Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 36e Jaargang. Vrijdag 14 Juli 1922 No. 28 UIT HET WOORD, Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Taste medewerkersD.D. P. TAN DIJK, F. J. y, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL PznR. J. v. d. TEEN en F. W. J. WOLF. MET OOTMOEDIGHEID BEKLEED. Aan een vermaard redenaar uit de oudheid werd eens gevraagd „wat is het eerste deel der welsprekendheid En hij antwoordde„de uitspraak". En het tweede? „de uitspraak"; en het derde? „de uitspraak" 1 „Welnu, op eene gelijke wijze", zoo zeide de kerkvader Augustinus, „als men mij vraagt„wat is de eerste deugd eens christens antwoord ik „de nederigheid". En wat is de tweede deugd „de nederig heid", En wat de derde? „de nederig heid". En ik zou altoos hetzelfde ant woord geven. Niet omdat er nog niet vele andere deugden zijn, die ons in 't Evan gelie worden aanbevolenmaar hierom, dat, als 'de nederigheid of ootmoedigheid haar niet vergezelt of volgt, de hoovaardij, die er ongemerkt ^insluipt, de deugden van al hare waarde zal berooven". En zeker is van al de deugden, die de Heilige Schrift ons aanbeveelt, geene, die met zooveel kracht wordt aangedrongen als de nederigheid. „Wat eischt de Heere van u, zeide Micha, „als recht te doen en weldadigheid lief te hebben en oot moedig te wandelen met uwen God". Het is de deugd, die onze Heere Jezus Christus zelf, niet maar met woorden, maar met daden, in eigen persoon en leven aan zijne discipelen geleerd heeft„Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van harte". Het moet ons dan ook niet verwonderen, dat de apostel Petrus deze hoofddeugd des christeiijken levens aan de geloovigen komt aanbevelen. Als Petrus zegt„zijt met de ootmoe digheid bekleed, wil hij niet zeggen „werpt de ootmoed om als een kleed, dat ge licht omslaat en even gemakkelijk weer afwerpt. Hij bedoelt met dat bekleeden niet iets uitwendigs, alsof 't maar een „vertoon" van ootmoed zijn moest, want de ware ootmoed woont in het binnenst des harten. Maar het geeft hier te kennen zich zóó in een welgesloten kleed te hullen, dat men het niet gemakkelijk van het lichaam kan trekken. Laat de ootmoed des harten zoo het leven vervullen en bedekken als het kleed, dat ge om de leden draagt. „Het woord „kleed" dat hier inschuilt noemen sommige uitleggers „een s i e r- kleed", en anderen „een slaven- k 1 e e d". Tegenstrijdig zoudt ge zeggeö. En tcch past het beide op het kleed van de ootmoedigheid. 't Is in zeker opzicht een slavenkleed, omdat het hem, die het draagt, zoo ge ring doet schijnen. Immers de stof van dat kleed is voor velen te dun en te armelijk, want daar loopt een draad van zelfverloochening door. Maar ook is het sierlijk, wijl het schoon is in de oogen Gods en schoon ook in de oogen van alle oprechten van hart. Ook ligt in dat woord bekleeden de gedachte van een gordel vastmaken. En zoo ge deze gedachten saamvoegt roept dat woord ons toe„De ootmoedigheid versiere en beware u in heel uw leven. Een der eerste middelen om ootmoed te 'vinden is wel ditveel in eigen hart te zien, waar kleinheid, onwijsheid, on trouw en onwaardigheid voor het oog komen die alle hoogheid ten spot maken. Een tweede middel is, acht geven op het woord des apostels: „wat heb ik, dat ik niet ontvangen heb". Wij leven van ge kregen goed. Zullen we ons daarop ver heften? Een derde middel is: zien op Jezus. Hoe diep heeft Hij zich vernederd, als Hij zeggen kon„Ik ben een worm en geen man"! Zullen wij dan, die waar lijk nietige aardwormen zijn, ons ver heffen Ootmoedigheid is een passend kleed voor elk een. Voor ouden en voor jongeD. Maar toch voor jongen niet het minst. Niets ontsiert een jong mensch zoozeer als hoogmoed en zelfverhf ffiag. Zij legt een strik op zijn pad om h6m te doen vallen. Ware deugd is in het kleed van den ootmoed gehuld. De ootmoedigheid, die schijnbaar ver nedert, verhoogt den mensch. Zij maakt recht bekwaam tot velerlei arbeid op aarde, ook vooral in het midden eener Gode vijandige wereld. De nederige van hart zal genot vinden in de oogen Gods en der m8nschen. In het ai of niet be zitten van den ootmoed ligt de waarborg van Gods genot of de verzekering van Zijne ongenade. Daarom dringt Petrus zijn vermaan aan met dit woord „Want God wederstaat de hoovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade" 1 God beschouwt den hoogmoedige als zijn vijand en stelt zich tegen hem in slagorde. Eq geen wonder, want hoogmoed is in den diepsten zin de stoute gedachte, dat men een ander niet noodig heeftzelfs God niet. De hoovaardige maakt zichzelf tot middelpunt van alles. Hoovaardij openbaart zich ia allerlei vorm en gestalte. Daar is een hoovaardij, die enkel voldoening zoekt in de pracht van het kleed, in opschik en weelderig vertoon. Daar is er een, die er op uit is om eere en lof van de menschen te ont vangen die in allerlei ijdelheid verloopt. Maar hier past Petrus het in 't bizonder toe op hen, die zich te hoog achten om voor de van God gestelde machten te bui gen, die onderdanigheid weigeren. Vooral zulken zal God wederstaan. Hij roept hun toe „Zal nietig stof Mij 't hoogst gezag ontwringen „Of wrèrstand bêi aan Mijn geduchte macht „Ontziet Mijn toorn verdoolde sterve lingen". Ziet eens hoe de Heere die hoogmoedi- gen weerstaat. Da engelen, die zich tegen Hem verhieven, heeft Hij uit den hemel gebannen. Adam en Eva, die Gode gelijk wilden worden, heeft Hij uit het paradijs verdreven. Babels torenbouwers over de geheele aarde verstrooid. Pharao met zijn heir in de Roode Zee versmoord Absalom op zijn zondepad doen omkomen. Haman om zijn trotschheid aan den galg doen hangen. Herodes, die zich goddellijke eer liet toebrengen van de wormen doen eten. En zoo geeft God alle eeuw door blijk, dat hij de hoovaardigen wederstaat. Vreeze ons hart dan voor den hoogmoed. Want hij gaat vóór den val. Beschaamd zullen allen worden, die zich tegen den Heere stellen. Een hoogmoedig mensch sluit voor zich de poorte des hemelp. Want hoe zal zulk een hooge van hart met den tollenaar de toevlucht zoeken in de genade Gods De hoovaardigen worden door Paulus (Rom. 1 30) op eene lijn gesteld met „de haters Gods", en zullen het koninkrijk Gods niet beërven. Tenzij de hoogmoed des harten gebroken worde, en zij bekleed worde met ootmoedigheid, want den nederige geeft God genade. Nederigheid is welbehagelijk in de oogen des Heeren. Dit is de erkentenis van niets te zijn voor God en alleen uit Zijn hand te leven. De nederigheid doet de juiste plaats innemen onder de menschen. De nederige zet zich niet op do hoogste plaats maar wacht tot men zegt„vriendga hooger op 1" Zonder ootmoed is er geen ingang in hot koninkrijk Gods. Jezus zeide„Voor waar zeg Ik u, indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen geens zins ingaan". Den nederigen geeft God genade. Hij toont hun Zijn welgevallen. Want alzoo zegt de Hooge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is. Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij diön, die een verbrijzelde en nede rige van geest is, opdat ik levend make den geest der nederigen, en opdat ik levend make, het hart der verbrijzelden. (Jer. 57 45). „De Heer betoont Zijn welbehagen „Aan hen, die need'rig naar Hem vragen". Weest dan met ootmoedigheid bekleed. Dan nederigen geeft God genade. F. Staal Pz. Het Gezag der Schrift. xx. Zeenvsche Kerkbode. AbOlltmtltsprQsper kwartaal b| vooruitbetaling f 1,—UITGAYI YAM DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Afzonderlijke nummers 8 cent. PBRSVBRBBMIGIHG ZBBUWSCHB KERKBODS. u i t e r 1 k Vrj dagmorgen te zenden aan de Drukkere AdYirtSltieprtJa i 15 cent per regelhg jaarabonnement van Adres VO d« AdministratieLITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. minstens 500 regels belangrijke reductie Firma LITTOOIJ k OLTHOFF, Middelbirg. TELEFOOM 238. 6IR0NUMMER 42280. Zyt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hoovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade. 1 Petr. 5 5b. (Slot) WaDneer dus onderscheid gemaakt wordt tusschen het formeel of historisch en het mate rieel of normatief gezag van de Schrift, mogen die twee volstrekt niet van elkander geseheiden worden. Er komt namelijk in de laatste jaren bg sommigen wel eens eene neiging en streven openbaar, om die twee zóó van elkaar te schei den, dat men zegt„In het formeele en histo rische moet gg het met het Schriftgezag niet zoo nauw nemen de bijbelschrgvers waren ook menschen, en hebben zich omtrent verschillende zaken en gebeurtenissen wel eens minder juist uitgedrukt; op hun geschiedbrieven moet ge de inspiratieleer toepassen, daarin hebben ze nog al eens gedwaald.8 Eq zeggen dan die zelfde personen„Wat het materieele of nor matieve aangaat, dan kunt gg ten volle het Schriftgezag handhaven, mits gg inziet, dat de Schrift eigenlijk alleen gezag heeft in reli gieus-ethische zaken maar in andere niet.8 Door zulk eene s«heiding te maken tusschen het formeele en materieele gezag der Schrift, tusschen het historische en het normatieve gezag, wordt eigenlgk heel de zaak van het Schriftgezag weer op losse schroeven gezet, Daarom moeten wg er ons voor wachten. dat die zeer juiste onderscheiding ons nooit verleide tot het scheiding maken tusschen for meel en materieel gezag. Want die beiden hangen ten nauwste saam, en mogen niet van elkaar worden losgemaakt. Doet men dat toch, dan wordt schijnbaar het gezag der Schrift gehandhaafd (nl. in religieus-ethische zaken), maar metterdaad wordt dan het gezag der Schrift als Woord Gods voor alle terreinen des levens, ondermijnd en weggeredeneerd. Begint men met scheiding te aanvaarden tusschen formeel en materieel gezag, dan loopt dat noodzakelijker wgze ten slotte hierop uit, dat de beginselen der Schrift geen beteekenis hebben voor het dageljjksch leven, voor de ver houdingen in maatschappij en staat, voor de terreinen van kunst en wetenschap, enz. Dan wordt het gezaghebbende van de Schrift louter beperkt tot directe uitspraken omtrent het reli gieuss en ethische leven. Voor al wat daar buiten valt, heeft dan de Bjjbel niets tot ons te zeggen. Ieder onzer gevoelt wel, hoe gevaar lijk deze schijnbaar mooie theorie is. Vooral op dat punt ligt het gevaar voor afwijking in onze dagen aan de deur. Daarop doelde o.a. ook dr. Kuyper als hg zeide: „Tusschen ons en de ethischen ligt de Schrift.8 Maak daarom geen scheiding tusschen het formeele en het materieele gezag der Schrift. 't Is ook niefc juist, dat de normen voor ge loof en leven in onzen bgbel naast en afge scheiden van de historiebeschrijving gegeven zgn. Integendeel, die normen voor geloof en leven zgn zóó ingeweven in het geheel van de openbaring, dat ze onmogelijk van elkaar afge scheiden hunnen worden. De historische open baring, die de Schrift ons biedt, ingegeven door den Heiligen Geest, maakt op den menscheen totaalindruk, waarmee rekening gehouden moet worden, en daarin zit ingewikkeld vervat, wat zg hebben te gelooven(credenda) en wat wg hebben te doen (agenda), als een last Gods tot ods komende. Historie en openbaring zgn als schering en inslag door elkaar geweven. Daarom kunnen het materieele en het formeele gezag der Schrift niet van elkaar losgemaakt, veel minder gescheiden worden. De eenheid van vorm en inhoud moet absoluut gehandhaafd. We moeten er ook rekening mee houden, wat bedoeld wordt met het historisch gezag der Schrift. Daarmee wordt niet bedoeld, dat de Bgbel is een wetenschappelijk handboek van geschiedenis der oude volkeren, met name van het Joodsche volk. De historische critiek van de laatste halve eeuw is ten onrechte van dat standpunt uit den bgbel gaan onder handen nemen. Zoo kwam zg tot dit schriften van bronnen, rangschikken van allerlei deelen naar een willekeurig aangelegden maatstaf, die onder de critische godgeleerden een hopelooze ver warring teweeg bracht. Thans is er een kentering op dat gebied gekomeD, en verlaat de nieuwste theologische wetenschap dat onzinnige pad. De bgbel is geen geschiedenisboek van Israël. De bgbel wil ook geen handboek zgn voor allerlei vakken van wetenschap. De Schrift vertelt ons niet precies wat met het Joodsche volk geschied is in den vorm van een nauwkeurigen kroniek, 't Is haar om heel wat anders te doeü. Ze heeft een andere be stemming. Ze geeft ons de historische Gods openbaring, en bedoelt ons te beschrijven, wat de Heere gedaan heeft in den loop der eeuwen in den weg der historie tot verlossing en zali ging zgns volks. Maar dan moet ook de Schrift niet met den maatstaf van een wetenschappelijk handboek voor de oude geschiedenis onder handen ge nomen en beoordeeld worden. Want dan vindt ge leemten, gebreken, tegenstrijdigheden, enz. terwgl het doel der Schrift is de historie te geven van de openbaring Gods, en daarin is ongetwijfeld de Schrift volkomen waar en betrouwbaar. Dat doel, die bestemming der Schrift moet voortdurend in oogen gehouden worden, om niet van haar historisch gezag een verkeerde opvatting te hebben. Op dit punt zgn er nog wel moeilijkheden, die zich bjj nader onderzoek aan ons voordoen. Dat mag geenszins ontkend worden. Door theologen als prof. Bavinck is dan ook met recht geconstateerd, dat we inzake deze kwestie nog niet tot eene geheel bevredigende oplos sing gekomen zgn, en dat, zooals hg 't uit drukte, het dogma omtrent 't Schriftgezag nog niet geheel afgewerkt ismisschien zal ook hier worsteling pas tot klaar bewustzijn bren-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1922 | | pagina 1