Toch komt de H. S. die door ons beleden
waarheid duidelijk leeren.
Door den mond van onzen Flaere Jezus zelf,
als Hg op den wijnstok en de ranken wgst als
beeld van de verhouding van Zichzelven en
Zijn discipelen.
Het is toch wel voor geen tegenspraak vat
baar, dat een rank alleen dan vrucht kan
dragen, wanneer ze in voortdurend levend con
tact blijft met den wijnstok. Beide is noodig
contact èn levend contact. Als de rank van den
wgn stok is afgesneden zal niemand daarvan
nog vrucht verwachten. Maar als die raük nog
wel aan den wjjnstok verbonden is, maar zóó,
dat toch het levend contact verbroken is
indien ze b.v. aan haar wortel is dichtgenepen
dan zal die rank ook geen vracht kunnen
dragen en straks ai spoedig ook verdorren.
Maar als Christus dan de wijestok is en de
discipelen de ranken zijn dan kunnen ook die
discipelen alleen dan uit Christus vrucht dragen,
wanneer zij met dien Christus in levende ge-
mem achap bljjv8n Dan is wel klaar als de dag
Jezus' woord „Gelijkerwijs de rank geen vrucht
kan dragen van zichzelve zoo ?.g niet ia den
wijnstok bljft, alzoo ook gjj niet, zoo gg io mÜ
niet blijft*. En wat zoo al logisch uit Jezus'
woord voortvloeit, dat de discipelen behoeven
de levende gemeenschap met Hem om vrucht
te dragen, wordt dan nog als ten over
vloede zonder beeldspraak door den Heere
vastgelegd: „Zonder Mg kunt gg niets doen'
(Joh. 15 5)
En ook bg deze uitspraak van den Heere
Jezus zelf is om maar niet meer te noemen
te voegen een woord van den apostel Paulus.
Diens woord in Fil. 2 13b: Want het is God
die in u werkt beide het willen en het werken,
naar Zgn welbehagen.
Het „willen en werken* daar door hem be
doeld is, blijkens het verband, een willen en
werken van de zaligheid. Maar als de apostel
daarvan dan zegt, dat God dat werkt, dan blgkt
daaruit dat dat „willen en werken" er zonder
dat werken Gods niet zou zgn. Ware het er
toch, zoo zou het niet nocdig zgn, dat God
dat werkte. Zonder dat werken Gods ontbreekt
dus bg den menech het „willen en werken van
Zgn zaligheid*.
Het is wel een diep-ontdekkende en een
diep-beschamende waarheid, die de apostel al-
zoo neerschrijft, dat de mensch van nature zgn
zaligheid niet werkt en zelfs niet wil, maar
het is een waarheid.
IJdel is alle pogen om buiten Christus goede
werken te doen. Geschonken is Hij ons tot
rechtvaardig making maar ook tot heiligmaking,
dat is: om ons heilig te maken. En zooals Hg
ons geschonken is, zoo hebban wg Hem ook
noodigtot rechtvaardigmaking, maar ook tot
heiligmaking. Niet wg zelf kunnen ons heilig
maken, maar Hg alleen kan dat en de werking,
die onze heiligmaking zal tengevolge hebben,
moet van Hem uitgaan. Aan het zoeken van
de heiligmaking in Christus komt het zelfs niet
toe, wanneer God zelf dat niet werkt.
Schriftuurlijk is de belgdenis, dat wg van
ons zelf en zonder gemeenschap met Christus
onbekwaam zgn tot goede werken. En de tegen
spraak, die toch tegen deze belgdenis zich nog
altgd verheft, maakt wel noodig met nadruk
te herinneren aan de waarheidtot goede
werken niet bekwaam zonder Christus.
Maar daarnaast moet met even grooten na
druk gezegd worden door en in gemeenschap
met Christus is de geloovige wel in staat om j
goede werken te doen.
In die gemeenschap met Christus ziet onze
Heidelberger zelfs, in Zondag 32, de noodzake
lijkheid van de goede werken aangewezen. De
Christen, die uit genade door Christus verlost
is, moet nog goede werken doen, omdat Christus,
nadat Hg ons met Zgn bloed gekocht en vrg
gemaakt heeft, ons ook door Zgnen Heiligen
Geest tot Zgn evenbeeld vernieuwd.
Er is van de noodzakelijkheid der goede -
werken meer nog te zeggen dan de Catechismus
daar doet. Die goede werken zgn allereerst
noodzakelijk omdat God ze gebiedt. Maaren
daarop wgst dan de Catechismus ze zgn ook
noodzakelijk omdat God in Christus den ge-1
loovigen ook de mogelijkheid van de goede j
werken ontsluit.
En ook deze belgdenis vindt haar grond in
de H. S. en met name ook in het woord van j
Christus in Joh. 15 en in dat van den apostel j
Paulus in Fil. 2.
Hoe duidelijk epreekt de Heere het uit„Ik!
ben de wgnstok en gg de ranken: die in mij]
blgft en ik in hem, die draagt veel vrucht."'
Als er maar is en onderhouden wordt het levend
geloofscontact met Christus dau kómen de
goede werken.
Op dien grond vreest de Catechismus dan
ook niet, dat de leer van de rechtvaardig
making uit genade, door het geloof, zonder
verdienste der werken, zorgelooze of goddelooze
mensehen zou maken, want het is onmogelijk,
dat, zoo wie Christus door een waarachtig ge
loof ingeplant is, niet zonde voortbrengen
vruchten der dankbaarheid (Zondag 24)
En niet anders is te besluiten uit het woord
van den apostel in Fil. 2 13, dat God in de
geloovigen werkt beide het willen en het werker,
De valsche lijdelijkheid, die allerlei bezwaren
heeft tegen het spreken over de roeping en het
aandringen op goede werken, beroept zich gaarne
op dit woord, met een„Ziet ge wel, al dat
aandringen op goede werken beteekent niets
God moet het werken".
Maar wanneer ze daarmee haar standpunt
trccht te verdedigen, dan kan het toch alleen
door dit woord te misbruiken en dit woord
niet in z'n geheel tot z'n volle recht te laten
komen.
Waarheid is dat God moet beginnen en
voortgaan met Zgn werken. Als God niet werkt
is er bg den geloovige noch het willen noch
het werkeD.
Maar waarheid is dan óók, dat als God werkt,
Hij dan werkt èn het willen èn het werken der
zaligheid; het willen en werken des geloofs in
Christus, ora Hem te hebben tot rechtvaardig
heid en heiligmaking
Dan werkt God het willen van de zaligheid.
Den mensch, die van r ature de zaligheid niet
wil, bewerkt God dan zóó, dat bg die zaligheid
wèl wil. Ds wil wordt niet buiten werkiDg
gazet de mensch is geen stok of blok, en
wordt dan ook niet een stok of blok maar
de wil wordt omgezet Ea dan wil die geloovige
de zaligheid. Hg zegt niet om één van de
z g.D. dierbare „nieten" te noemen „ik wil
niet". Maar zgn belgdenis wordt: 9ikwilwel
Lees maar de zelfoebentenis van Paulus in
Rom. 7. Een klacht bevat dat hoofdstuk, een
klacht van Paulus over zgn ellendigen toestand.
Maar en let daar wel op in al die klach
ten zegt Paulus geen enkele maal, dat hg niet
wil, maar betuigt hg juist herhaalde malen,
dat hg wel wil. In vs. 15: hetgeen ik wil, dat
doe ik nietin vs. 18 het willen is wel bg mg
en nog eens: het goede dat ik wil.
Dau werkt God ook het werken ven da zalig
heid. Het is dan niet zóó dat, als de wil om
gezet is, die wil voorts werkeloos zou blgven.
Dan zou do boom wel goed zjjD, maar geen
goede vruchten dragen. En het is God juist
om die vruchten te doen. De omgezette wil
gaat dan het goede werken. Dat is dan weer
En in dat alles ben Ik de Heiland.
Ia plaats echter van naar Bethlehem, ziet
men in de wereld, althans zoo men niet
geheel moedeloos werd naar... Lausanne!
Eu het heil voor Europa on voor de volken
wordt nog altgd van conferenties gehoopt.
Nu behoeft gg mg niet tegen te komeD, mgn
vriend, met de bewering, dat het vrede op
aarde niet bedoeld heeft, dat alle oorlogen on
rechtvaardig zgD, want Lucas 2 heft Rom. 13
niet op, maar daar zult ge het met mg har
telijk over eens zgn, dat er voor het heil van
de wereld al zeer weinig te wachten is, zoolang
wreedheid en jaloerschh-id, heerschzucht en
hebzucht nog den toon aaDgeven.
Ik wil u toch even een blik gunnen in wat
ik deze week over de kringeü lus, waarin men
„omtrent Kerstfeest" over den wereldvrede
handelt.
Het is niet de eerste de beste die het schrgft.
Het stond in de „Haagsche Post" van 23 Dec.
„In ieder geval is het opvallend hoe in
deze coDferentiekringen zwaar gegokt
wordtN*cht in nacht uit wordt hier
zwaar gespeeld en wat men dan ook overi
gens over de Turken denken moge, als
hazardspolers worden ze door alle verte
genwoordigers van de oude en nieuwe
wereld bewonderd en gewaardeerd
was men niet op do hoogt-'. Men kon niet mee.
Kweanl behoefde het toch niet te doen.
Doch het kwam anders uit. Niet dat de be
doelde persoon tot groote zonde kwam of schade
leed aan het geloof. Daarvoor heeft hem de
Heere bewaard. Mear voortdurend werd hg
achtervolgd door dat kwade dingeD, die hg eens
las, weer bg hem opkwamen, het liet hem niet
met rust.
Zoo kan het gebeuren.
Gif werkt altgd schadalgk. Voor een bedor
ven menschenhart is het onreine gevaar vergit.
Nu kan het zgn, dat iemand gif moet in
nemen, zwaar vergif zelfs. En het geneesmid
del kan zgn behoud worden. Maar dan ontvangt
d6 kranke het toch in zeer kleine hoeveelheden,
onder goede controle, met de meeste voorzich
tigheid.
Zoo kan het inderdaad noodig zgn, dat
iemand slechte boeken leest. Zelden zeer zeker,
maar het kan voorkomen. Laat niemand het
doen, tenzg hg zich voor God niet verantwoord
achten zou, indien hg het boek ongelezen liet.
Want het vieze bosk werkt altgd.
En laat ieder wel toezien, opdat „op de
hoogte blgven van don tgd" niet het lokaas
wordö, waarmee Satan hen aftrekt van Gods
heilige wet.
(N. H. Kerb.)
Hem gelooven, wi9ns raad zal bestaan. (Jon
ontkomen aan dien druk niet. Ljjden mede|
onder de algemeene malaise.
Doch ?.g hebben een Toevlucht. Wet»n waar|
zg met hun zorgen, met de zorgen van het
vaderland, met de zorgen van hun kerk heenj
moeten. Ea in die Toevlucht hebben zg ooi
een Toekomst. Ze ziDgen het niet slechts, maar
gelooven het, en het is hun tot troost: «Hgj
zal hen nimmer om doen komen in duren tgd>|
of hongersnood". De Heere regeert
Zoo kon in dat geloof der Christenen Kerst
feest een feest des vredes zgn, want ondanks
verschriktiDg, en ondanks het „niets goeds"
rondom in heel de wereld, woont in hun ziel]
de vrede, het stille vertrouwen, het stille stellen
van heel hun lot in 's Vaders handen.
Althans is het toch hun begeeren, dat die
vrede Gods mag dalen in hun hart.
En die geloovig knielde bg de kribbe heeft!
den roep van den Kerstdag verstaan
Gg wandelt in duisternis? It ben het waar
achtige Licht
Gg zucht onder oorlog en zgn gevolgen
Ik ben de Vorst d^s Vredes!
Gg zoekt genezing van uw breuke Ik
ben Israels heelmeester
Gg verlangt nog naar er-n toekomst? Ik
ben de Vader der Eeuwigheid 1