht ver
leende, staat gereed Zijn troon in de
hemelen te beklimmen en dus Zijne
discipelen achter te laten op aarde.
Alleen te laten en toch weer niet alleen.
Wel zou Hij niet langer lichamelijk in
hun midden zijn, maar Ik ben met ulie
den, wat er op wijst, dat Hij hen niet
zal verlaten, maar naar Zijn Godheid,
Majesteit, genade en Geest nooit van
hen wijken zal en dat naar Zijn Woord:
het is u nut, dat Ik wegga en ik zal u
zenden den anderen Trooster, den Hei
ligen Geest.
Ik ben met u. Jezus staat naast u in
den strijd gereed tot hulp. Jezus staat
Zijn volk niet tegen, maar Hij is met
dat volk. Die belofte kon de 1 1 jon
geren bekrachtigen en vertroosten,
want bij de ontzaggelijke taak hen op
gelegd hebben zij nu de zekerheid in
alle werk om 's Heeren wil, dat de
Koning en Middelaar Zich niet terug
trekt, Zich niet ter zijde houdt of een
toeschouwer op een afstand wezen zou,
maar: zie, Ik ben met ulieden.
Ik ben met ulieden om u te steunen,
u te bekrachtigen u te troosten in al
den arbeid voor de komst van het
Koninkrijk der hemelen. Dat was der
apostelen steun, als zij met vrijmoedig
heid het Woord Gods verkondigden
onder Jood en heiden, doch ook de
steun in het lijden om Christus' naam,
waarvan getuigt hun psalmen in den
kerker.
Zie, Ik ben met ulieden Een bemoe
digingswoord bij het bestormen 'van
satan's sterkten en bij het bekampen
van menschelijke hoogmoed en 's we
relds geest. Alle sterkte moet geslecht
en alle hoogte neergeworpen in 's Hee
ren kracht.
Zie, Ik ben met ulieden Eene steeds
blijvende belofte, want de Middelaar is
niet slechts heden met Zijne discipelen,
maar voortdurend, alle de dagen tot
de voleinding der wereld.
De nabijheid van Christus blijft elk
uur en eiken dag, zoolang deze wereld
zal bestaan. Als Jezus eens week of
Zich terugtrok stel die mogelijkheid
even dan immers ware alles verloren,
doch Godlof, de Koning der kerk heeft
beloofd Zijne geestelijke tegenwoordig
heid onafgebroken en bij den voortduur.
Op die belofte konden 's Heeren
discipelen het wagen en de volkeren
opeischen voor 's Heeren dienst en
eere. En waar zij het er op gewaagd
hebben, zijn zij niet beschaamd.
Die belofte geldt ook 's Heeren kerk,
die zich heeft te openbaren als een
licht in de wereld en ook de roeping-
heeft het Woord haar Konings uit te
dragen, 's Heeren bevel dringe daartoe,
maar de kracht om dat vol te houden
bij alle vijandschap en tegenstand is de
belofte en zie, Ik ben met u alle de
dagen tot de voleinding der wereld.
Die ure is haastendeblijve dan Gods
volks werkzaam ook al zal de liefde
van velen verkouden. Daarbij rijst dik
werf de vraag in het hartwat zullen
wij en kunnen wij Niet in onszelf, maar
zijt krachtig in den Heere, trouw in
roeping, steunende op het woorden
zie Ik ben met u alle de dagen tot de
voleinding der wereld. Het geldt 's
Heeren zaak en de eere van Zijn naam.
Dat maant tot trouw.
Dat woord staat onwankelbaar vast,
want het is het woord van Hem, Die
is de ja en Amen, de getrouwe Getuige
en in geloof zegge ook ons aller ziel
daarop amen.
Altijd weer het Woord des Heeren
vooropaltijd weer u vastgeklemd aan
de overanderlijke beloften uws Konings.
En dan mag in deze tijden veel de
ziel ontroeren, als gij schouwt op de
ontkerstening der volkerenop de vij
andschap der wereld en op de losbre
king der helsche machten geen nood,
voor Christus' kerk en ieder geloovige
in het bijzonder, want steeds ruischt
er versterking toe uit het woord en
zie Ik ben met u alle de dagen tot de
voleinding der wereld.
Ook met u in uw strijd in uwe wor
steling in uwe blindheid. Altijd met u.
Ik zal u niet begeven en nooit verlaten.
Gelooft gij dat ook tot uw troost voor
het leven en sterven.
Buiten den Christus is alles dood en
verderf; maar is Hij met u dan niets
te vreezen. Daar staat de opgestane
Christus u borg voor.
Hij is met u. Hij, de Immanuel.
Kapelle-Biezelinge. A. Scheele.
KERKELIJK LEVEN
Instituut Legerpredikaoten.
Tusschen het Rapport inzake Echtscheiding
en dat in betrekking tot art. XIII K. O. is er
een over de evangelisatie en nu kwam de vraag
op, waarom ik daar over niets gezegd had. Ik
j voor mij oordeelde, dat het nog al duidelijk
was, maar dit schijnt niet voor ieder het geval
te zijn en daarom geef ik daarover eenige
opheldering.
Is dit Rapport niet de aandacht ten volle
waard? Ik geloof het wel. Reeds is het vol
doende om dit antwoord te rechtvaardigen te
verwijzen naar de namen van hen, die dit stuk
werk hebben geleverd. Het zijn drie professoren
n.l. dr. H. Bavinck, dr. H. Bouwman en dr. H.
H. Kuyper, mannen die voor zulk een taak wel
berekend waren, en naar wie we steeds gaarne
luisteren willen.
Daarbij het onderwerp is van zeer groot
belang. Het is ons gereformeerden steeds dui
delijker geworden, dat we ook een roeping
hebben jegens hen, die van alle kerkelijk leven
afgestorven zijn. Als zij de kerk niet meer be
zoeken, dan moet de kerk tot hen gaan, heeft
men gezegd en op onderscheiden plaatsen wordt
dan ook gewerkt aan evangelisatie. Veel vroeger
noemden wij het inwendige zending, maar
deze benaming heeft aan zooveel kritiek bloot
gestaan, dat we haar losgelaten hebben. De
tegenwoordige naam is wel beter, maar men
kan er ook nog wel bezwaren tegen inbrengen.
Doch dit daar gelaten, over de zaak zelve echter
is nog al strijd ontstaan en wie de kerkelijke
bladen leest, weet, dat het soms niet eens zoo
malsch toegaat. Er heerscht blijkbaar verwarring
van denkbeelden en als er kritiek geoefend
wordt, denken de vurige voorstanders allicht,
dat het voortvloeit uit mindere waardeering
van het werk, wat m.i. nog niet het geval is.
Met het oog hierop ook is het wel goed, dat
we van zulke mannen inlichting ontvangen
over de beginselen, waarvan men bij dezen arbeid
moet uitgaan.
Het was dus niet uit geringschatting van dezen
arbeid of omdat ik iets tegen evangelisatie heb,
dat ik er niets over gezegd heb. Mijn eenige
reden, waarom ik het overbodig achtte, was
dezeds. van Dijk van Zaamslag had in een
zijner brieven een overzicht van den inhoud
gegeven en er nog eens op terug te komen,
was voor de lezers naar mij dunkt minder
aangenaam.
Nu ik op deze vraag een antwoord gegeven
heb, kan ik gevoeglijk een woord wijden aan
het Rapport over het instituut der Legerpredi-
kanten.
Onlangs heb ik geschreven dat velen meer
belang zullen stellen in de regeling van den
eeredienst dan in de aanstelling van legerpredi-
kanten en wat er zoo voor en na geschreven
is over het Rapportenboek, lijkt het me toe,
dat ik me daarin niet vergist heb. Begrijpelijk
is dit ook, omdat onze menschen niet zooveel
weten van het werk, dat genoemde predikanten
verrichten, wijl zij daarvan in den regel niet
veel merken. Van ds. Jansen, den veldprediker
in aigemeenen dienst, hebben zij wel gehoord,
omdat deze in de verschillende deelen van 't
land nog al eens in openlucht-samenkomsten
spreekt, maar overigens zijn zij er weinig mee
op de hoogte. Het is mijn bedoeling ook niet
om er veel van te zeggen. Een enkel woord
echter is niet geheel misplaatst, hoop ik.
Er is een tijd geweest, dat de Hooge Overheid
zich weinig inliet met de behartiging van de
j geestelijke belangen onzer militairen, doordat
de garnizoenspredikanten verdwenen zijn en
de verplichte bijwoning van de godsdienst-
oefening vervallen is. Tijdens den grooten oorlog
achtte het ministerie het noodig om het niet
aan de kerken alleen over te laten. En dit nu
is winst. Het kwam vroeger nog al eens voor,
dat de kerken inplaats van medewerking der
officieren te ontvangen stuitten op tegenkanting.
Doch dit behoort nu gelukkig bijna geheel tot
het verleden. Nu het ministerie duidelijk toont,
dat het de geestelijk bearbeiding van onze
soldaten op prijs stelt, is daardoor vanzelf een
kentering ten goede voor gekomen. Wie eeniger-
I mate op de hoogte is met de verandering in
dit opzicht, welke van lieverlede is ingetreden,
verblijdt zich daarover. De wind waait nu uit
een godsdienstigen hoek en dit komt den arbeid
onder de militairen ten goede. De Deputaten,
die benoemd waren om de kerken van voor
lichting te dienen spreken dit dan ook onom
wonden uit. De conclusie luidt: de Gerefor
meerde kerken in Nederland waardeeren zeer
de goede bedoeling, welke de Regeering be
oogde met het in het leven roepen van het
instituut van legerpredikanten en willen harer-
zijds gaarne het instituut beschouwen als een
middel door de hooge overheid ingesteld om
aan de kerken hulp te bieden ter volvoering
en haar taak binnen onze weermacht
Het voldoet mij en zeker velen met mij, dat
de Deputaten dezen arbeid van regeeringswege
verricht, behoorlijk op prijs stellen, want het
j is inderdaad loffelijk, dat de Overheid er open-
I lijk voor uit komt, hoe zij de geestelijke belangen
j van onze zonen, die het vaderland en de
Koningin moeten dienen, van gewicht acht.
Voor eenigen tijd scheen het wel, dat de gods-