Brieven ait Z.-Vlaanderen. Sadhi Marto Wiordjo. Hakkim. XIII. Amice. Het is natuurlijk niet aangenaam als iemand je op de vingers komt tikken over een bewe ring. Je meende het bij het rechte einde te hebben en ziedaar 't was mis! Nu is daar altijd een probaat middel tegen, mijn waarde, n.l. in 't geheel niets te beweren. Het is er mee als met een examen, waar een gewoon mensch wel eens voor „zakken" kan. Ook dit kunt ge best voorkomen, door eenvoudig nooit examen te doen. Maar dat gaat ook niet. Als je wekelijks zoo een brief schrijft, moet het niet verwon deren, dat je soms eens een terechtwijzing ontvangt. En zoo verwonder ik me niet, dat in het vorige No. van onze Kerkbode „men" het niet geheel eens met mij was. Ik wil zelfs verder gaan en je eerlijk be tuigen, dat ik er blij mee was. Ik wist dat het Catechetisch onderwijs hier en daar een betere richting nam. Dat vele kerkeraden zich met hun predikant beijverden de menschen aan te sporen tot het trouw zenden van hun kin deren ter catechisatie. Doch er was nog zoo groote achterstand. En nu hooren we gelukkig dat „in vele dorpskerken van Walcheren1, de catechisaties gehouden worden gedurende gemiddeld 25 weken per jaar. Dat moest nu overal zoo zijn. Niet alleen voor een geringer aantal jongelieden, maar voor den grooten stroom. Want wel is de situatie van Walcheren met zijn vele dorpen iets gemakkelijker dan bijv. van Z. Vlaanderen of ook van Z. Beveland en elders. De afstanden zijn er in doorsnee ge nomen wel iets geringer. Doch met de fiets is het voor de verder afwonenden nu zulk een groot bezwaar niet dat ze een paar minuten langer onder weg zijn. We danken den inzender voor de onder streping onzer waarschuwingHet voorbeeld van Walcheren, „hoewel ook daar verbetering noodig blijkt, moge ook andere dorpen over tuigen dat verbetering in dit opzicht zeer wel mogelijk is". Hoe meer de korte tijd der wintercatechi- saties in vele deelen onzer provincie een uit zondering wordt, hoe beter onze kerken er bij zullen varen. Waar een wil is, zal zeker een weg te vinden zijn. Dit geldt op 't gebied van het kerkgaan al evenzeer. Heb je in de Standaard den brief uit Rotterdam van deze week gelezen? Daar stonden goede dingen in. Amice, die ook be hartiging in Zeeland verdienen. In een kerkvisitatie-regeling kwam de vraag voor of er ook ernstig persoonlijk gewaar schuwd werd ingeval een dooplid of zelfs een lid de kermis bezocht. Terecht merkte een der aanwezigen op, dat die vraag wel wat uitbreiding noodig had in den tegenwoordigen tijd. Hij althans zou niet aarzelen er bioscoop en tooneel bij te voegen. Er is onlangs heel wat over de bioscoop gesproken in de landsvergadering. Algeheel verbod ging den A. R. leden der Tweede Kamer wel wat ver, en dat is te verstaan. Want er zijn gevallen, dat deze uitvinding zeer groot nut afwerpt. De kennis van land en volk wordt er soms zeer door verhoogd. Maar als men de prikkelende beelden op de aanplak biljetten der bioscooptheaters ziet, of als men nagaat in tooneelrubrieken onzer groote bladen wat er zooal te zien is, dan mag iemand vol strekt niet ouderwetsch of oer-conservatief ge noemd worden, die met nadruk er voor pleit, dat de kerk ook zal waarschuwen tegen deze gevaarlijke amusementen. Ik werd nu aan die opmerking herinnerd door wat ik in den Rotterdammer brief las. Zulk een schrijver uit Rotterdam kun je er niet van verdenken dat hij over de gevaren van den modernen tijd spreekt als een blinde over kleuren. Zoo een weet het. Komt er dagelijks mee in aanraking. Weet veel beter dan een plattelander wat er in de wereld te koop is. En wat zegt nu die briefschrijver? „Ik ben maar zoo bang, dat ons opko mend geslacht vooral in de groote steden op een hellend vlak komt te staan. Indien God het niet verhoed, gaat het dan, hoe langer hoe sneller naar beneden". Misschien waren onze ouderen wat al te scrupuleus, zonderden zij zich wat al te veel af, en verwierpen met het verkeerde ook veel goeds, dat dankbaar genoten mag worden maar of het hek thans niet wat te dikwijls van den dam is, of er niet een te groote vrijheid heerscht, of onder den naam van christeiijke vrijheid op onze christelijke erve niet soms wordt binnengeloodst dat daar contrabande behoorde te zijn Ik sta niet zoo ver van den Rotterdammer schrijver af, in zijn vrees. Ook op onze dorpen. En ik zeg dat te meer, waar we thans op onze dorpen voor een groote moeilijkheid staan. De feesten van het jubileum onzer Koningin zijn aanstaande. Feest commissies worden gevormd. Natuurlijk is er begeerte in 't hart onzer menschen daar ook aandeel in te nemen. Dat behoort toch zooZij is ook der chris tenen Vorstin, niet het minst door hen geliefde. En dat zou nu goed gaan als althans op zulk een feest onze eigen jongens en meisjes in alles een goed voorbeeld gaven. Maar daarover valt nog al eens een klacht. Niet dat er geen vreugde zou mogen zijn maar het loopt soms zoo langs het kantje en zelfs over het kantje van het geoorloofde heen. Nu was dit vroeger trouwens al niet veel beter, maar het lijkt me toch toe dat de grens lijnen toen scherper waren getrokken dan thans. In denzelfden brief stond We moeten ook onze jongelui in onze stad waarschuwen, om niet met de wereld mee te doen in tooneelopvoeringen die o.i. vanwege den inhoud niet op de planken gebracht mogen worden. Als de Nieuwe Rotterdammer zulks toejuicht, dat derge lijke zaken min en meer ingang vinden onder onze jonge menschen, wordt het dan niet tijd om onszelven af te vragen Zijn we wel op den goeden weg? Ik geloof van niet, Amice. Je kunt het leven van de 20ste eeuw zeker niet vastknellen in het te eng geworden keurslijf van de 19e; maar het leven van de 20ste eeuw dient voor ons en voor onze kinderen niet minder dan dat van de vorige te staan onder den regel der H. Schrift. Bij het Woord moeten wij leven, dan doen wij door ons geweten gewaarschuwd in elke levensperiode op den duur de goede keuze uit wat bij rijker levensontplooiing zich nieuw of vernieuwd aandient. Dan blijven we niet conservatief zitten onder een stilstaande klok, maar leven we den tijd mee, en houden een open oog voor de onbe wegelijke dingen laten we ons ook niet onder de macht van een der beweeglijke dingen brengen. Het is echter niet alles klaagtoon wat onze briefschrijver laat hooren. Ook iets goeds en opwekkends las ikhij mag constateeren dat er (in Rotterdam) een toenemende lust is om de bediening des Woords op den dag des Heeren bij te wonen. Ik meen te mogen opmerken, dat er in dit opzicht een blij ontwaken is; onze kerkgebouwen zijn 's Zondags goed gevuld, er is groeiende behoefte om te luisteren naar de zuivere verkondiging van het Evangelie der genade. Moge het steeds wassen en toenemen in ons goede land, want daarin ligt het behoud en de toe komst van volk en Vaderland. Dien wensch deelen wijzie dat doet in tijden van verslapping waarvan de schrijver ook spreekt, een mensch goed, dat hij hoort dat er is een blij ontwakenen zulk een groeiende behoefte. En dit in een groote stad, met zoo veel verleiding. Zou voor onze dorpen, daar ook nog niet eens een voorbeeld aan te nemen zijn. Ik be doel niet alle, maar sommigeNiet in de mid dagbeurten, want die zijn voor zoover mij be kend is, goed, zelfs zeer goed bezetmaar 's morgens? Wordt het niet meer dan vroeger voor velen gewoonte om met één keer kerkgaan per Zon dag te volstaan Ik mag niet generaliseeren doch ware voor vele plaatsen in onze overigens niet ongodsdienstige provincie een dergelijk groeiende behoefte en blij ontwaken niet een hoogst wenschelijke en noodige zaak? t. t. Z. v. D. ZENDING. Magelang 29 December. Amice. d. Ik werk ook in de dorpen buiten Magelang. Door middel van de krant Mordi-Rahordja krijg ik ingang, in de dorpen nabij Magelang. Zooals Krang gon Seneng, Karet enMertajoedan. Onder de menschen in desa, die ik bezoek, zijn er wel enkelen die luisteren naar het verhaal over den Heere Jezus en schijnen overtuigd te zijn van de waarheid van het Christendom. Maar wanneer zij worden aangespoord tot geloof in den Heere Jezus en tot gehoorzaam heid aan den wil des Heeren, dan wenden zij voorik kan nog niet, want ik verkeer in moeielijkheid, alleen zij kunnen dat doen, die niet zoo arm zijn als ik, die wat meer goederen hebbenof ik kan dat niet doen want ik ben maar een dom mensch, ofik laat het over aan den wil van God. Wanneer ik zulke antwoorden hoor, voel ik me zeer teleurgesteld, dikwijls spring ik terstond op en ga wegmaar soms herinner ik me het woord van den Heere Jezus: „niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke". Dan ben ik geduldiger en ga voort met onderwijzen. Wanneer ik des Zondags geen Godsdienst oefening houd in Magelang, omdat de Pandita het zelf doet, dan ga ik naar Tempel, eens in de veertien dagen, houd ik daar 's Maandags ook catechisatie, want in Tempel is reeds een gemeente van de Ileere Jezus. De gemeente van Tempel is nog klein en jong maar de invloed van het woord van den Heere Jezus en het werk van den H. Geest is daar veel. Dit blijkt uit den ijver der broederen aldaar, uit hun moed om den naam van den Heere Jezus te belijden, ook uit de krachtige verzoeking en van den duivel. Naar vermogen dragen zij bij. Ik ben zeer blij wanneer ik daar samenkomst houd of catechesatie. Eens in de 14 dagen ga ik naar Blabag, want daar woont een Christen-Chinees, wiens vrouw en dochter nog geen Christen zijn, ik geef daarom daar catechetisch onderwijs. Soms zijn er ook familieleden van deze vrouw, die het catechetisch onderwijs bijwonen. Deze vrouw en haar dochter ontvangen met graagte het onderwijs over den Heere Jezus en ik meen dat zij ook in den Heere Jezus gelooven en zij wenschen als leerlingen van den Heere Jezus beschouwd te worden en begeeren daarom den doop. Er is echter een moeilijkheidindien zij n.l. aangespoord worden om den Zondag te heiligen door de samenkomsten bij te wonen, dan verontschuldigen zij zich op grond van huise lijke bezigheden en omstandigheden. Zij heeft telkens deze vraagik gevoel dat ik werkelijk geloof in den Heere Jezusis dat niet genoeg, al woon ik des Zondags de samenkomsten I niet bij. Daarop sprak ik dan over de vrucht des geloofs en over den Zondag. Indien zij dan de verklaring hoort dan schijnt zij dit wel te begrijpen, en is er begeerte om den wil van God te gehoorzamen. Ik stel mijn verwachting op de hulp van God en bid of de Heere zich wil ontfermen over deze zuster. 4. Ik bezoek ook enkele menschen in den omtrek van Moentilan. Ook daar zijn er enkelen die willen luisteren naar de prediking. Een is er, een Kjai (een leeraar van ngelmoes) die erg graag gesprekken voert over den Chr. Godsdienst. Maar zijn opvattingen zijn nog vreemd. Als hij hoort van God den Vader, God den Zoon en God den Heiligen Geest, dan noemt hij dat hetzelfde alsGod, Mo hammed, Apostel. Ik voelde de waarheid van het Woord des Heeren tot Jona over de inwoners van Nineve. Zij weten hun rechterhand van de linker niet te onderscheiden. Ons Javaansche volk woont werkelijk in duisternis. Maar toch voel ik telkens vreugde en koester ik hoop op de hulp van God voor menschen, die gaarne spreken over den Chr. Godsdienst, zooals die Kjai. Mogen er velen uit ons Javaansche volk en de Chineezen bevrijd worden uit de macht van den duivel door den Heere Jezus. Het rijk van Satan moge steeds meer ver woest worden. Hoewel de gemeente van Magelang nog klein in zieletal is, toch is er reden tot blijdschap voor wie haar toestand beschouwdwant zij vertoont duidelijk de werking van den H. Geest in ieder lid is geloof en gehoorzaamheid aan den Heere Jezus en naar het uitwendige te oordeelen zijn zij het leven van den Heere Jezus deelachtig. Daarom durf ik te zeggen, dat de gemeente een levende gemeente is dat blijkt hieruit a. Alle leden hebben de gewoonten ver worpen dergenen, die de afgoden vereeren en de verkeerde gewoonten van hunne voorouders zij verwierpen het bijgeloof, hebben geen ver wachting van de graven der z.g. heiligen, gelooven niet meer in de buitengewone be- teekenis en zegen die sommige dagen met name Dinsdag Kliwon en Vrijdag Kliwon zou aanbrengen; wenschen niet mee te doen aan de feesten van hen die Gods wil tegenstaan; gelooven niet meer aan den invloed van kostbaar staal, zooals dat van den kris en speer en zijn afkeerig van een losbandig leven. b. Alle leden dragen met graagte bij voor kerk en armen zij dragen bij naar vermogen en hebben geen spijtgevoel over wat zij afstaan. c. Er is onderling een goede eensgezind heid in de gemeentezij belijden den Naam van Jezus voor de menschen, die Hem nog niet kennen. d. Uit het trouwe bijwonen van de samen komst der gemeente. e. Uit het trouwe lezen van den bijbel in hunne woningen. Ieder lid heeft een tijd vast gesteld, die hij iederen dag afzondert voor het lezen van Gods Woord en voor gebed. De broeders hebben hun voorganger lief indien een der broeders vermaand moet worden, nemen zij die vermaning ook aan en wordt gedaan wat de goeroe hun zegt. De goeroe wordt beschouwd als een instrument voor de verklaring van Gods wil. Deze zaken geven blijdschap aan mij, die de goeroe van deze gemeente is. III. Van de gemeente in Magelang. Vanwege den zegen en de gunste Gods en den Heere Jezus zelf, heeft het Evangelie van den Heere Jezus, hetwelk gebracht werd door Zijn dienstknechten in de stad Magelang, vruchten gedragen, zoodat er een gemeente is van den Heere Jezus. Ik gevoel en belijd dat deze zaak slechts vrucht is van den Zegen Gods en het werk des H. Geestes. Over het ontstaan der gemeente het volgende: het Evangelie van den Heere Jezus werd verkondigd aan Javanen en Chi neezen. Bovendien de H. Geest werkte in de harten van onze Javanen en de Chineezen. Tengevolge daarvan waren er een paar Chi neezen en eenige Javanen, die in den Heere Jezus geloofden, deze menschen komen te samen bijeen als een gemeente. De leden der gemeente van Magelang bestaan dus uit Java nen en Chineezen. De gemeente is nog niet zoo groot als men het getal harer leden ver gelijkt met het getal der inwoners van Mage lang. Toch is ze naar mijn gevoelen groot, want ze openbaart de macht en de gunst van God. Bovendien als ik denk aan het begin der prediking van het Evangelie in Magelang dan is de gemeente al grootde plaats der samen komsten is zeer gepast, ik voel telkens blijdschap als ik daaraan denk en telkens spreekt mijn hartloof den Heere mijne ziel en vergeet geene van zijne weldaden. Het aantal leden der gemeente bedraagt (Chineezen en Javanen) 65onder degenen die pas gedoopt zijn, behoort ook Mevrouw de wed. Kwee an Kie, weduwe van den Majoor- Chinees (hoofd der Chineezen in Magelang). Reeds geruimen tijd ontving zij onderwijs, maar haar man wilde niet dat zij gedoopt werd met den dood van haar man is die tegenwerking weggevallen en ontving zij al spoedig den doop. Het is al een oude vrouw en het is haar dikwijls onmogelijk de samenkomsten bij te wonen. Deze vrouw heeft twee dochters, die beiden gaarne den doop zouden willen ont vangen, maar wier mannen dit tegenhouden zij wonen dikwijls de koempoelan bij. Behalve deze zijn er iederen Zondag enkele Javanen en Chineezen in onze samenkomsten, die nog geen Christen zijn, daarom is er reden om te hopen op hulpe van God, dat Zijn koninkrijk al meer zal uitgebreid worden in de stad Magelang. IV. Oordeel van den goeroe over zijn werk. Goeroe te zijn van de gemeente is geen kleinigheid en zijn werk is niet gemakkelijk te doen. Ik gevoel dikwijls de moeilijkheid van het verzorgen der gemeente. In den bijbel wordt de gemeente vergeleken bij een kudde schapen, waarvan ieder schaap zijn eigen toestand heeft er zijn sterken, er zijn kwaden, er zijn zwakken, er zijn lijdenden, er zijn ouden, en er zijn ook lammeren. Zoo is het ook in de gemeente. De toestand van ieder lid is weer anders, daarom voel ik dikwijls het werk niet zoo te kunnen doen, als de toestand van de gemeente het vereischtsoms denk ikmijn werk vernietigt misschien het zwakke of lijdende; versterkt misschien de weerspanningheid der kwaden of het sterke bewustzijn der sterken. Daarom denk ik soms: „misschien kan ik dit werk niet blijven doen, maar wanneer ik bedenk dat de Heere zelf mij dit werk te doen geeft, dan vat ik weer moed, want de Heere gaf ook de belofte om met mij te zijn. Bovendien indien ik denk aan het werk buiten de gemeente onder Mohammedanen en Heidenen, voel ik me dikwijls onbekwaam, vanwege de hardheid, domheid en eigenwijs heid van mijn volk. Maar wanneer ik denk aan mijn volksgenooten, die reeds gelooven, dan groeit er weer moed en ijver, want ik weet degenen, die nu gelooven in de Heere Jezus, waren vroeger gelijk aan die menschen die niet geloovenbovendien denk ik dikwijls aan de belofte: „Mijn Woord dat uit Mijnen mond uitgaat, zal niet ledig tot Mij wederkeeren". De Heere is reeds begonnen om hier Zijn koninkrijk te bouwen en de Heere zal zeker voortgaan met Zijn Rijk te bouwen tot het af is. Dit hoop ik en mijn bede is, slechts de wil van den Heere Jezus moge geschieden, en ik ben overtuigd dat de wil des Heeren die geschiedt, door niemand kan tegengehouden worden. Naar mijn meening is de hardheid des harten bij mijn volk een gevolg van de Koran, die bij het lezen onbegrepen is daarom denk ik dikwijls indien de Javanen den inhoud van den Koraan maar begrepen dan zouden ze afkeerig worden van den Mohammed, godsdienst. Is het daarom niet noodzakelijk, dat de Koran vertaald wordt in 't Javaansch. Hoewel dit alleen geen geloof in den Heere Jezus zal werken, toch zal het lezen van den Koran als dan velen tot nadenken brengen. Ten slotte als ik denk aan de gelijkenis van het mosterdzaad, dan staat het vast dat de komst van het Koninkrijk van den Heere Jezus lang zaam gaat, maar ten slotte is het groot en sterk. Daarom tot U dit leest, richt ik dit verzoek vraag voor mij en voor mijn volk Gods zegen. Magelang, December 1922. Het volgende stukje is van Hakkim een eenvoudige helper met wien ik den arbeid in Magelang begon. Ik, Hakkim woon in Magelang; mijn arbeid in het Koninkrijk Gods begon hier toen Ds. M. in Magelang kwam. De schapen van den Heere Jezus, die ik het eerst vond, woonden in de dorpen Mantjassan, Glagahomba en Setjangnadat aan die dorpen een eigen goeroe gegeven was, zwierf ik rond in andere dorpen. Naar den Merbatoe ging ik eens in de drie maanden, zonder iets te vinden, evenzoo bij den Boroboedoer. In dit jaar bestond mijn werk voornamelijk in de ver spreiding van kranten onder Hollanders, Javanen en Chineezen. Ik doe dit werk met blijdschap, omdat ik op deze manier het Woord van God onder hen breng en het Woord van God zegt „Zalig zijn de voeten dergenen, die het goede boodschappen". Ik dank God, dat de pandita's in de krant Mardi-Rahardjo een middel hebben om het Evangelie te brengen want op deze manier kan ik makkelijk aanraking vinden met menschen, die ik nog niet kende. Velen zijn er, die de krant graag lezen, maar er niet over willen nadenken er zijn er, die nadenken maar nog niet onze samenkomsten bijwonen. Meermalen houd ik samenkomsten in Blondo en Parakan. Kerk- en Schoolnieuius. TWEETAL TE BritsumJ. Douma te Bierum. Cand. C. v. d. Woude te Sneek. RijswijkP. Deddens te Brielle. D. B. Hagenbeek te Vlaardingen. Katendrecht: J. W. v. d. Bosch te Harderwijk. H. Ph. Ingwersen te Nijkerk. Maassluis (B.)J. Thijs te Meppel. W. Vader te Gouda. BEROEPEN TE Maassluis (B.)W. Vader te Gouda. Sexbierum S. van Dijken te Zweeloo. OoltgensplaatCand. J. Hettinga te Apeldoorn AxelG. Laarman te Scharendijke. Midwolda Cand. W. Doorenbos te Groningen. Heinkenszand Cand. C. v. d. Woude te Sneek. Boornbergum C. M. Huizenga te Hoogersmilde. Balk-WijckelCand. J. Hettinga te Apeldoorn. Nieuw-VennipJ. Visscher te Hijlaard. Katendrecht: II. Ph. Ingwersen te Nijkerk. AlblasserdamJ. Ozinga te Bennekom. BEDANKT VOOR Middelburg: L. J. C. Kreijt te Dieren. NijermirdumJ. Visscher te Hijlaard. Anjum, Wanswerd en SpijkW. van Gelder [te Langeslag. Stad a. h. HaringvlietJ. P. Visscher te Nieuw [Lekkerland. AFSCHEID VAN Mildam Ds. N. Woldinga, met een predikatie over Rom. 8 35a.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2