Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
37e Jaargang.
Vrijdag 13 April 1923
No. 15
Redacteur: Ds. L. BOUMA te Middelburg.
Taste medewerkers: DJ). P. TAN DIJK, F. J. t. d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL Pzn en R. J. v. d. TEEN.
PERSYEREEMGIBS ZEEDW8CBE KERKBODE.
Adres van de Administratie:
Firma LITTÜOIJ OLTHOFF, Middelburg.
UIT HET WOORD.
DE WACHTERS BETAALDE
LEUGEN VERBREIDERS.
De wachters, zeer verschrikt gewor
den, konden eerst zelfs niet vluchten.
Zij moesten trouwens zien en waar
nemen, eer zij vloden. Stijf van schrik
stonden zij eerst als vastgenageld aan
hun plaats. Zoodra zij kunnen, vluchten
zij van de plaats der verschrikking. In
de richting van de stad.
Wat nu te doen. 't Schijnt, dat zij
onderweg beraadslaagden. De wacht
heeft blijkbaar nog al uit vele soldaten
bestaan. Op genoegelijker wijze hadden
zij de dagen van het feest te Jeruzalem
kunnen doorbrengen. Nu komt nog dit
er bij. 't Is een onaangenaam geval.
Hebben sommigen daarom niet durven
gaan tot hun lastgevers Ook is 't
mogelijk, dat zij samen eenigen hebben
opgedragen, de zaak met de Over
priesters in orde te maken, en daarna
saam de buit te deelen.
De stemming van de leden van den
Joodschen raad kenden ze ongeveer.
Mooier kans om een goed centje los te
krijgen kon er moeilijk voor hen komen.
En de Romeinsche soldaat wist van
afzetten. Zij weten waarom zij bij het
graf gesteld waren. Zij zullen alles ver
tellen wat zij gezien hebben. En dan
eens zien wat uitwerking dit op de
overpriesters heeft. Maar geld zullen
ze betalen.
Nu gaan er eenigen van de wacht in
de stad tot de Overpriesters, die hun
den last gegeven hadden om 'tgraf te
bewaken. Plotseling verstoren zij de rust
van deze verharde Joden. Op de wacht
was hun vertrouwen. En nu is die wacht
weg bij het graf. Hoe verschrikt zien
die soldaten er nog uit. Is er dan weer
iets ontzettends gebeurd? Zal die gehate
Nazarener hen na Zijn dood nog niet
met rust laten Zij moeten aanhoo-
ren, wat de wachters hun hebben te
vertellen.
Eer zij nog een woord hoorden wisten
zij reeds, dat het een kwade tijding was.
Het nu verschijnen en de verschijning
van de wachters openbaarde hun dit
reeds. Maar hun woorden, 't Schijnen
zwaardvlammen, priemen, dolken te zijn
brengen den gekruizigden Christus
andermaal voor hun oog, hem die sprak
als machthebbende.
Zij hooren vertellen van een engel,
die kwam uit den hemel, van een aard
beving, van het verbroken worden van
de grafzegels, van het afwentelen van
den steen van het graf, van den angst
en den schrik, die de wachters deed
vluchten, en de wachters zullen niet
verzwegen hebben, dat toen waarschijn
lijk Jezus het graf verlaten heeft en is op
gestaan.
't Is genoeg. Wat moeten zij nu doen.
Radeloos zijn de Overpriesters Er moet
onmiddelijk raad gehouden. Snel ge
handeld, eer de wachters dit woord
naar buiten uitdragen. Het Sanhedrin
vergadert. De Overpriesters met de
Ouderlingen. Zij beraadslagen samen.
Zullen nu de wachters nog de aposte
len helpen om het feit van Jezus' op
standing te verbreiden Dat mag niet
gebeuren.
Hel en Satan zijn der Joden bondge-
nooten geweest in al hun handelen
tegen Jezus. Uit den vader der duivel,
willen zij ook thans diens begeerten
doen. Liegen en bedriegen is het eigen
werk des duivels. Hierin meenen thans
de Joden de eenige uitkomst te zien.
Geld zullen zij geven uit den tempel
schat om door de wachters leugen te
doen verbreiden.
Het plan is beraamd. Geld zullen zij
geven aan de krijgsknechten. Maar
nieuwe moeilijkheid. Judas kwam en
vroeg, wat wilt gij mij geven. Dien
scheepten zij met weinig af. Maar deze
Romeinsche soldaten zijn dat niet van
plan. Het gaat er hen juist om, zooveel
mogelijk los te krijgen. Hun kans wordt
te grooter, nu uit der Joden voorstel
hun blijkt, hoe vol angst ze zijn over 'n
openbaar worden van de waarheid. De
wachters hebben den raad nu in hun
macht. De raad heeft een leugen ver
zonnen. Maar de wachters kunnen met
recht er op wijzen, dat 't hun plicht is,
dat 't ook hun eere raakt, te vertellen,
wat zij met eigen oog hebben gezien.
De raadslieden zien in angst elkander
aan. Allen zijn 't hierin eens, koste wat
het koste, niet de waarheid, een leugen
moeten de wachters vertellen. Een
leugen, waarbij 't aankomt op elk woord.
Ze zeggen 't hun daarom voor. Zegt
„Zijn discipelen zijn des nachts geko
men en hebben hem gestolen als wij
sliepen".
Geen wonder, dat nu de wachters
zich niet met weinig geld tevreden
willen stellen. Was er grooter oneer
denkbaar voor trouwe soldaten, dan zelf
te moeten verbreiden, dat zij hun plicht
niet hebben gedaan, ja allen hebben
geslapen, toen zij moesten waken bij
'tgraf?
Zij willen den Joden ter wille zijn.
Maar niet voor weinig geld. Er wordt
toch wel wat veel van hen gevraagd.
Immers zij moeten liegen, al liegend
hun eigen schande verbreiden, en daar
enboven loopen zij gevaar door den stad
houder om hun ontrouw gestraft te
worden. Dan is 't nog een domme leugen.
Hoe kunnen toch de wachters weten,
dat de discipelen het lichaam kwamen
stelen, terwijl zij sliepen.
Hier blijkt, dat de Joden zondigden
tegen beter weten in. Ze schijnen over
tuigd te zijn van Jezus Messiasschap en
verrijzenis, maar wagen het nu met hun
leugen er maar op, om kan het, te voor
komen, dat de laatste dwaling erger
wordt dan de eerste. Is de mond der
soldaten maar gestopt, dan is er veel
gered. Zoo persen de soldaten steeds
meer af, en bieden zij steeds meer aan.
Eindelijk is de overeenkomst klaar. Veel
geld bieden zij den wachters aan en
geven tevens de verzekering dat ze ook
voor Pilatus niet te vreezen hebben.
Dien zullen zij misschien ook wel met
geld tevreden stellen. Hoe zwaar
moet niet het offer vallen in dienst der
leugenhet offer niet gegeven door
liefde gedreven, als in het rijk der waar
heid, maar afgeperst en verzeld van
angst en vrees en haat.
De wachters doen gelijk zij geleerd
waren. Geleerd door den raad der Joden,
door de Overpriesters en de ouderlin
gen. Al de verantwoordelijkheid komt
voor de overpriesters, die hen hebben
geleerd. Als Mattheus zijn evangelie
schrijft, wordt in de kringen der Joden
deze leugen verbreid en geloofd Ver
breid wordt ze van mond tot mond.
De Jood heeft ook succes gehad met
zijn leugen. Immers wat toen verbreid
werd in de Joodsche wereld, heeft later
de Rabbijn verbreid in de Christelijke
wereld De moderne critiek heeft ook
de gedachte geuit met het graf was
ledig, omdat het lichaam was wegge
nomen. De moderne ontkent de op
standing, evenals de Jood.
Tegenover de macht der feiten, die
de waarheid doen spreken, weten Jood
en moderne alleen te gebruiken het
wapen van de leugen of de ontkenning.
Door leugen wordt de waarheid ech
ter niet omver gestooten of begraven.
Het graf is ledig, terwijl de wachters
liegen, en hun leugenwoord wischt het
feit der opstanding niet weg uit de
geschiedenis, en uit de rij der heils-
feiten. Kan allerminst den Opgestane
weer begraven.
De opstanding was de zegepraal van
de waarheid op de leugen. De satan
poogt ook hier nog de waarheid door
de leugen te begraven. Maar 't is te
laat. Hij die de Waarheid is, is opge
staan. Satan de vader der leugen is
overwonnen en met den Vader ook de
geestelijke kinderen, die de leugen
minnen en de waarheid haten, inzon
derheid Hem, die de Waarheid is.
De leugen is het wapen der machte
loosheid.
Deze Goden-wachter-leugen laat zien,
hoe volledig Jezus in zijn opstanding de
vijanden heeft overwonnen.
In de wereld der leugen is de dood.
In het rijk der waarheid het leven en
de vrede tot in eeuwigheid.
Terneuzen. S Groeneveld.
KERKELIJK LEVEN
Professor Kallay te Middelburg.
Jaarvergadering
Brieven nit Z.-Vlaanderen.
Zeenvsch
Abonnementsprijsper kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs 15 cent per regel bjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten on Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
En als zij heengingen, ziet eenigen van
de wacht kwamen in de stad, en bood
schapten den overpriesters al de dingen,
die geschied waren. Enz.
Math. 28 11 -15.
Wij zingen vaak in onze kerken o Mijn ziel
wat buigt ge u neder, maar ik dacht Woens
dagavond, nadat de llongaarsche Professor in
goed verstaanbaar Nederlandsch ons een blik
gegeven had op het tegenwoordig Hongaarsch
volksleven en ons zeide, dat het onzen psalm
had leeren zingen, nu, dit geloof ik, want daar
is waarlijk reden om zoo'n lied aan te heffen.
De eenvoudige mededeelingen spraken zoo tot
ons verstand en hart, dat we iets gevoelden
van den nood, waarin dit volk verkeert. Ik
geloof niet te veel te zeggen, als ik verklaar,
dat ieder onder den indruk is gekomen van dit
eenvoudige en ongekunstelde woord. Het was
ontroerend en aangrijpend en wij zijn erken
telijk, dat we dezen Hongaar gezien en ge
hoord hebben.
Hij vroeg dringend maar vriendelijk om een
Hongaarsch kind voor drie maanden een gast
vrij dak te bezorgen en waarlijk het is noodig.
Wanneer een gezin dit niet doen kan, dan
wilde hij gaarne, dat ieder hem voor dit doel
steunde met een geldelijke bijdrage.
Mochten er soms gezinnen zijn, welke voor
drie maanden zulk een kind wenschen te heb
ben, die geve zich op aan den WelEd. heer
S. den Hartigh, Korte Heerengracht M 277 en
die ook gaarne giften in ontvangst zal willen
nemen.
Het is ons bij navraag gebleken, dat ieder
zonder vrees voor eenige misleiding dit schoone
doel kan steunen. Men behoeft ook geen vrees
te hebben, dat deze kinderen lijden aan eenige
besmettelijke ziekte, want vóór zij de reis naar
ons land ondernemen worden zij door een
Hongaarschen en een Nederlandschen Genees
heer gekeurd. Het zijn kinderen, welke onder
voed zijn, en in ons land onder 's Heeren zegen
lichamelijk en geestelijk gesterkt kunnen worden.
Wij wisten wel, dat het Hongaarsche volk
veel leed, maar wij weten nu pas, hoe erg het
wel is.
Ieder, die in de gelegenheid is om dezen
spreker te hooren, make er gebruik van, want
het kan een middel zijn om ons tot vuriger
dankbaarheid te stemmen voor de weldaden,
door ons dagelijks genoten en ons tevens aan
sporen om voor dit neergeworpen en vertreden
volk te bidden. Er zijn teekenen, welke er op
wijzen, dat er een terugkeer komt tot God en
Zijn woord.
Wat ons zoo bizonder getroffen heeft, zijn
de korte brieven, door kinderen geschreven, en
door hem voorgelezen.
P. S. Wanneer er soms onder ons eenigen
zijn, die kleedingstukken hebben te missan en
ze willen afstaan voor de noodlijdenden in
Hongarije, die kunnen zich vervoegen bij den
heer J. H. F. Heuseveldt, Heerengracht M 25.
Genoemde heer zal zorg dragen, dat alles aan
't juiste adres bezorgd wordt. Alles is welkom.
Bij ondergeteekende kwam reeds in vijftig
cent van de kinderen van K.
Bouma.
Woensdagavond a.s. te acht uur in de Chr.
Kweekschool, Heerengracht, jaarvergadering
van onze beide scholen. Dat elk lid der ver-
eeniging, die kan, kome. Het is altijd belang
rijk om te vernemen, hoe het in een jaar met
onze scholen gegaan is. Thans is er nog een
bizonderheid bij. De heer de Kruijter, die van
de oprichting der vereeniging af bestuurslid is
geweest en haar langen tijd gediend heeft als
secretaris, in welke hoedanigheid hij elk jaar
zulk een origineel verslag gaf, heeft gemeend,
dat hij zijn functie moest neerleggen. Als blijk
van belangstelling voor zijn vele belangelooze
diensten mogen nu wel velen tegenwoordig
zijn, opdat hij heenga met het besef, dat zijn
werk gewaardeerd is.
Meer zal ik er niet van zeggen en het moet
voldoende zijn om met opgewektheid ter ver
gadering te gaan. Bouma.
XVII.
Amice.
Zonder nu te willen zeggen, dat op de
Predikanten-conferentie, vorige week in Utrecht
gehouden, Dr. De Moor in alle dingen gelijk
had, toen hij de quaestie besprak of de ver
kiezing van ambtsdragers door de gemeente
een daad van regeermacht is, kreeg men toch
in het debat sterk den indruk, dat je van zessen
klaar moet zijn als je de beweringen van den
Utrechtschen pastor omver wil werpen.
Ik althans was blij, dat ik me in den overigens
gezelligen en hoogst geanimeerden woorden
strijd van Woensdagmiddag niet gemengd had.
Maar ziedaar. Zondag in Oostburg zijnde,
dat vol blijde gezichten was over zijn nieuwen
dominé Moene, werd ik er op attent gemaakt,
dat ik een allesbehalve gemakkelijke afstraffing
kreeg in de Heraut, die ik door omstandigheden
toen nog niet gelezen had.