Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 37e Jaargang Vrijdag 23 Maart 1923 No 12 Ya te medewerkers: D.D. P. YAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, A C HEÏJ, B MEIJER, F. STAAL Pzn en R. J. v. d. VEEN. PER8YEREEMGIB6 ZEEÜWSGHE KERKBODE. UIT HET WOORD. Van df.r Veen. Een leerrede over de zonde tegen den H. Geest. RedacteurDs. L. BOUMA te Middelburg. Abonnementsprijs per kwartaal bp vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. Advertentieprijs 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en AHertentiea tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTfiOFF, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. JEZUS GEGEESELD. Toen nam Pilatus dan Jezus en geeselde Hem. Joh. 19 1 De stadhouder Pontius Pilatus was ongezind om Jezus uit gunst den Joden over te leveren. Van den beginne af was hij over tuigd geweest van Jezus' volstrekte onschuld. Niet weinig ook was hij on gerust geworden door de boodschap zijner huisvrouw „Heb toch niet te doen met dezen Rechtvaardige, want ik heb heden in den droom veel om Zijnentwil geleden". Zoo werd de rechter op aarde door een wonderlijk beleid van Gods voorzienigheid nog gewaarschuwd door den Rechter in den hemel. Als Pilatus maar gedurfd had, zou hij Jezus gaarne hebben losgelaten. Hij had daartoe ook een lafhartige en het recht buigende poging gedaan door het volk de keuze te geven tusschen Jezus en B.ar-abbas. Maar zijn toeleg was niet gelukt. De Joden begeerden de vrijlating van den gevangenisboef en hadden van Jezus geroepen „Weg met dezen, kruis Hem". Wat zal de stadhouder nu doen Eéne poging zal hij nog wagen om het volk te bewegen hem de vrijheid tot loslating te geven. Maar die poging zal hij niet kunnen aanwenden zonder het heilig recht nog dieper te krenken, hij zal Jezus laten geesten. Een gee- seling ging altoos aan de kruisiging vooraf, en als hij nu dezen Man van smarten ten bloede toe zal gemarteld hebben, dan zal hij een beroep doen op de menschelijkheid der schare. Dan, zoo vleit hij zich, zullen de Joden wel niet meer van hem Vorderen, dan zul len ze voldaan zijn en zal hij Jezus los- losten Hij voelt wel dat hij tegenover den beschuldigde ten hoogste onrecht vaardig handelt, maar beter zoo, denkt hij, dan dat het tot het uiterste komen moet. „Toen nam Pilatus dan Jezus en gee selde Hem". Weinige woorden, maar die ontzaglijk veel inhouden. Al de Evangelisten vermelden het feit der geeseling, maar zij doen dit op korte, sombere wijze. Een uitvoerige schildering van het lijden der geeseling zou zoo licht kunnen bewegen tot een misplaatst medelijden met Jezus en een opwellende toorn tegen de vijanden, en het gaat hier zooals overal elders toch alleen om de rijke beteekenis van Jezus' borgtochtelijk lijden. De H. Geest wil niet dat wij aan het uiterlijke blijven hangen om daarbij de hoofdzaak uit het oog te verliezen. Nu was de geeselstraf schrikkelijk en smadelijk. Een romeinsch burger mocht nooit aan den geeselpaal gebonden, wat hem ook ten laste gelegd worden kon. Alleen slaven mochten, eer ze de doodstraf ondergingen, gegeeseld worden. En daarbij was het aantal slagen aan de willekeur van den rechter, en hunne kracht aan de onmensche- lijkheid der dienaren overgelaten De riemen waarmee de slagen toegediend werden, waren van looden kogeltjes en van ijzeren weerhaken voorzien, die bij het slaan het vleesch vaneenreten. Ziet, daar grijpt men op een wenk van Pilatus den Man van smarten aan. De kleeren worden Hem van het lijf gescheurd. Men bindt Hem voorover aan den geeselpaal, opdat de rug ge kromd en gespannen zou wezen. Men grijpt de geeselroeden en doet ze met kracht neerkomen op den ontblooten rug, zoodat het bloed uit de geslagen wonden gutst. Benauwend bang wordt nu de nacht des lijdens. Hier wordt het woord vervuld, dat profetisch van den Messias gesproken was„Ploegers hebben op mijnen rug geploegd, zij hebben hunne voren lang getogen". En wederom „Ik geef mijn rug dengenen, die mij slaan". Als er nu in onze harten ootmoed en vernedering zijn mag vanwege de kennis onzer zonden, dan is hier groote troost voor ons wanneer we met het oog des geloofs op Christus zien in dit lijden. Want het is toch zoo, dat wij tegen God op het hoogst misdaan hebben. Liever dan dat wij Gods dienst knechten bleven, levende in de heer lijkheid zijner gemeenschap, hebben wij de zonde gedaan om ons aan hare slavernij te onderwerpen. En nu moesten wij van God geslagen, gepijnigd, ge geeseld worden, smart lijden. Maar, wonder van eeuwige liefde, Christus is in onze plaats willen komen, Hij heeft zich willen laten geeselen, Hij de eeuwige Zone Gods, de rechtvaardige Middelaar en Borg in de plaats dergenen die het verdiend hebben. En daarom luidt nu het Evangelie„Door zijne striemen is ons genezing geworden". Voor Hem de striemen en voor ons de genezing. Zalig als ge dit door het geloof verstaan moogt. De zonde heeft ons in elk opzicht verdorven, wij zijn krank ten doode. Het bederf der zonde schuilt in ons hart en openbaart zich in ons gansche leven. Heel de menschheid in al hare verhoudingen is door de zonde ont redderd, het gansche hoofd is krank, het gansche hart is mat. En tevergeefs zoeken wij ons te genezen en te heelen, het zondebederf is een heerschappij voerende macht, aan welke wij ons niet ontworstelen kunnen. Zonder den grooten Heelmeester, dien God besteld en gegeven heeft, zou ons leven moeten ondergaan in den dood, voor eeuwig. Maar als hemelmuziek ruischt de blijde boodschap „Door zijne striemen is ons genezing geworden". Door den Mid delaar Gods en der menschen verge ving der zonden, maar ook verlossing van haar macht en heerschappij. Een genezing en vernieuwing, die op aarde aanvankelijk gekend en gesmaakt wordt, maar welker kracht en volle heerlijkheid eens eeuwig in de hemelen zal gezien worden, tot prijs der heerlijkheid van Gods genade. Daarom is hier troost voor allen, die met hunne zonden tot God gaan en tot God om genade bidden. Beken het, o mensch, dat gij tegen God ge zondigd hebt, dat gij den weg des Heeren wel geweten, maar niet bewandeld hebt, en dat gij daarom waardig zijt met dubbele slagen geslagen te worden En neem de toevlucht tot Gods genade in den Middelaar, die voor u gegeeseld is, opdat gij moogt genezen en verlost worden door Hem. Hij heeft aan het heilig recht des Heeren voor u genoeg gedaan, daarom is er voor u, die gelooft, genade en zaligheid. Wijs Hem niet af, die ook u genezen wil. Welgelukzalig zijn allen, die vast op Hem betrouwen KERKELIJK LEVEN. Twee nummers van het weekblad voor liet Christelijk Huisgezin „Pniël" werden ons ter hand gesteld, waarin opgenomen was een leer rede van ds. J. H. Gunning over Mattheus 12 31, 32 met de vraag, of ik daarover mijn oordeel eens zeggen wilde. Zonder me tot iets te verbinden nam ik ze aan en zeide, dat ik die preek wel eens lezen wilde. En dit heb ik gedaan en wil nu eerst in 't algemeen mijn indruk weergeven. Juist, omdat deze gunstig is. Reeds het verhaal over de ontmoeting van dien Duitschen koopman met dien jongen Ne derlander laat vermoeden, dat ds. Gunning een ernstige waarschuwing wil richten tot zijn hoorders en bij de lezing van wat er verder voorkomt laat zien, dat dit vermoeden zeer juist is. Men kan in die leerrede van 't begin tot 't eind. den man beluisteren, die zeer dui delijk het groote gevaar ziet, 't welk ons be dreigt, die leven onder 't licht van't evangelie, die met de waarheid der H. Schrift vertrouwd raken en die niet bedenken, dat overgave van 't eigen hart aan Jezus steeds een eerste be hoefte blijft. Verder dringt de liefde Christi hem om den zondaar met alle kracht aan te sporen, dat hij zich haast om zijns levens wil. Wie dan ook den schrik des Heeren kent en wie weet, wat er op 't spel staat, zal het waardeeren, dat er met zoo grooten ernst en met zoo warme liefde bij zondaren aangehou den wordt om den toekomenden toorn te ontvlieden. Doch, als ik het hier bij liet, zou hij, die me deze preek ter hand stilde, zeggenja, dit geloof ik ook wel, maar ik wilde iets anders weten n.l. of deze rede een verklaring geeft van het bovenstaande tekstwoord, en daarom wil ik er nog iets aan toevoegen. Van het ver haal overgaande tot den tekst zegt de schrijver „Laat ons voorzichtig zijn met bovenal op ge voel te werken". Dit onderschrijf ik geheel. „Onze gevoelens, ook de vroomste zijn maar drijvende planken, alleen een vaste wil bij God te blijven geeft grond onder de voeten", zoo vervolgt hij. Eerlijk wil ik bekennen, dat ik minder waarde hecht aan dien vasten wil des menschen Eveneens is het me niet sympathiek, als hij voorts gewag maakt van het zoo diep graven bij Nederlandsche Christenen, dat iemand op 84-jarigen leeftijd nog nooit tot het H. Avond maal had durven komen, omdat hij nog lang niet al de kenmerken van den waren Avond- maalganger in zich ontdekt. Indien het ironisch is bedoeld, 't welk ik veronderstel, dan lijkt het me toe niet een geschikt middel om iemand van zijn verkeerdheid te genezen. De hoofdzaak echter waarom het te doen is, is de verklaring van dit moeilijk en aangrijpend Schriftwoord. Als ik het goed begrepen heb, dan kan de schrijver zich niet vinden in de uitleggingen, welke er vroeger en later van gegeven zijn. Doch onlangs heeft hij er een toespraak over gelezen, welke hem in de ziel heeft gegrepenen die boodschap brengt hij over. De zonde in den tekst bedoeld zegt hij is niet het vloekende dronkenschaphet overspel, de diejstalde moorden dit toont hij met enkele woorden aan. „Wat is die zonde dan?" „Voor mij is het zoo klaar als de dag. Het is de volhardende, opzettelijke besliste verwer ping van Christus als uw Zaligmaker. Gods aanbieding van genade en ontferming wordt u gebracht, maar gij stoot die ter zijde en zegt „neenIk ben vast verzekerd, dat er voor ieder mensch een laatste roepstem, een laatste waarschuwing komt. God heeft het zelf ver klaard „Mijn Geest zal niet altoos troosten met den mensch" en als de mensch neen zegt, terwijl de Heere voor het laatst bij hem aan klopt, dan is het uit met dien mensch, dan is de genadetijd voorbijdan is zijn lot bezegeld*. Met dit woord heeft de schrijver weerge geven de gedachte, welke z. i. door Jezus ge legd is in de woorden, waarover hij het heeft. Hij geeft daarna nog een tamelijk tweede toe lichting over wat hij op 't oog heeft en hij wil hebben dat de mensch den wel-aangenamen tijd niet zal laten voorbijgaan. Het komt hier aan op de woordenHet is de volhardende, opzettelijke, besliste verwer ping van Christus als uw Zaligmaker. Nu daarin gaan we met hem accoord. En ook zijn we het met hem eens, als hij zegtG ds aanbie ding van genade en ontferming wordt u ge bracht, maar gij stoot die ter zijde en zegt „Neen!" en zelfs kunnen we wel aannemen, dat er voor ieder mensch een laatste roepstem, een laatste waarschuwing komt, en dat als de genadetijd voorbij is, dat dan het lot van zulk een onbekeerde bezegeld is. Maar een andere vraag is, of we ook meegaan met al wat hij daaruit afleidt, en dan nemen we de vrijheid om daarop een ontkennend antwoord te geven. Daartoe is 't noodig om het verband te raad plegen, waarin de woorden van Jezus voor komen. Toen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezetene, die blind en stom was en Hij genas hem, alzoo, dat de blinde en stomme beide sprak en zag, v. 22. En al de scharen ontzetten zich en zeidenIs deze niet de Zoon van David Maar de Pharizeeën dit gehoord hebbende zeidenDeze werpt de duivelen niet uit dan door Beëlzebul den overste der dui velen. Doch Jezus kennende hun gedachten zeide tot henElk koninkrijk, dat tegen zich zelf verdeeld is, wordt verwoest en elke stad of huis, dat tegen zich zelf verdeeld is, kan niet bestaan. En indien de satan, den satan uitwerpt, zoo is hij tegen zich zelf verdeeld hoe zal dan zijn rijk bestaan? En indien Ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen uwe zonen ze dan uit? Daarom zul len deze uwe rechters zijn. Maar indien ik door den geest de duivelen uitwerp, zoo is dan het koninkrijk Gods tot U gekomen. En hoe kan iemand in het rijk van een sterke inkomen en zijn vaten ontrooven, tenzij hij eerst den sterke gebonden hebbe en alsdan zal hij zijn huis kunnen berooven. Wie met Mij niet is, die is tegen Mij, en wie niet met Mij verga dert, die verstrooit. Daarom zeg ik uAlle zonde en lastering zal den menschen vergeven worden, maar de lastering tegen den H. Geest zal den menschen niet vergeven worden. En zoo wie eenig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden, maar de lastering tegen den H. Geest zal den menschen niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toe komende. Wij waren wel genoodzaakt om deze heele pericoop af te schrijven, omdat zij licht geeft over den aard van de zonde tegen den H. Geest. Het is toch duidelijk, dat Jezus het oog heeft op het gedrag der Pharizeeëu. Jezus ge neest een die in de macht van de daemonen was. De schare, welke bij dit wonder tegen woordig is, verbaast zich en vraagtis Iiij die zulk een daad verricht, niet de Zoon van David; is Hij de van ouds beloofde verlosser Aanstonds zijn de Pharizeeërs er bij om den indruk, welke de schare ontving, te verzwakken, en dit wonder toe te schrijven aan de werking van den duivel. Dit was door en door snood, omdat zij algemeen- de overtuiging hadden, dat alleen een mensch duivelen kon uitwerpen die daartoe de kracht van den LI. Geest ont ving. Enkel om Jezus' invloed op het volk te breken gingen zij opzettelijk tegen hun eigen overtuiging in en schreven het in moedwillige verblinding toe aan de duivelen. Dit was met boos opzet het werk des II. Geestes miskennen, ook al moesten zij daartoe alles over boord werpen, wat zij tot dusver als vaststaande

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 1