DADERS DES WOORD S. Tot verzekering des geloofs Brieven uit Z Vlaanderen. jabileam Ds G. Doekes Rmlhnis voor ouden van dagen. En bepaald antwoord, het is wel gebleken, kan ik op bovenstaande niet geven. Bouma. N.B. Uit een mededeeling van ds. Landwehr fan Rotterdam is gebleken, dat het onjuist is, wat er gezegd werd over het leerboek. li. Hebben de goede werken ook hun beteeke- nis tot de verzekering des geloofs, dan moet voorts bezien worden de vraag, hoe, op ivelke wijze ze daartoe dienen kunnen Hierbij nu doet zich veelvuldig het geval voor, dat men zich het rechte inzicht moeilijk maakt door een verkeerd verstaan van de ten- deele juiste gedachte, dat de geloovige zich zelf verzekeren moet, doordat men nl. meent, dat hij dit nu ook alleen en op zich zelf doen moet. En omdat men voorts omdat de con clusie van een logische redeneering de meeste zekerheid geeft van oordeel is, ook hier op gewone wijze dien weg van de logische rede neering te kunnen volgen. Die zekerheid wordt dan gezocht langs den weg van de volgende logische bewijsvoering: 1. alleen de geloovigen hebben goede werken, 2. ik heb goede werken, 3. dus: ik ben een geloovige. Even gemakkelijk echter als die redeneering te begrijpen is en daarom boeit door haar schijnbaar vast resultaat, even moeilijk is ze in de practijk toe te passen en schrikt ze daarom af door de teleurstelling, die ze brengt. De groote moeilijkheid nl. schuilt in no. 2, in het constateeren, in het vaststellenik heb goede werken. Staat dat maar vast, dan volgt de conclusie vanzelf en dan staat die conclusie ook sterk; maar dat juist levert het groote bezwaar. Niet voor ieder, die zichzelf beproeft. Niet voor den mensch die als de rijke jongeling nog al een goeden dunk heeft van zichzelven. Die is ook met no. 2 spoedig klaar en dus ook met de conclusie onder no. 3. Toch kan het ook dan nog gebeuren getuige diezelfde rijke jongeling dat die alzoo getrokken conclusie nog geen vrede schenkt en nog onrust laat overblijven. Maar een bezwaar ligt hier zeker voor den mensch, die iets leerde verstaan van den diepen zin der geboden Gods, en die bij het licht des Geestes ook zichzelven eenigermate leerde kennen. Die kan zoo spoedig zijn werken niet goed noemen. Hij vindt die werken alle onvol komen en met zonden bevlekt. Hoe meer hij op die werken ziet, hoe grooter in hem wordt de aarzeling om vast te stellenik heb goede werken. Ja straks kan het gebeuren, dat hij zegt: ik durf niet zeggen, dat ik goede wer ken heb. Maar dan vervalt ook no. 2, en komt hij niet toe aan de conclusiedus ben ik een geloovige. En komt die mensch zoo tot een teleur stellenden uitslag, hij meent dan straks dat er met de goede werken" als middelen tot verzekering des geloofs niets te doen is en het daarom maar het beste zal zijn met die goede werken zich niet druk te maken, en uit sluitend te letten op de andere middelen, die tot de verzekering des geloofs kunnen leiden. Maar en dat bewijst, dat hier een fout gemaakt is in het denken die conclusie is in strijd met Gods Woord en onze belijdenis, die beide ook de goede werken aanwijzen als middelen tot geloofsverzekering. Bewijst dit reeds dat de hier beschreven weg niet de juiste is om tot geloofsverzekering door de goede werken te komen, daar is ook nog op een tweede zaak te wijzen, die dat eveneens in het licht stellen kan. Een ander bezwaar doet zich op, wanneer men een oog krijgt voor de moeilijkheid, waar voor ons plaatst antwoord 86 van den cate chismus in verhand met antwoord 91. In antw. 86, belijden we: dat elk bij zich zelven van zijn geloof uit de vruchten ver zekerd zijdus ook uit de goede werkenen op de goede werken wordt daar vooral gedoeld. Maar dan komt antwoord 91 een omschrij ving geven van de goede werken, en zegt dan om in dit verband alleen maar op dit ééne te wijzen „goede werken zijn alleen die voortkomen uit een waar geloof". En nu wordt het gebruik maken van die anders zoo aantrekkelijke logische bewijsvoe ring nóg moeilijker. Een moeilijkheid, die zich alweer voordoet bij no. 2, bij het constateeren „ik heb goede werken". Want, als we nu in ons leven zoeken naar de bouwstoffen om tot de uitspraak te komen „ik heb goede werken" dan moeten we óók onderzoeken of die werken voortkomen uit het gelooj. Dan moeten we eerst constateeren, dat we geloof hebben, om daaruit te besluiten tot het goed-zijn van onze werken, om dan uit dat goed-zijn van onze werken weer te besluiten tot de echtheid van ons geloof! Maar dan loopen we in een cirkel rond; dan komen we niet tot een bevredigend einde en dan is alweer te verstaan, dat de gedachte opkomt, dat met de goede werken tot de ver zekering des geloofs niets is te beginnen, en dan komen we weer tot een conclusie, die verkeerd is. Dat uitkomen nu bij een verkeerd eindpunt bewijst, dat de bewandelde weg niet goed was. De hier gemaakte fout dunkt ons nu te liggen beide in de meening, dat men zichzelj verzeke ren moet èn in die, dat men dat op de gewone wijze doen kan door een logische bewijsvoering Allereerst in de meening, dat men zich zelf verzekeren moet. Dat die meening opkomt is begrijpelijk om dat ze bevat een stuk van de waarheid. Men kan zelfs zeggen, dat die meening juist is, wanneer men er maar aanstonds bijvoegtdat ze echter slechts ten cleele juist is. Waarom ze maar ten deele juist is gevoelen we aanstonds, wanneer we het zeggen: „dat men zich zelf moet verzekeren" vergelijken met het zeggen„dat de mensch zichzelf be- keeren moet". Zeer zeker toch moet de mensch zichzelf be- keeren, maar wat hij moet kan hij niet. Zal het bij den mensch komen tot waarachtige be keering dan moet God hem bekeeren dan moet de H. Geest in hem werken, dat hij zich bekeert. Als de Geest Gods in hem die bekeering niet werkt, komt er die bekeering niet. Het werken van den mensch is hier een gevolg van het werken Gods. Alleen wanneer Gods Geest hem bekeert, kan men ook zeggen, dat de mensch zich bekeert, en kunnen we belijden in de „Canones van Dordrecht" hoofdstuk III en IV 12: „En alsdan wordt de wil, zijnde nu ver nieuwd, niet alleen van God gedreven en be wogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf, waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mensch, door de genade die hij ont vangen heeft, gelooft en zich bekeert". En al evenzoo is het nu gesteld met het zich zelf verzekeren. Dat kan de geloovige alleen danwanneer de H. Geest hem dat geeft te doen. Als de H. Geest hem dat geeft te doen dan kan men ook zeggen, dat de geloovige zichzelven verzekert. Maar dat zichzelf verze keren kan er alleen zijn als een gevolg van het werken des H. Geestes en wel van dat werken des Geestes, dat verzekering brengt aangaande de echtheid van het geloof. Wie dus bij zijn gebruiken van Zondag 32 en 33, vergeet wat er staat in Zondag 25, komt verkeerd uit en zegt: „daar kan ik niets mee doen". Maar wat in Zondag 25 staat geldt ook bij de toepassing van wat we belijden in Zon dag 32 en 33. In Zondag 25 stelt de Catechis mus de vraag: „Vanwaar komt dat geloof?" Om op die vraag te antwoorden„Van den H. Geest". En 'dan leert dat antwoord ons verder, dat het niet zóó gaat, dat de H. Geest alleen maar het geloof werkt, en dat wij zeiven dat dan voorts zouden moeten versterken, maar dat het diezelfde H. Geest is, die door de daar aangegeven middelen dat geloof ook sterkt. De H. Geest moet in dat alles altijd de eerste werker zijn. En als we nu zóó Schriftuurlijk gaan den ken over het zichzelf verzekeren, als we zóó verstaan, dat dit verzekeren niet anders kan zijn dan een aannemen van de verzekeringdie de H. Geest ons geejtdan kan ons duidelijk worden welk gebruik te maken is van een logische bewijsvoering. Dan begrijpen we dat, als de verzekering aangaande de echtheid van ons geloof alleen van den H. Geest komen kan, ze dan niet an ders tot ons kan komen dan in den weg van geloofdoor het geloovig aannemen van dat getuigenis des Geestes. Dan begrijpen we dat de Catechismus hoe wonderlijk dat ook lijkt niet anders kon leeren in antw. 86 en 91. Het geloof kan alleen door het geloof verzekerd worden. Zooals het zien alleen kan geconstateerd worden door het zien. Of toch iemand kan zien kan hij alleen uitmaken door het zien. En zoo kan iemand alleen tot ver zekering komen van zijn geloof en gelooven is ook eigenlijk zien door te gelooven. En als nu die verzekering des geloofs alleen kan gevonden worden in den weg van het geloof, in het aannemen van het getuigenis des H. Geestes, is daarmee niet gezegd, dat we de logische bewijsvoering als geheel waardeloos zouden moeten verwerpen. Ze is wel waardeloos, wanneer wij zelf ze zouden moeten hanteeren. Dan belemmert ons het schijnbaar noodlottige van de cirkelrede- neeringvan het geloof te besluiten tot de werken, om dan van de werken weer te be sluiten tot het geloof. Maar wat voor ons een bezwaar is, is dat niet voor den H. Geest. Die kan getuigen èn over het geloof, waaruit de werken opkomen èn over de werken, die van dat geloof de vruchten zijn. Hij kan ons geven den inhoud van het middendeel der logische bewijsvoering. Hij kan ons getuigen„Gij hebt goede wer ken". En dat getuigenis, geloovig door ons aangenomen, brengt ons dan tot het: „Ik heb goede werken". En zoo kan Hij dan ook langs den weg van die logische bewijsvoering ons verzekeren van de echtheid van ons geloof, opdat wij, als vrucht van dat werken des H. Geestes, ons zelf daarvan verzekeren zouden. En. het allereerste dat we behoeven om uit de werken verzekerd te worden van de echt heid van ons geloof, is dus ontvankelijk te zijn voor de "werking van den H. Geest, die in onze harten getuigen wilis dat we den Geest Gods niet bedroeven. Maar dan zijn óók noodig de goede werken. En waarom ze noodig zijn worde dan in een volgend artikel nader besproken. Heij. IX. Amice. Wie over allerlei dingen in het kerkelijke leven in een wekelijkschen brief zijn oordeel moet of althans wil uitspreken, moet voor wat critiek niet bang zijn. Natuurlijk is zijn oordeel niet altijd het juiste soms spreekt men zich zelfs wel eens uit over dingen, die men hoorde, maar later blijken, zoo niet bedoeld te zijn. Tot dusver meende ik, dat wat ik je schreef over onze eigen classis inderdaad zoo was. Doch nu schijnt een enkele J. V. wat ontstemd door wat ik vertelde van het kwijnend leven, dat sommigen vereenigingen leiden door gemis aan een predikant. Laat ik je dadelijk vertellen dat ik die J. V. niet bedoeldedat ik het eens ben met de opmerking, dat onze predikanten soms veel te weinig met het vereenigingsleven meeleven; doch dit alles neemt niet weg, dat in de meeste gevallen en dit is ook zoo in onze classis het kerkelijk leven lijdt bij langdurige vacature. En een bloeiend kerkelijk leven is m.i. een noodzakelijk vereischte voor een bloeiend ver eenigingsleven, vooral van vereenigingen, die zoo nauw bij de kerk betrokken zijn. Maar overigens eere, wien eere toekomt En de Z.-Vlaamsche briefschrijver biedt zijn verontschuldiging aan, indien hij wakkere jon gelieden, wakker ondanks een absente herder, mocht hebben bedroefd. Aan de andere zijete krijg je ook wel eens een goede notitie op je rapport. Een broeder uit Z.-Vlaanderen schreef mij een brief met verzoek dien in den mijnen in te lasschen. Maar dat gaat niet. Want lo. vrees ik, dat ik dan elke week zulk een gelegenheid moet ge ven en zou ik moeten volstaan met een inlei ding en slot te zoeken op het thema van een ander en 2o. zouden drukkers en schrijvers bij het lezen van dezen brief te overmoedig worden. Alleen één vraag wil ik nog noemen, die de schrijver mij stelt. Dat zal een vraag zijn, die ds. Heij's rubriek „Daders des Woords" bij hem heeft doen opkomen: „Ook in Z.-Vlaanderen komt het voor dat bij Geref. belijders des Zon dags de N. Rott. Courant gebracht wordt? Is dit geoorloofd?" Het liefst had ik gezien, dat deze vraag aan ds. Heij was gedaan, want het ligt op zijn terrein. Misschien gaat hij er straks wel eens nader op in. Want een briefschrijver heeft eigenlijk een andere taak. Maar ds. Heij zal het mij wel niet euvel duiden als ik hier een voorloopig antwoord geef. Ook mij zijn gevallen bekend, dat men 's Zondags zich de post laat bezorgen. Of ook dat als er gelijk op de dorpen geen bestelling is, men 's Zondags zijn post aan 't kantoor gaat afhalen. Ik vermoed, dat dan de post beambte op 't kantoor moet komen, alle aan gekomen poststukken even langs moet gaan, eindelijk het gevraagde adres van den zich aanmeldenden broeder vindt, en als dit dienst werk op Zondag voor den zoekenden kerkganger klaar is, misschien een oogenblik later voor een ander weer gereed moet staan. Zoo zal ik weet dit niet beslist in Z.-Vlaanderen zulk een kantoor dan toch wel een half uur bijv. moeten openstaan vooro.a. Geref. broeders en zusters die gaarne hun courant lezen. Want of dit nu voor de Rott. of voor De Standaard geschiedt maakt voor mij geen verschil, 't Gaat over den Zondagsarbeid, dien men laat verrichten. Ik weet, dat vele meelevende en ook hoog geplaatste christenen geen brieven op Zaterdag middag meer verzenden en geen post op den Zondag bij zich laten bezorgen. En dat is dunkt mij het veiligste. In twijfel achtige zaken, onthoudt udat is de oude voorzichtige spreuk onzer vaderen, 't Is voor een christen altijd gevaarlijk te doen als som mige fietsende slagersjongens in den Haag, die tusschen de boomen en de gracht rijden Waarom niet de zekere weg, die de veiligste is. Of nu sommiger ambt bijv. bij burge meesters of dokters niet meebrengt om een uitzondering te maken op dezen overigens in 't algemeen te stellen regel, kan ik niet be- oordeelen. Ik geloof, dat op dit gebied een kwarteeuw geleden wel wat strenger practijk regel was dan thans. Overigens is het altijd lastig om bepaalde gedragslijnen voor te schrijven. Ook hier geldt: „Ge moogt alles, waarvoor gij God om een zegen bidden kunt". Inplaats van te vragen Zou ik met betrekking op Zondagsrust en -heiliging dit of dat nog mogen doen, dunkt het me meer in overeen stemming met het 4de gebod als men vraagt: wat kan ik eigenlijk best nog nalaten? Nu zou ik je graag nog wat schrijven, Amice, maar ik begin aan het eind van mijn plaats ruimte te komen. Toch nog een kleinigheid. Ds. Gispen van Groningen schrijft in zijn eersten brief in De Bazuin. „Nu zal het mij aan schrijvensstof wel niet gauw ontbreken. Er gebeuren in onze dagen vele en wonderlijke dingen, ook in ons goede landje tot zelfs op kerkelijk gebied toe". Wilt gij uit die vele en wonderlijke dingen er nu weer een? Maar ik zeg u vooruit, dat de schrijver het alleen als scherts bedoelt. Dr. K. D. schrijft in de Haagsche Kerkbode in hetzelfde nummer waarschuwt ds. v. d. Linden „Wacht u voor een reformatie, die in gevoelsargumenten haar grond heeft!" „Enzou het niet mogelijk zijn, dat niet de traditioneele haan den toren kroonde, doch de toren van onze nieuwe kerk een kruis ten heme} droeg. In het kruis ligt toch ook voor ons het teeken der over winning en al lijkt dit roomsch, er is in het roomsche wel iets goeds, wat eigenlijk specifiek christelijk is! Gezien wat invloed dr. D. heeft, is er dus alle kans dat er een Geref. kerk met het „kruis in top" in de Residentie verrijst. Wij stoelen dan met Rome niet alleen meer op denzelfden wortel, maar loopen ook uit in eenzelfde opperste twijg. Nu moet je niet vergeten, dat dr. D. met dit voorstel niets anders bedoelt dan „kostelick mal". Hij had ook een vrijheiclshoed kunnen voorstellen. Vrijheid is ook specifiek christelijk. Vrije kerk! De reformatie der 16e eeuw heeft de kruizen van en uit de kerk weggebroken onze Geuzen droegen een halve maan en geen kruis op de muts maar ee/i tegenwoordig reformatie-idee, brengt ons dat „specifiek chris telijk" kruis op de kerk voor de kerk in de kerk weer terug. Want als het specifiek christelijk is mag het er ook wel in. Terwille van de symboliek Maar het is scherts, Amice. Je moet alle ideeën tegenwoordig niet zoo ernstig nemen. Prof. Grosheide sprak onlangs in verband met de Herziening onzer Belijdenis: Vergissen wij ons niet, dan is er nu veel minder voorbereid en zweeft en staat véél vager voor den geest, welke richting we uit moeten. Geldt dat ook niet allerlei uitwendige ver anderingen? Veel vaags. Waar is de grens? Welke richting moeten wij uit? Waar blijft op de te bouwen Haagsche Kerk de windwijzer? 't Wordt toch geen draaiend kruis? En ook onze Geref. Kerken hebben tegenwoordig wel een windwijzer noodig. Terwille van de sym boliek. Of er b.v. kans is dat veel neveligs door een frisschen noordenwind wordt opgeruimd. Van Z.-Vlaanderen varen de booten in de mist maar zelden af. „Vaag zicht" is gevaarlijker dan storm. Ook in het kerkelijk leven. En 't kerkelijk vaarwater heeft toch ook wel wat weg van onze Zeeuwsche stroomen. Zouden wij met de uiting onzer vage ideeën niet wat voorzichtiger zijn, en maar liever de herziening van de Liturgie op de eerstvolgende Synode afwachten? Tot ziens t. t. Z. v. D. Hebben wij goed gelezen, dan was ds. Doe kes de eerste van de lijst van predikanten, die dit jaar een jubileum hebben te herdenken. Deze herdenking ligt alweer achter den rug. Het was een loodgrijze nevelachtige lucht, die daar hing over de velden, toen wij het station Noord-Kraaijert verlieten, om naar Nleuwdorp te wandelen. Wat ligt dat Nieuwdorp daar afgelegen, stil, rustig. Een geschikte plaats voor een dominé als Doekes, die zooveel tijd be steedt aan studie. Geen rinkelende trams, geen getoeter van auto's, geen straatrumoer, alleen rust. Was in de natuur de zon niet te zien, bij deze herdenking van den 25-jarigen ambtelijken loopbaan, hing ook een wolk, die deze her denking ietwat weemoedig stemde. Hoewel naar den geest volkomen gezond en naar het lichaam beterende, stond de jubelaris toch niet in zijn volle kracht en moest van een ge dachtenisrede of een optreden in de kerk wor den afgezien. Dat was een teleurstelling èn voor den Ieeraar èn voor de gemeente. In de groote, versierde consistorie ontving de familie Doekes des middags van drie uur tot half vijf en des avonds van zeven uur tot half negen allen die wilden komen. En er waren er velen. „Dat doet mien harte goed, dat ze oezen doom'neer hier zoo lief ebt, daar bin 'k zoo bliede van", hoorde ik een der afgevaardigden van de kerk van Heemse zeggen. Dit bleek trou wens uit alles. Dhr. Melse, het hoofd der Chr. School, liet uitkomen in een toespraak de groote waar deering voor alles wat ds. Doekes was en is voor de Geref. kerk te Nieuwdorp. Die waar deering bleek ook uit hetgeen hij namens de gemeenteleden als stoffelijk blijk aanbood. Dit was waarlijk van beteekenis. Namens de kerk van Heemse sprak dhr. Harsevoort die getuigde, dat de kerk daar ter plaatse ds. Doekes niet vergat. Hij leeft nog voort in veler hart. Een enveloppe met inhoud werd overhandigd met een lijst der namen van de gevers. Wie ds. Doekes kent, weet, dat die lijst namen van die vroegere bekenden hem het meest goed deed. Dhr. Oostenbrink voerde het woord namens de Chr. School van Heemse, de eerste Chr. School in die gemeente, gesticht in 1900 onder leiding van ds. Doekes met nog geen 40 leer lingen. Nu zijn daar in die uitgestrekte ge meente meerdere bijz. scholen gesticht met meer dan 1200 leerlingen. Het werk van ds. Doekes als pionier daar droeg dus veel vrucht. Namens de Classis trad allereerst op ds. Lanting van Wolfaartsdijk die herinnerde aan den Class, arbeid van den jubilaris, daarna ds. Scheele die aanbood het geschenk van de Classis en woorden sprak als vriend en her innerde aan den beteekenisvollen arbeid van ds. Doekes als hoofdredacteur van De Wachter. Ds. v. d. Veen, meende als nestor ook nog het woord te moeten nemen en zei het gesprokene van zijn collega's nog eens te zullen onder strepen. Waarlijk het ontbrak ds. Doekes en zijn ge zin niet aan belangstelling en waardeering. Telegraaf en post bracht uit alle oorden van het land gelukwenschen. Ds. Doekes neemt een plaats van beteekenis in, niet alleen te Nieuw dorp, niet alleen in Zeeland, maar geheel Nederland kent dezen prediker, dezen strijder voor de School der Kerken, voor de opleiding „voor de kerk door de kerk", een strijder, die nooit noodeloos wondt en geen aanvallen doet op personen, maar altijd weer zakelijk rede neert en voorop plaats beginselen, die hij haalt uit Gods Woord. En wat alle geschriften zijn er verschenen van zijn hand. Mochten er predikanten zijn, wie het kwaad kan doen, als wierook wordt aangedragen, niet aldus dezen. Ds. Doekes weet, dat hij niets vermag dan alleen als God hem kracht geeft. Onze God sterke hem nog lange jaren en doe hem met vrucht innemen de beteekenisvolle plaats, die hij inneemt in onze kerken. M. J. O. Geref. Kerk te Middelburg. De villa aan het Noordbolwerk, eertijds ge bouwd en bewoond door wijlen burgemeester Picqué en later betrokken door de adellijke

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1923 | | pagina 2