Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
37e Jaargang.
Vrijdag 5 Januari 1923
No 1
Uit het woord.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
PER8YEREE1IGIHB ZEEPW8CHE KERKBODE.
Adres van de Administratie:
Firma LITTOOIJ &OLTHOFF, Middelburg.
1923.
Taste medewerkersDJ). P. TAN D'JK, F. J. v. d. ENDE, A C. HBIJ, B. MEIJER, F. STAAL Pzn en R. J. y. d. TEEN.
AbüQDf nirntsprQflper kwartaal b$ vooruitbetaling f 1,-.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs 15 cent per regelb|j jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
WAAKTSTAAT IN HET GELOOF
HOUDT U MANNELIJK
ZIJT STERK
1 Cor. 16 13.
„Houdt u mannelijk Zijt sterk Staat
Vreest nietHebt goeden moedUw
hart worde niet ontroerd en zijt niet
versaagd
Ziedaar een reeks van bemoedigings
woorden uit de Schrift. En de rij zou
nog heel wat langer worden, als we
alle plaatsen uit den Bijbel afschreven,
die bestemd zijn om de geloovigen
moed in te boezemen.
Niet alleen echter, dat er vele recht-
streeksche vermaningen van dien aard
zijn in het Woord, ze worden daar ook
geïllustreerd met de levende beelden
van mannen en vrouwen, wier exempel
ons moet bezielen, om onder de grootste
bezwaarnissen het hoofd op te heffen
en dapper voort te gaan. En daaren
boven wordt bij die aansporing tot
moed de christen nog gesterkt met
krachtige redenen, waarom voor
hem er niets kan zijn, onder welke om
standigheden ook, dat noodzaken zou
om den moed op te geven. Moedeloos
heid en vervaardheid mogen geen
plaats hebben in het hart van Gods
kind. Maar, omdat ze niettemin er t o c h
dikwijls zijn, blijft er ook altijd plaats
voor de herhaling van Paulus' vermaan
Houdt u mannel ij k! Zijt sterk en
van Christus' eigen woord„Vreest
nieten „Hebt goeden moed
Aan Sebna, den hoovaardigen schat
meester te Jeruzalem, werd, terwijl hij
bezig was in zijn trots zich een graf
als van een koning uit te laten houwen,
door den profeet Jesaja aangezegd
(Jes. 22 17) dat de Heere hem zou
wegwerpen met een mannel ij ke
wegwerping. Ieder voelt aanstonds, dat
daarmee bedoeld wordtdat de Heere
hem ver, tot op grooten afstand zou
wegslingeren, dat het een krachtige
worp zou zijn, een worp als van een
sterken mannenarm, waarmee Hij hem
zou wegslingeren als een bal. Immers
mannelijk is, wat krachtig is en flink
en vastbesloten. En in dien zin moet
het nu ook worden genomen, als Pau
lus zegt„Houdt u m a n n e 1 ij k en
7ijt sterk".
Een mannelijke houding is een moe
dige houding, een optreden, kloek en
fier, zonder weifeling en zonder vrees.
Wat Agpr zegt in Spreuken 30 komt
mij hier in de gedachten. Deze drie,
zegt hij, maken een goeden tred, ja
vier zijn er, die een goeden gang maken
de oude leeuw, geweldig onder de ge
dierten, die voor niemand zal weder-
keeren; een windhond van goede len
denen of een bok en een koning, die
niet tegen te staan is. Agur wil daar
zeggen, dat een fiere, vaste houding
een schoone zaak is, op treffende wijze
te zien in den leeuw, die overwint of
valt, maar geen vluchten kentin den
windhond, die het opgeschrokken wild
voor zich uitdrijftin den bok, die als
een aanvoerder voor zijn kudde loopt
en in een koning, die uittrekt aan het
hoofd van zijn volk. Die vier maken
inderdaad een goeden gang. En Agur
acht zulk een houding terecht vooral
onmisbaar in een koning. Zulk een
houding kan een koninklijke houding
genoemd worden. Bij het woord man
nelijk denk ik echter aan niet veel
minder dan aan een optreden als in die
vier gevonden wordt. Wat mannelijk
zich gedraagt, maakt eveneens een
goeden gang. En ik geloof, dat Paulus
in 1 Corinthen 16 vers 13, in het ver
maan „houdt u mannelijk" ook bedoelt
dithet volk, dat Jezus toebehoort,
toone een krachtigen, vastberadenen,
moedigen gang, die alle gedachte uit
sluit van weifelen of vrees. Wat er
ook kome, de geloovigen hebben moe
dig doorzettend aan te sturen op het
voorgestelde doel.
Als nu de apostel zegt„Houdt u
mannelijk" zegt hij daarmee niets ten
kwade wan wat de vrouw karakteriseert.
De Schrift kent ook aan de vrouw en
aan het vrouwelijke een eigen, voor
treffelijke en uitnemenden aard en
plaats toe. Dat doet het moderne on
geloof niet. Dat haalt de vrouw neer.
Wie in den Schepper niet meer ge
looft, haalt alles naar beneen. In
den mensch ziet zoo iemand niet meer
het beeld Gods en in de vrouw ziet
hij niet meer de heerlijkheid des mans
en wat hij er wel in ziet, blijft, hoe
hooge gedachten de mensch er van
heeft, oneindig verre onder de maat.
Zonde en ongeloof trekken alles om
laag, ook de vrouw. De heidensche
behandeling der vrouw in de oudheid
toont het en de verdwaasde mensch-
heid van nu toont het ook, maar op
een andere manier. Doch de Schrift
schenkt aan de vrouw een uitnemende
voortreffelijke plaats. Ze eischt voor
haar de schoone roeping op, waartoe
de Schepper haar schiep en geeft haar
daarin een eere, aan welke helaas ook
onder Christenen veelszins wordt te
kort gedaan. Neen in het vrouwelijke
(dat dan genomen, zooals God het
neemt), ligt geen verachtelijke trek,
maar een wonderbaar eigen, dat eere
afdwingt. Dat de vrouw zich vrouwelijk
houde. En dat ze daartoe ook Gods
Woord vasthoude, want dat neemt het
voor haar op. Volgens dat Woord
zijn we eere aan haar schuldig. Leest
onder anderen maar eens de brieven
van Petrus.
Wat evenwel dan ook toegegeven
zal worden, het sieraad en de uitne
mendheid der vrouw is niet gelegen
in haar grootere kracht. Want zij is
het zwakkere vat. Een andere is de
heerlijkheid der vrouw, en een andere
is de heerlijkheid van den man, zou men
kunnen zeggen.
Kracht is de trek van het manne
lijke. Het mannelijke is niet minder
schoon. Het mannelijke nu ook geno
men, zooals Gods Woord het neemt,
is uitdrukking van onwankelbaren moed,
van het fiere weerstaan, het kloeke en
stoere, volhardende streven dat alle
verzet met kracht trotseert. Daarom
dient niet de vrouw, maar de man in
den krijg. En daarom roept Paulus der
strijdende kerk van Christus ook toe
Houdt u m a n n e 1 ij k en zijt sterk.
Die houding is te meer noodig, naar
mate, gelijk in onze dagen, de kerk van
Christus en de waarheid, die naar de
Godzaligheid is, te scherper bestreden
wordt. Doch die houding vereischt dan
ook het geloof, het geloof van den
echten stempel. En men kan er op aan,
als er wat hapert aan onzen moed,
hapert er wat aan ons geloof.
Zeker, ook daar, waar men leeft zon
der God, is wel moed. Heldenmoed
vindt en vond men in de heidenwereld
ook. En hoevele ongeloovige menschen
vochten niet als helden voor hun land.
Maar ik spreek nu over den geloofs
strijd, dien de christen strijdt. Daarover
spreekt ook Paulus, als hij zegt: „Houdt
u mannelijk". Hij spreekt tot de ge
meente van Christus en doelt op den
strijd der gemeente, op de gevaren, de
verzoekingen, den tegenstand die ko
mende zijn en waarschuwt met het oog
daarop bij voorbaat. Houdt u man
nelijk En 't is opmerkelijk, dat hij dan
eerst heeft gezegdStaat in het g e-
loof. Zich mannelijk houden betee-
kentmannelijk stand houden, maar
we kunnen niet staan, noch staande
b 1 ij v e n, of we moeten staan in het
geloof.
Voor het geloof is God de Heere
alles. Voor zoover we meenen buiten
den Heere te kunnen, staan we niet in
het geloof, maar in ongeloof. Geloof
verwacht alles van boven, waar Jezus
Christus is, in wien alle beloften Gods
ja en amen zijn En als we nu staan in
het geloof, dan staan we in de volle
overtuiging, van niets te vermogen
zonder Hem, maar alles te vermogen
door Hem, Die ons kracht geeft. Dan
staan we in de volle wetenschap, dat
geen Satan en geen mensch, geen heir-
leger van vijanden en geen poorten der
hel iets kunnen uitrichten tegen ons,
wijl Hij ons niet begeven en niet ver
laten zal en d a n kunnen we ons man
nelijk houden en met David roemen
„Voor wien zoude ik vreezen en voor
wien zou ik vervaard zijnDan, maar
ook dan alleen. Want, staan we niet
in het geloof, dan ontzinkt ons de kracht
en dan moet ook de moed wegzinken.
Dan kan er alleen zijn moedeloosheid
of onverantwoordelijke hoogmoed en
overmoed, die beschaamd wordt en die
toch niet standhouden kan, maar ge
broken moet worden. Zóó is het hier
dan, gelijk we zingen in Psalm 27 Zoo
ik niet had geloofdwaar was mijn
hoop, mijn moed gebleven ik was ver
gaanWacht op den Heer, God-
vruchte schaar, houdt moed Hij is ge
trouw, de bron van alle goed. Zoo daalt
Zijn kracht op u in zwakheid neèr.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den
Heer.
Een christen in zijn beste dagen is
niet een christen, die zonder moed bij
de pakken neerzit, maar een christen,
die in 's Heeren kracht, door het geloof
mannelijk worstelend voortgaat. Een
krachtige, besliste houding vraagt Pau
lus van Gods volk, wat er ook komt.
Hij wil, dat de geloovigen zullen maken
een goeden gang. Houdt u mannelijk.
Mannelijk als een Daniël tegenover
Belsazar, als een David tegenover Saul,
als een Elia tegenover Achab, als een
Paulus tegenover de dwalingen in Co-
rinthe en tegenover een tyran als Nero.
En, ik noem die grooten in Israel niet,
opdat iemand den moed nu weer zou
laten zinken, omdat hij toch in hun
schaduw niet kan staan, 't Waren men
schen van gelijke bewegingen als wij.
Wat ze deden, deden ze door het ge
loof. Maar van den eenvoudigsten sol
daat tot den meest verantwoordelijken
aanvoerder in het leger van Immanuel,
de Heere roept hun toe, ook in het
nieuw aangevangen jaar 1923: Houdt
u mannelijk en zijt sterk. Staat in het
geloof!
Kamperland. Van den Ende.
De toestand van Ds. Kerkhof is nog
niet gebeterd, en blijft ernstig.
KERKELIJK LEVEN.
Het uitzicht in de naaste toekomst is niet
helder. Donkerheid ligt er nog over de volkeren.
Het heet, dat de vrede gesloten is, maar er is
geen vrede. De haat kreeg in de laatste jaren
een ontzettende beteekenis in het hart. In weer
wil van de schoone woorden, welke er op
veler lippen waren, waren de daden zeer ge
schikt om het wantrouwen te voeden en de
vijandschap te versterken. De macht gaat nog
altijd boven 't recht. Nergens schier wordt be
dacht, dat de gerechtigheid een volk verhoogt,
maar de zonde een schandvlek der natie is.
Alle conferenties hebben de verwarring niet
kunnen weg nemen, en het vertrouwen niet
kunnen herstellen. Het eene volk staat nog
tegenover het andere volk en elk vraagt zich
af, of er dan nooit verandering zal komen.
De inzinking van het maatschappelijk leven
is nog niet tot staan gekomen. En het is niet
vreemd, dat dit met onrust gepaard gaat. In
ons land spant het op 't oogenblik in 't druk-
kersbedrijf en zoo is het in vele takken van
't bedrijfsleven. Wij willen zoo graag, dat de
vroegere welvaart terugkeert, maar we merken
dat we nog dalen. En was er nu nog maar
algemeen erkentenis, dat we onzen weg hebben
verdorven, zoodat er vernedering kwam onder
de slaande hand des Heeren, dan zou men de
hoop kunnen voeden dat er uitkomst zou
komen, doch daarvan is weinig te bespeuren.
De afval van God en Zijn Woord, van Christus
en Zijn Kruis gaat door. De leidslieden der
volkeren vragen niet naar Hem en naar Zijn
sterkte en de volkeren geven nog geen blijk,
dat zij overtuigd zijn, dat het verderf uit ons
is, en dat er in God hulp te vinden is.
In menig opzicht is ons eigen klein land nog
zeer beweldadigd, wanneer we het vergelijken
met andere landen. Wij wonen nog op onze
eigen erve en geen vreemde mengt zich in onze
aangelegenheden. Onze koningin zit nog vast
op haar troon en ziet zich omringd door raads
lieden, welke de christelijke grondslagen van
ons volksleven eerbiedigen en niet toestaan,
dat ze omvergewoeld worden. Tegenover de
revolutionaire beweging, welke deze maat
schappij gaarne zag verdwijnen, is er nog een