Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
37e Jaargang
Vrijdag 26 Januari 1923
No. 4
Redacteuren: D3. L. BOUMA te Middelburg en D3. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Taste medewerkers: D.I). P. TAN DJJK, F. J. y. d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. y. d. VEEN.
PER8YEREEMGIK6 ZEEDWSGHE KERKBODE.
Abonnementsprijsper kwartaal by vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs 15 cent per regel by jaarabonnement van
minstens 500 regels belangryke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelbnrg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlyk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
UIT HET WOORD.
EEN OS KENT ZIJN BEZITTER.
I.
„Hoort, gij hemelen en neem teroore,
gij aarde, want de Heere spreekt. Ik
lieb kinderen groot gemaakt en verhoogd,
maar zij hebben tegen Mij overtreden.
Een os kent zijn bezitter en een ezel
de kribbe zijns heeren; maar Israël heeft
geen kennis mijn volk vej staat niet".
Jes. 1 2 en 3.
Jesaja roept hier hemel en aarde op
tot hooren. Hoort, gij hemelen en neem
ter oore, gij aarde, want de Heere
spreekt. En als de Heere spreekt, dan
moet alles luisteren. En als hij het
Woord richt tot hemel en aarde, dan
moet hemel en aarde acht geven en
zeker ook ieder kind des menschen
en vooral degene, wien dat woord
rechtstreeks raakt. „Hoordt des Heeren
Woord". „Hoort, o hoort, want God
spreekt". Hoe menigmaal komt die
uitnoodiging niet voor in de Schrift.
Wat de Heere zegt, gaat gewoonlijk
vergezeld van de oproeping om te
hooren. Die opvordering moest eigen
lijk wel niet noodig zijn. Maar in een
wereld, als waarin wij leven, is ze zeker
op haar plaats. Want we leven ineen
wereld, die zich bij voorkeur doof houdt
voor alle roepstem, die van boven komt
en die al even onverschillig is omtrent
het Woord des Heeren als omtrent den
Heere zelf. Hoe verdwaasd de gevallen
mensch is en hoe diep hij gevallen is,
kunt ge juist afmeten naar zijn weiger
achtigheid om te hooren naar des
Heeren Woord. De natuurlijke mensch
leent gretig het oor toch aan alles,
behalve aan dat, wat God zegt. Hij
is het zaad van Eva, die luisterde naar
de slang en niet naar God. De leugen
vindt bij den mensch eerder gehoor
dan de waarheid, de zonde meer dan
de gerechtigheid, de mensch meer dan
God. Naar den mensch en naar wat
van menschen komt, luistert hij nog,
tenminste als het hem bevalt, en alles
interesseert hem, dat maar overeenkomt
met de begeerten van zijn hart. Om
te hoeren echter naar wat God zegt,
ontbreekt de lust, al gaat dat Woord
ook over zijn hoogste en gewichtigste
belangen, al spreekt God door Zijn
Zoon om, bij monde van Zijn Zoon, het
eeuwige leven aan te bieden om niet,
en al wordt in 's Heeren Woord over
het eeuwig lot beslist en onveranderlijk
eeuwig wel en wee verbonden aan het
hooren, de natuurlijke mensch wendt
zijn oor af van 't geen de Heere spreekt.
En die afkeer van het hooren naar wat
de allerhoogste God spreekt, is zoo
sterk en zoo diep geworteld, dat ge
hem niet alleen bemerkt in de wereld
van het besliste ongeloof, maar dat ge
hem ook ziet nawerken in die kringen,
waar in beginsel de genade tot heer
schappij kwam. Om te zien, hoe de
menschelijke natuur geneigd is om zich
doof te houden voor wat komt uit den
mond des Heeren, moet ge weer maar
blijven dicht bij huis. Zie daartoe maar
rond in de kerk, waar het voorkomt,
dat men slaapt onder's Heeren Woord.
En let op eigen leven. Ook daar, waar
God het oor doorboorde en de hardig
heid des harten in beginsel en bij aan
vang wegnam en waar de genade het
Woord des Heeren dierbaar maakte
boven al, ook daar is 't nog wel anders
dan men verwachten zou en 't zijn
moest. En neemt men niet ter oore,
wat de Heere spreekt. Want men
neemt het niet ter harte.
Er was een geding, een rechtzaak
aanhangig tusschen den Heere en Israël.
En dat geding werd telkens weer ver
geten door de massa van het volk.
Maar God de Heere scherpt hier het
geheugen op van Israël door den pro
feet Jesaja, den zoon van Amos, om het
in herinnering te brengen en het op
nieuw onder de oogen te zien. En als
Hij dat doet, roept Hij twee machtige
en eerbiedwaardige getuigen op, die
van het begin af dat geding hebben
gevolgd, namelijk hemel en aarde.
„Hoort, gij hemelen, en neem ter oore,
gij aarde."
't Is nl. een publiek geding en dus
moet het onder getuigen gevoerd wor
den Dat geding zit vast aan het ver
bond, dat God gemaakt had. Bij de
sluiting en bevestiging van dat verbond
waren hemel en aarde tot getuigen ge
roepen. Zie Deut. 32 1. „Neig de ooren,
gij hemel, en ik zal spreken, en de aarde
hoore de reden mijns monds." En
nu, eeuwen daarna, moeten ze hun
dienst als getuigen verder vervullen.
Ze hebben het gehoord, wat de Heere
overeenkwam in den ouden dag met
Israël. Hemel en aarde hebben het ge
hoord van den aanvang af, wat het ver
bond was geweest tusschen Israël en
zijn God en heel den loop van het ge
ding zullen die bestendige getuigen nu
volgen. Het verbond, in hunne tegen
woordigheid gesloten, blijft een zaak,
waarmee hemel en aarde gemoeid zijn.
En zoo roept de Heere in de dagen
van Uzzia, Jotham, Achas en Hiskia die
twee, hemel en aarde, op, om gedachtig
te zijn aan wat eenmaal heeft plaats
gehad en te letten op wat sedert is
geschied en wat verder volgen zal. De
zaak zal in het openbaar worden ge
voerd. Hemel en aarde zijn er toch mee
gemoeid.
Er is een geding aanhangig tusschen
God en alle vleesch, ook tusschen God
en u. Ook daarin zijn hemel en aarde
betrokken. En als die zaak eens in
eindbeslissing komt, zullen daarom de
krachten van de hemelen en van de
aarde bewogen worden. Hij zal roepen
tot den hemel boven en tot de aarde
beneden. Hij zal de aarde roepen van
den opgang der zon tot haren onder
gang. Onze God zal komen en niet
zwijgen. En dat geding is het oude ge
ding, de oude rechtszaak, die met den
val in het Paradijs is aangevangen, maar
die bijzondere beteekenis ontving,
wederom onder getuige van hemel en
aarde, voor al, wie kwam onder het
genadeverbondvoor ieder, die onder
den dienst van het genadewoord leeft.
Onder getuige van hemel en aarde is
't over u gesproken, het Woord der
genadeonder getuige van hemel en
aarde is 't gesloten, het verbond, ook
met u, als met Israël Merkt op, dat de
Heere hier dan wijst bij voorbaat op
die getuigen om allen te doen zien 't
Zal niet in het vergeetboek geraken,
het komt in 't openbaar wat er tusschen
God en den Heere en u heeft plaats
gehad, gelijk het in het openbaar begon.
Hoort, gij hemelen, en neem ter oore,
gij aarde. Want gij zult Zijn getuigen
zijn.
Kamperland. Van den Ende.
(Slot volgt
KERKELIJK LEVEN.
Vijf en twint g jaar.
Het is gewoonte om als er een Dienaar des
Woords in ons gewest een kwart eeuw heeft
jnogen arbeiden daarvan gewag te maken in
ons Blad. Thans is dit het geval met ds. Doekes,
die den 30sten Januari e.k. gedenken mag, hoe
de Koning der kerk hem al dien tijd als een
zijner arbeiders in Zijn wijngaard gesteld heeft.
Graag willen we de gewoonte getrouw blijven,
want ook wij waardeeren de trouw en de
toewijding, waarmede hij zich gekweten heeft
van zijn taak.
Toen hij naar Heemse gekomen was, hoor
den we al spoedig van hem, waaruit ons bleek,
dat hij daar in zijn eerste gemeente goed op
zijn plaats was en het is jaren geleden, dat
hij zijn eerste standplaats met zijn tweede
verwisselde, doch hij is daar nog niet vergeten.
Zij, die hem gekend en hem daar gadegeslagen
hebben in zijn arbeid, spreken nog met lof
van hem.
We waren dan ook indertijd blijde, dat hij
het beroep naar Nieuwdorp aannam, wijl we
verwachten mochten, dat hij een goed herder
en leeraar zou zijn voor Nieuwdorp, en in deze
verwachting zijn we niet beschaamd. Hij heeft
in deze groote gemeente met rijken zegen
mogen arbeiden. Hij heeft de gave om de
H. Schrift juist te kunnen uitleggen en dit is
voor de bediening des Woords inderdaad van
groot belang. Het is bekend, dat hij in zijn
prediking de H. Schrift laat spreken, daardoor
de gemeente bouwt. Hij is bovendien door
en door op de hoogte met de belijdenis onzer
kerken en weet haar duidelijk voor zijn cate-
chesanten te vertolken. De gemeente van
Nieuwdorp stond reeds vóór hij er kwam be
kend als eene, welke haar wortelen diep in
het volksleven had geslagen en we kunnen
zeggen, dat zij sedert dien tijd steeds steviger
is geworden. Er is daar geweest een harmo
nische samenwerking tusschen kerk en school
en dit heeft er toe bijgedragen, dat de ge
meente onder zoo zorgvuldige bearbeiding toe
nam in de genade en de kennis van Christus.
Daarbij is ds. Doekes een trouw herder, die in
menige donkerheid licht, in menige droefenis
troost heeft gebracht.
Al konden we niets anders van hem zeggen,
dan zou het voldoende zijn om met hem den
Heere te danken voor de vele zegeningen hem
en in hem aan de kerk geschonken, maar hij
was ook met zijn heider oordeel en met zijn
diep inzicht een gewenscht man op de Clas-
sikale vergaderingen en de Particuliere Synodes.
Wie zich daarvan overtuigen wil, lezen eens
na de Rapporten, welke hij op onderscheiden
samenkomsten gegeven heeft en ieder zal
moeten zeggen, dat hij voor ons kerkelijk leven
in dit gewest een man van beteekenis is.
Ook op onze Pastorale Conferenties heeft
hij enkele referaten gegeven, welke getuigenis
aflegden van degelijke studie en het is meer
malen gebleken, dat hij inzonderheid werk
gemaakt heeft van de moeilijke hoofdstukken
(IXXI) van den brief van Paulus aan de
Romeinen. Ieder kent trouwens zijn exegese
over dit gedeelte van de H. Schrift, dat 'een
eersten prijs waardig gekeurd is.
Nog andere werken zijn er van zijn hand
verschenen, welke hun waarde niet gemak
kelijk verliezen. Zeldzaam vaardig is zijn pen
en daardoor is hij voor 't gereformeerde volk
in ons land een voorlichter geworden, welke
algemeen waardeering heeft gevonden. Al wat
hij in druk gegeven heeft, doet ons hem ken
nen, als een man, die eerst nadenkt, voor hij
een letter op 't papier zet.
Als men hierbij nu nog voegt, dat hij
Redacteur van „De Wachter" is, die na het
heengaan van ds. Bos onvermoeid pleit voor
't behoud van de Theologische School te
Kampen, dan kan men althans eenigermate
verstaan, welk een Iveelvuldigen arbeid hij
verricht.
Hij heeft een besliste overtuiging en ieder,
die den strijd met hem begint, ondervindt, dat
hij het niet gemakkelijk opgeeft, maar tevens
moet erkend, dat hij zich altijd beheerscht,
zoodat er geen kwetsend woord uit zijn pen
komt. Hij blijft altijd zakelijk. Het is hem
nooit te doen om een persoon te treffen, maar
hij zoekt naar degelijke argumenten om zijn
meening te rechtvaardigen.
Het doet ons leed, dat hij zijn jubilé niet
vieren kan onder een onbewolkten hemel, en
we wenschen van harte, dat God, wien te
dienen zijn lust is, nog eens alles verwijdere
uit zijn lichamelijk leven, wat schadelijk werkt,
opdat Hij jaren met volle kracht werken kan,
want aan iemand als hij blijven de kerken
behoefte houden.
Ik durf gerust te zeggen, dat alle Zeeuwsche
kerken zich met hem en de zijnen verheugen
over al het goede, 't welk God hem gegeven
heeft en dat zij erkentelijk zijn voor al wat hij
voor haar heeft mogen doen, en dat zij de
bede er aan toevoegen, dat de Koning der
kerk hem sterke om nog langen tijd in haar
belang te arbeiden, en dat Hij voor zijn eigen
hart ervare, dat Hij hem in alles nabij en
goed zij.
Bouma.
DADERS DES WOORDS.
Tot verzekering des geloofs
l.
Er is onder den hemel maar één Naam
gegeven tot onze zaligheid, de Naam van onzen
Heere Jezus Christus. En door dien éénen
Zaligmaker zullen we alleen dan zalig worden,
wanneer we met een oprecht, d.i. met een echt
geloof aan Hem verbonden zijn.
Omdat er nu, naar de H.S. leert, een geloof
is, dat met het echte geloof mindere of meerdere
overeenkomst heeft, het historisch, tijd- en
wondergeloof is noodig tot zekerheid te
komen aangaande de echtheid van zijn geloof.
Die verzekering aangaande de echtheid van
het geloof zelf is een andersoortige dan die
aangaande het voorwerp des geloofs aangaande
datgene dat geloofd wordt.
Die laatste verzekering is ook noodig. Het
voorwerp, waarop het echte geloof zich richt
is zóó groot en zóó wonderlijk, dat bij den
geloovige wel eens twijfel dien aangaande
kan rijzen.
Zoo'n twijfel was er bij Thomas, die maar
niet kon gelooven dat Jezus uit de dooden was
opgestaan, en die toen een bijzondere verzeke
ring ontving, dat toch metterdaad de dood
Jezus niet in zijn macht had kunnen houden.
Zoo 'n twijfel kan gewekt worden om een
ander punt te noemen inzake de waarheid
van de wederopstanding des vleeches. Zóó
groot zal dat wonder zijn, dat de dooden zullen
opstaan en elk zijn eigen lichaam zal terug
ontvangen, dat er wel eens twijfel aangaande
die waarheid kan opkomen.
En zoo'n twijfel wordt vaak gevonden, bij
wat Usnus noemde het allermoeilijkste geloofs
stuk, de waarheid van de vergeving der zonden.
Om dien twijfel te bestrijden, met name dien
laatsten twijfel aangaande de vergeving van de
zonden, komt de Heere nu met zijn beloften
en met de Sacramenten, die de beloften van
het Evangelie des te beter doen verstaan en
verzegelen. Zoo komt de Heere aan het H. A.
den geloovige verzekeren, dat het lichaam
onzes Heeren Jezus Christus gebroken en Zijn
dierbaar bloed vergoten is tot een volkomene
verzoening van alle onze zonden. En komt de
Heere zoo centraal verzekering geven van die
weldaad, waarin alle andere besloten liggen,
dan wil Hij alzoo het geloof sterken, dat het
ook die andere weldaden van Zijn genade en
almacht verwachte.