ZENDING. Kerk- en Schoolr.ieuius. Ik had mij, schreef Dr. De M. vergist in de meening dat de Synode van 1923 het rapport over de echtscheiding nog niet zou behandelen. Nu erken ik gaarne deze vergissing wat aangaat het le rapport. Ik had de noot op de le bladzijde wel gelezen, en ook wist ik dat het stuk van Prof. Ridderbos in het Tijd schrift had gestaan. Maar omdat in het eerste rapport nu het herdrukt werd, was blijven staan het advies om het ter komende synode niet te behandelen, was ik scheef gegaan. Ik dacht dat het er mee was, als wat in mijn jeugd op een herberg aan den buitenkant van een onzer Zeeuwsche steden stond Vandaag voor geld en morgen voor niet". Zoolang als het er bleef staan bleef het ook gelden en deed het geen schade aan den eigenaar. We weten nu, dat die clausule in het op nieuw aangeboden rapport alleen een advies is dat op de Synode van 1920 zag. Het bleef in den herdruk" wel staan maar het bleef niet meer waar voor de Synode van 1923. Behalve dit was er nog meer aanleiding voor misverstand. Eerst nu werden tegelijk het oude rapport van Deputaten en het nieuwe van Prof. R. ojjicieel ter kennis onzer kerken gebracht. Eerst thans is er dus gelegenheid voor de kerkeraden ze onderling te vergelijken. Want wat in ons Geref. Theol. Tijdschrift stond is zelfs niet officieus een mededeeling aan de kerken. Heeft nog niet eens de kracht van een mededeeling aan de predikanten. Dr. De M. weet hoe over te weinig belangstelling in dit tijdschrift nog in het kleine zaaltje te Utrecht geklaagd werd. Zoo is er bij mijn hooggeschatten opponent toch zeer zeker ook een vergissing in het spel, ik zeg het zonder eenig genoegen als hij schrijft dat er nu reeds meer dan twee jaar tijd van overdenking dezer dingen geweest is. Zelfs wanneer Heraut of Bazuin het heele stuk van Prof. R. hadden opgenomen, zou het daar mee niet zijn officieel adres aan onze kerke raden gevonden hebben. Uit wat in het Tijdschrift stond volgt voor geen enkel lezer, die lid van een kerkeraad is, de noodzaak het gewichtig punt der Echt scheiding in dien kerkeraad ter sprake te brengen. Dat kon maar behoefde niet. Zelfs is er, voorzoover ik weet, nog zeer weinig in onze hoofdbladen over verschenen. Eerst thans nu officieel de beide rapporten naast elkaar op de kerkeraadstafel gelegd zijn, mag die behandeling niet worden nagelaten. En al is de tijd nog maar kort, dan moet elke kerk den tijd maar zien te vinden. Dat is het keurig rapport zoowel van Commissie als van Prof. R. ten volle waard. Want ik geef toe aan Dr. De M. dat de vorige Synode bedoeld heeft, dat het in 1923 behandeld zou worden. Het spijt mij echter om het belang der zaak, dat zoover mij bekend is, dit gewichtig punt der Echtscheiding feitelijk nog geheel buiten onze kerkeraden gebleven is. De beslissing tusschen de twee gronden van de commissie of den êénen grond van Prof. Ridderbos zal zoo voor onze Synodeleden niet gemakkelijk worden. Misschien spreek ik wat in orakels, Amice, daar ge het rapport nog niet kent, maar in hoofdzaak loopt de quaestie hierover, dat de DeputatenLandwehr, Anema, v. Schelven, Bouwman, Grosheide en Kuyper tweeërlei grond voor echtscheiding aannemenn.l. hoererij en kwaadwillige verlating, doch prof. Ridder bos, die ook Deputaat was, beweert dat de Heilige Schrift ondubbelzinnigu leert dat hoererij in dezen de alleen genoegzamegrond is. Ik wil daarom gaarne ds. de M. dankbaar zijn voor zijn mededeeling. We weten nu, dat wij aan het werk moeten om verloren schade in te halen, maar nog te meer onderstreep ik den raad dien Prof. R. met het oog op de Synode van 1923 geeft: Intusschen wordt dit advies (bedoeld is slechts dien éénen grond te erkennen) door mij alleen bedoeld voor het geval dat zulk een uitspraak als vrucht der beraadslagin gen met genoegzame eenstemmigheid zou kunnen worden genomen. Reden om haast te maken bestaat er toch in dezen niet van een dringende behoefte daarvan is toch tot dusver niet gebleken. Bij dezen stand der zaken schijnt mij de aangewezen weg dat zoo men niet tot een genoegzame eenparigheid van oor deel kan komen, de Synode zich van een uitdrukkelijke uitspraak alsnog onthoude en de zaak ter nadere bestudeering aan de kerken aanbevele. Is dit nu, prof. R. schreef dit blijkens on- derteekening in Febr. 1921, in den geest van wat ik schreef of niet? Dr. de M. zegtBbe handeld moet het worden". Dit is zeker de bedoeling. Maar dat men tot „genoegzame een parigheid van oordeel" zal komen is toch aan gerechten twijfel onderhevig, principieele verschillen maakt ge niet met meerderheid van stemmen uit en laat ge die beperking er uit dan adviseert dus Prof. R. niets anders voor de Synode van 1923 dan wat de Deputaten voor die van 1920 geadviseerd hebben n.l. het rapport ter rustige overweging aan de kerken aan te bevelen. Achter Prof. R. zien we immers thans ook een rij van namen staan van menschen die het met hèm eens zijnde heele commissie voor dit vraagstuk benoemd in de Geref. kerk van Z.-Afrika. Terwijl ook de namen onder het eerste rapport niet die van de eersten de besten zijn. Over het rapport van de Evangelisatie, ook door dr. de M. genoemd, heb ik geen bezwaar geuit. En ook was mijn bedoeling niet te kla gen dat de dingen buiten de kerken omgaan. We wilden en willen alleen maar waarschu wen dat er geen besluiten genomen zullen worden, die men om velerlei reden genood zaakt zou zijn naast zich neer te leggen. Wat men bijv. hier en daar over de liturgie, over de nieuwe zangwijzen enz. opvangt is wezen lijk niet onverdeeld gnnstig. Dat is beter te vroeg dan te laat gezegd. Heeft eenmaal de Synode der kerken een be paald besluit genomen, dan moet men ook, ijverig zijn in het ten uitvoer leggen er van. Maar dan moeten het ook conclusies zijn, die niet voor bepaalde kerken, maar zoo goed als voor alle uitvoerbaar zijn. En dan niet eens probeeren of het wel kan, of het wel gaat. Hoe goed bedoeld van Vlis- singens kerk ligt er in de proef die zij nemen wil, juist een bewijs voorde gegrondheid van mijn bezwaar. Stel eens de proef in Vlissingen bevalt niet en de Synode neemt toch het besluit door te zetten. Wat moet dan Vlissingen doen Na tuurlijk blijft die kerk zoo vrij als wat, maar 1 Eigenlijk raakt „probeeren of 't wel gaat" reeds het prestige van de deputaten. Zij zullen toch niets voorstellen dat niet in Vlissingen en minstens 90 pCt. van de kerken gaan zoudat met tact en eenige moeite niet allengs zou ingevoerd kunnen worden. Als dit nu maar zoo isAls deputaten nu maar niet te zeer de bijzondere, de groote stadskerken als model voor zich gehad hebben tot het formuleeren van een besluit, dat gene raal zijnde, ook generaal moet toegepast kun nen worden. Ik hoop je later daarover nog wel eens wat te schrijven. Je ziet, Amice, dat het gevaarlijk is je mee ning in het openbaar te uiten. Natuurlijk ben je er van overtuigd, dat waarschuwing en critiek hooge waardeering voor het gebodene niet behoeven uit te sluiten. Z. v. D. Over den gang van de Evangelieprediking in Glagahombo in het jaar 1922. In het jaar '21 ging de Evangelieprediking geregeld voort, in samenkomsten en door de verspreiding van de krant Mardi-Rahardjo tegenstand van Mohammedaansche zijde werd niet gevonden. Maar in 1922 was dit anders; wij bemerkten vrij wat tegenwerkingin dit jaar '22 waren er vele Mohammedaansche goeroe's, die de dorpen rondgingen om onder wijs te geven in den Mohammed. Godsdienst. Bovendien de lezers van Mohammed, blad, evenals „Medan Moeslimin" lokten ook andere menschen tot zich en daarom zijn er velen, die nu dit onderwijs volgen. Op zekeren dag kwam ik in een dorp om daar de krant Mardi- Rahardjo te verspreiden, maar de menschen, die anders deze krant altijd aannamen, weiger den toen ik daarop bij den loerah (dorpshoofd) aanging en met hem over den Chr. Godsdienst trachtte te spreken, wederstond hij mij ten sterkste/ Deze tegenstand is echter niet geble ven ze luwde al spoedigtoen ik eenigen tijd daarna weer in die desa kwam, waren de men schen mij welgezind en was ook het dorpshoofd bereid een gesprek te voeren over den Chr. Godsdienst. Sinds dien ga ik weer vriendschap pelijk om met dezen loerah. Het bleek dan ook, dat het volgen van het Mohammedaansch on derwijs van korten duur is geweestde mees ten werden spoedig onverschillig ten opzichte van dat onderwijs. De gang van de Evangelieprediking was vrij voorspoedig in '22want velen zijn er, die tot nadenken gekomen zijn, zoowel onder Javanen als onder Chineezen. Wij schrijven dit niet toe aan eigen kracht, maar aan den zegen Gods door Jezus Christus. Glagahombo. JACOBOES. Over de Zendingsschool in Glagahombo. De Zendingsschool van Glagahombo staat op de helling van den berg Merbaboe, ongeveer vijf kwartier loopen van de stad Magelang. De kinderen, die deze school bezoeken, ko men niet alleen uit Glagahombo, maar nog uit vijf andere dorpen. De leerlingen zijn op enkele na alle kinderen van Mohammedanen. De school heeft hier met vele moeilijkheden te worstelenhet binnenkomen van de leerlingen is zeer onzeker; de ouders begrijpen het nut van de school nog niet en tot de taak der onderwijzers behoort ook om de ouders eenig inzicht te geven in de beteekenis van de school. (De ouders zijn hier van oordeel, dat hun kin deren, om door het leven te komen, niets heb ben aan kennis, die zij op school opdoenzij zelf hebben nooit op school gegaan en kunnen hun akkers bebouwen en van hun kinderen, di op school gegaan hebben zien zij niet, dat ze in het bewerken van de akkers knapper zijn). De leerlingen, die het trouwst binnenkomen zijn die uit de desa Glagahombo zelfde leer lingen die niet binnenkomen, worden opgezocht; ook gaan we dikwijls naar het dorpshoofd om hem mee te deelen, wie telkens thuis blijven het dorpshoofd stuurt er dan het dorpsbestuur op uit om de ouders aan te sporen hun kin deren getrouw de school te doen bezoeken dit gaat dan weer 3 a 4 dagen goed, maar daarna moeten ze weer worden aangespoord. Ik wil U nu wat verhalen over onzen arbeid, opdat de broeders de omstandigheden van den arbeid mogen kennen. I. De kinderen, die pas op school komen, krijgen nog niet aanstonds onderwijs, maar moeten eerst leeren om te gaan met den onder wijzer we doen de eerste dagen allerlei vragen aan de kinderen en vertellen wat verhaaltjes. Als de kinderen een beetje aan ons gewend zijn, beginnen we ze de gemakkelijkste letters te leeren en krijgen ze onderwijs in schrijven, teekenen en zingen en Bijbelsche Geschiedenis. Bij de Bijbelsche Geschiedenis doen we veel vragen en laten we de leerlingen de namen herhalen van de personen, over wie verteld wordt. In de hoogere klasse gaan we er wat dieper op in tot de leerlingen kunnen begrijpen, dat wij zondige menschen zijn en het nood zakelijk is om te vluchten tot den Heere Jezus. Ook door het lied ontvangen de kinderen onderwijs over den toestand der menschen en over het werk van den Heere Jezus. Er zijn leerlingen, die getuigen van den Heere Jezus door middel van het lied, dat zij zingen in huis, en op het land terwijl zij de beesten hoeden. Er zijn wel ouders, die dit zingen aan hun kinderen verbieden, maar aan dat verbod storen ze zich niet. Kinderen, die op andere scholen gaan, ge bruiken vaak leelijke woorden en durven wel scheldwoorden te gebruiken tegen hun vader en moedermaar de kinderen van de Zen dingsschool verschillen in dit opzicht zeer van hen, die de openbare scholen bezoeken en spreken geen leelijke woorden. De ouders worden dikwijls opgezocht door ons en aan gespoord om hun kinderen trouw ter school te zendenen wij houden met de ouders ook gesprekken over den Godsdienst; sommigen nemen aan, wat we zeggen, anderen willen er niet over praten. Het aantal leerlingen verdeeld over 4 klassen bedraagt 39. Ten slotte heb ik een verzoek aan wie dit lezen of zij willen helpen door hun gebed tot God. Opdat het werk in Glagahombo vrucht mag dragen en opdat de naam van God ge prezen wordeof het werk moeilijk is, zullen door den zegen Gods vele Zijn schapen worden. Hoofd der School, Wasidjo Atmowinarto. TWEETAL TE Maassluis (B.)W. Bec, te Pijnacker-Nootdorp en dr. J. Thijs, te Meppel. AxelJ. Sijhesma, te Burum en W. Veder te Gouda. Baarland I. K. Wessels, te Veere en cand. A. Wijngaarden, te Dokkum. NaardenW. Faber te Serooskerke en J. A. Verhoog te Willemstad. BEROEPEN TE Katendrechtdr. J. W. van den Bosch, te Har derwijk. DordrechtH. Gravendijk, te Hoogeveen. Molenaarsgraaf, Brandwijk, Wons, Raard en KooteA. Wijngaarden, cand. te Dokkum. Oostwold (Oldambt)W. Doorenbos, cand. te Groningen. BoerakkerJ. J. Hettinga, cand. te Apeldoorn. Maassluis (B.): dr. J. Thijs, te Meppel. Oosterendcand. Schep, te Utrecht. Opeinde-NijegaJoh. Kwak te Culemborg. AANGENOMEN NAAR Rijswijkdoor P. Deddens, te Brielle. Sliedrechtdoor P. A. Zeilstra, te Nieuwveen. MidwoldeW. Doorenbos, cand. te Groningen. BEDANKT VOOR BergumS. W. Bos, te Dokkum. AnjumM. Elsinga, te Grootegast. Ten Post, Oostwolde (Oldambt), Rottevalle en OnderdendamW. Doorenbos, cand. te Groningen. INTREDE TE Puttershoekals voorganger de heer B. H. J. Jansen, van Doorn, met Jesaja 40: 1 en 2. Oostburg: cand. W. Moene met de woorden van Joh. 21 15—17. AFSCHEID VAN RijswijkS. G. de Graaf, met 1 Joh. 220. Medandr. W. G. Harrestein, Tekst Hand. 20: 17—22. Tijnje F. Bruinsma. Zijn tekst was Matth. 23:20. Ds. W. Bosch, Geref. pred. te Almkerk, verkreeg eervol emeritaat na ruim 40-jarige ambtsbediening, ds. B. stond achtereenvolgens te Zuidwolde (Dr.), Andijk, Vrijhoeve-Capelle en sinds 21 November 1897 te Almkerk, waar hij een buitengewoon geliefde herder en leeraar is. Ter uitvoering van een besluit der Classis van de Geref. Kerken Middelburg, kunnen we mededeelen, dat de jaarlijksche Zendingsdag D.V. gehouden wordt den 3en Pinksterdag a.s. Zending. Ds. K. van Dijk, die in den dienst der Friesche Geref. Kerken te Keboemen (Java) arbeidt, schrijft in zijn maandblad „Uit Keboemen" over het steeds toenemend verzet van Mohammedaansche zijde tegen de Zending op Midden-Java. Na de teekening van dat verzet laat hij een zeer opmerkelijk woord hooren, dat we hieronder laten volgen „Intusschen kan ik niet zeggen, dat dit ver schijnsel mij zoozeer ontrust. Dat de vijand zich schrap zet, dat is zoo erg niet. Dat lijkt alleen maar erg. Wat hij in het werk kan stellen, dat zijn maar vleeschelijke wapenen. En die lijken machtig voor het natuurlijk oog. Hijzelf waant er zich sterk mee. En zijn macht kan op ons ook indruk maken, als wij ze met natuurlijk oog bezien. Maar die met ons is, is sterker, mits wij staan in het geloof. Maar, o, als wij het standpunt des geloofs verlaten, dan staan wij er slecht voor. Want met onze toewijding, kunnen wij den strijd niet winnen. Ik ben niet bang, dat wij over te weinig mid delen beschikken, te weinig geld, te weinig macht, te weinig wetenschap. Want al hadden we daarvan veel meer dan nu, dan hadden we nog veel te weinig, om het daarmee te doen. Ik ben integendeel wel eens bang, dat wij teveel van al die dingen hebben, zooveel, dat wij gevaar loopen het daarvan te ver wachten. Want werkelijk, het is tegenwoordig allemaal geld in onze zending. En dat zou zoo gevaarlijk niet zijn, als dat geld was, dat door onze Christenen uit dankbaarheid aan God gewijd was, met de bede, dat Hij het mocht aannemen, en het dienstbaar maken aan de komst van Zijn Rijk. Maar nu is verreweg het grootste gedeelte van het geld waarmee we werken Staatsgeld, dat ons toebedeeld wordt door onze maatschappelijken arbeid, waarvan we ook aan het Gouvernement ver antwoording schuldig zijn. Wij hebben om een groot hospitaal te bouwen, en groote scholen maar o, zoo weinig geloof noodig. Ja het kan er wel geheel zonder ook. Ook neutrale vereenigingen richten scholen op met dezelfde subside, die wij ontvangen. Straks komt in Karanganjar waarschijnlijk ook een hospitaal, door het initiatief van ongeloovigen. Wij hebben zooveel geld, dat wij ook wel ongeloovige doktoren en ongeloovige onder wijzers kunnen krijgen. Wat dunkt U, zou er geen reden zijn om te vreezen, dat het geloof in ons werk op den achtergrond komt, en dat wij wel veel zullen doen, maar dat wij het zelf zullen doen, zonder God Dat gevaar is er inderdaad. Ik gevoel het aan mijzelf. Een zendeling is tegenwoordig heel iets anders dan een zwervend prediker, zonder geld en zonder buidel, die tot een arm bede laar kan zeggenGoud of zilver heb ik niet. Wij zijn in het oog van de bevolking groote heeren. Verleden jaar heb ik meer dan honderd duizend gulden ontvangen en uitgegeven voor onze beide scholen te Gombong en Keboemen, en voor ons zendingswerk, buiten het hospitaal. Wat daarvoor binnenkomt aan subsidie en als opbrengst van de particuliere praktijk, komt ook nog dicht bij de halve ton. Nietwaar, op die wijze beteekenen wij iets, naar wereldschen maatstaf. En toch is dat alles niets voor den Heere. En nu is het gevaar voor ons, dat wij zulks vergeten. Het is moeilijk voor mij, om een dienstknecht van Christus te zijn, die al leen op Hem vertrouwt en in diepe afhankelijk heid leeft van Hem, en het is moeilijk voor U om al dien arbeid, die wij met zooveel geld kunnen doen, te dragen door Uw gebed, om ze voor den Heere neer te leggen met de ern stige smeeking, dat Hij dat moge gebruiken uit genade. Het is wel gemakkelijker voor ons om er mee te pronken en te zeggenZooveel doen wij in de Zending, terwijl wij er maar een zeer klein deel van doen. Broeders en zusters, gij moet ernstig over deze dingen nadenken. Uwe oogen moeten ook open zijn voor het gevaar, dat onze Zending zal gaan verwereldlijken. Ik geloof, dat de vijand niet zoo bang is voor een zending met veel geld en groote gebouwen, en een groote stoet van mede-arbeiders, maar die niet veel geloof in het werk te stellen hebbenals voor een kleine schare van getrouwen, wier kracht is in hun geloof en hun gebed. Dr. D. H. Th. Vollenhoven. Omtrent den gezondheidstoestand van Dr. D. H. Th. Vollen hoven. pred. der Geref. Kerk te Den Haag, wordt door den kerkeraad aldaar meegedeeld, dat daarin weinig verandering ten goede ge komen is. Er is in de geregeld inkomende be richten een sombere eentonigheid, nu wat rustig, dan weer minder rustigde lichamelijke toestand is goed, doch de geest kan de zoo gewenschte rust nog niet vinden. Votum en groetzegen. In het „Ouder lingenblad" wordt de vraag gedaan„Waarom staat de Gemeente op van de zitplaatsen bij het einde van den dienst ten einde des Heeren zegen te ontvangen, en geschiedt dit niet bij den aanvang van den dienst wanneer het votum en de groetzegen worden uitgesproken Prof. Dr. G. Ch. Aalders antwoordt daarop Dat aldus wordt gehandeld is eenvoudig een gebruik dat nu eenmaal ons burgerrecht heeft verkregen. Maar principieel is het zeker niet te verdedigen dat in de houding der Gemeente ten aanzien van den slotzegen, en het votum met den groetzegen, zulk een onderscheid wordt gemaakt. Er is alles voor te zeggen dat de Ge meente haar eerbied voor de hooge Majesteit des Heeren Heeren door opstaan betuigt ook bij het uitspreken van het votum, waarmede zij in haar geheel, als vergaderde Gemeente zich voor Gods aangezicht stelten bij het aanhooren van den groetzegen, waarin de Heere van Zijne genade en vrede gewaagt die Hij aan de aldus vergaderde geloovigen verleent. Bekeeringsgeschiedenissen. „Kralingsche Kerkbode" het volgende Er zijn nu eenmaal broeders en zusters in de gemeente, die er zeer veel van houden „bekeeringsgeschiedenissen" te lezen. Bleef het nu maar bij lezen, het zou niet zulk een gevaar opleveren. Velen maken er schier een geheel verkeerd gebruik van. Dan strekt het meer tot schade dan tot opbouw van het geestelijk leven. Wie de omschrijving van de waarachtige be keering des menschen uit onzen Catechismus kent, zal het reeds met den titel van „bekee- ringsgeschiedenis" moeilijk eens kunnen zijn. Immers er wordt gewezen op een voortdu rend bewandelen van een weg, op het gestadig afsterven der zonde en een geleidelijk opstaan van den nieuwen mensch. Goed opgevat, zou dus iemand zijn „bekee- ringsgeschiedenis" eerst kunnen schrijven, ge heel aan het eind van zijn aardschen loopbaan. Augustinus koos dan ook een anderen titel als hij zijn „confessiones" of „belijdenissen" schreef. Maar ter zake. Bij gelegenheid van mijn persoonlijk huis bezoek kwam ik eens bij een oud moedertje. Meermalen had ik met haar gesproken, maar altijd was het bekommering en twijfelmoedig heid alle vastheid en blijmoedige zekerheid des geloofs ontbrak. Ik trof haar aan, terwijl ze verdiept was in het lezen. Op de vraag, wat ze las, antwoordde ze: Dominé, ik lees een „bekeeringsgeschiede- nis", daar houd ik toch zoo van. En ze begon

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2