Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
36e Jaargang.
Vrijdag 7 Juli 1922
No. 27
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste medewerkersD.D. P. VAN DIJK, F. J. y, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL PznR. J. y. d. VEEN en F. W. J. WOLF.
Ooren om te hooren, hebben we natuur-
lijk allemaal. Daarom zal ook niemand vrij
uitgaan, die ooren heeft en toch niet
hoort. Ik weet, dat de Schrift ook spreekt
van menschen, die ooren hebben gekregen
om niet te hooren, (Romeinen 11) en
van die soort zijn er, naar het schijnt,
niet zoo weinig. Let wel, ooren o m niet
te hooren, hebben ze en die heeft God
hen gegeven. Zoo staat daar in Romeinen.
Ze zijn niet maar willens doof, zonder
meer. Neen, we lezen daar van een God
delijk opzet. God wilde, dat ze niet zouden
hooren. „God heeft hun gegeven een geest
des diepen slaapsoogen, om niet te zien
en ooren om niet te hooren. Hij gaf hun
een oor, dat er op aangelegd was,
Gods Woord onopgemerkt voorbij te laten
gaaneen ioor, dat het vermogen bezat
om, onder het luide en dringende roepen
Gods, toch niets daarvan te verstaan en
en op te vangen. Zoo iets moet men maar
kunnen, 't Wordt ook voorgesteld als
iets, dat God werkte. Men moet het maar
k u n n e n, maar 't blijft dan toch een
kunst, die opkomt uit een vloek, 't Was
en 't is een oordeel. Ea oordeel en vloek
komen nooit zonder reden en oorzaak.
Men had niet willen hooren naar Gods
Woord en op dat niet willen hooren, rust
een vloek en 't werd en 't wordt gestraft
met dit schrikkelijk oordeel, dat God het
vermogen, om 't Woord te verstaan, doet
omslaan in het tegendeel. Zoo was 't bij
Israël en zoo geschiedt het nog. En waar
dit nu gebeurt, is wel onder en door dat
alles naar Romeinen 11 een hooger bestel
werkzaam, een ten uitvoerlegging van Zijn
eeuwigen raad, 't is daar Zijn verborgen
wil, die dat doet, maar daar is ook 's men
schen schuld en verantwoordelijkheid te
handhaven.
Behoudens wat ik daar zei, blijft het
echter waar, dat een mensch zijn ooren
niet ontving, om ze dicht te stoppen.
Zeker, soms is 't maar beter, ze te sluiten,
dan ze open te zetten. Het oor moet ook
schiften en keuren. Het oor is de poort
der ziel. De deurwachter mag niet alles
binnenlaten, wat onaangemeld of onaan
gediend binnen wil komen. De deurwach
ter moet weten, wat niet past in den
tempel Gods. Wie ooren heeft om te hoo
ren, moet wel eens doof zijn, namelijk voor
wat geen aandacht verdient. En de toe
gang tot het hart moet ontzegd en de
deur moet worden gewezen aan al wat
lieflijk is en niet welluidt, want daarbin
nen is al wanklank genoeg.
Wie ooren heeft om te hooren, die kreeg
ze van God, want een hoorend oor heeft
de Heere gemaakt; doch niet om naar
alles te hooren maar om met oordeel
des onderscheids te hooren. Een hoorend
oor past bij een sprekende mond. 't Maakt
echter groot verschil, welke mond iets zegt
en wat er uit voortkomt. En dit verschil
beslist hier. En staat dit dan niet vast,
dat wie ooren heeft om te hooren, zeker
luisteren moet althans naar den Mond, die
enkel wijsheid spreekt, naar het Woord
Gods? Naar wat God zegt, naar wat de
Geest zegt, naar wat de allerhoogste Profeet
en Leeraar Jezus Christus zegt Mij dunkt,
dit eischt immers de volle aandacht. 'tZou
niet kwaad zijn, als dan 's Zondags in de
kerk er wat minder waren, die al spoedig
na het begin, niets meer hooren of zien.
Men komt daar toch om 's Heeren Woord
te hooren en dat blijft toch even waardig
en heerlijk, ook al is de leeraar, die het
brengt geen redenaar als ChrysoBtomus en
niet zoo interessant als men het wel wen-
schen zou.
Jezus heeft er altijd recht op, dat men
naar Hem luistere en ieder heeft het
noodig te weten, wat Hij sprak. „Maar nu
verzoek ik bijzonder aandacht," zegt Jezus
hier in Mattheus 11 als het ware, „en wie
ooren heeft, om te hooren die hoore ten
minste, wat Ik n u gezegd heb, want dat
is zeer belangrijk, en dit kan u leeren,
hoe de volheid des tijds kwam en het
jubeljaar van Gods welbehagen aanbrak
voor u aller."
„Doch waarbij zal ik dit geslacht ver
gelijken Zijne tijdgenooten hadden voor
een groot deel ook ooren om n i e t te
hooren. 't Was een geslacht, veel overeen
komst vertoonend met het volk, waarover
Psalm 58 spreekt, en dat David daar ver
gelijkt met een doove adder, die haar oor
toestopt en niet ontvankelijk is voor de
stem van den allerwelsprekendsten be
zweerder. Maar geen beter beeld, dat bij
hen paste, dan hetwelk Jezus hier gebruikt
't Ging net als bij kinderen op de markt,
't waren net kinderen, die niet willen
dansen bij het bruiloft-spelen en niet
willen weenen bij het begrafenis-spelen.
„Gij zijt als de kinderen op de markt,"
zei Jezus. Als ze de plechtigheden der
groote menschen nabootsen bij hun spel,
dan zijn er enkele toonaangevers onder hen
en de anderen moeten doen, wat die zeg
gen. En als die makkers nu niet doen
naar den aard van het spel, niet zingen
of juichen, als er gezongen, en niet weenen,
als er geweend worden moet, als ze dat
nu niet doen omdat het hun niet naar
den zin gaat, of omdat ze zelf den toon
willen aangeven, dan komt er van het spel
natuurlijk niets terecht. En gelqk die
makkers nu doen met hun toonaangevers,
zoo, zegt Jezus doet gij nu met uw Messias
en Zijn voorlooper. Want Johannes is ge
komen, noch etende, noch drinkende, en
ze zeggen „Hij heeft den duivel." En de
Zoon des menschen is gekomen, etende en
drinkende, en zeggen„Zie daar een
mensch, die een vraat en een wijnzuiper
is, een vriend van tollenaren en zondaren."
Hij mocht niet eten en drinken. Hij moest
vasten als zij. De wijs, die Hij speelde,
deugde niet. Net als bij de kinderen.
Alleen met dit onderscheidhier is geen
spel, maar schrikkelijke ernst.
Dit geslacht wilde een Messias die hun
speelpop zou zijn. En daarom was Jezus
hun niet naar den zin. Hij moest doen,
wat ze Hem zeiden. En dan zou het goed
zijn. Zoo vatten zij de Messiastaak op.
Want zij stonden boven Christus.
„Dit geslacht" stierf niet uit. 't Is er
nog. 't Wil spelen met de hoogste dingen,
zijn onheilig spel drijven met Christus en
Zijn Koninkrijk. En als die Christus dat
niet doen laat, dan is Hij en dan zijn allen,
die Hem dienen, die spelbrekers, die het
hun nooit naar den zin maken. Men
behoeft niet te vragen, of Christus' Woord
ook gehoor vindt bij hen. Zij luisteren niet
naar Hem, want H ij moet luisteren naar
hen. En hoe velen zijn er nu zoo niet?
Maar vragen wij ons af, of er misschien
ook niet bij ons een neiging te bestrijden
is met Zijn Woord te gaan spelen. Er
is geen gevaarlijker spel. Zie het hier.
't Kan zóó komen, dat het uit moet zijn
met praten. Als men vooruit weet, dat
men toch niet verder komt, als geen rede
neeren meer helpt, en men toch niet voor
overtuiging vatbaar is, als het spelen wordt,
als men met menschen te doen heeft, die
toch geen nota meer nemen van wat er
gezegd wordt en bij wie alle ernst zoek
is, dan wordt het tijd, om verder ook geen
woorden te verspillen. Dan moet men het
over een anderen boeg werpen, dan dient
een strenger toon aangeslagen en de zaak
wat foracher aangepakt. Zoo is 't al in het
gewone leven. Er zijn grenzen aan alle
overleg en poging tot overtuiging.
Er is ook een grens aan de aanbieding
der genade en aan de prediking, waardoor
God den zondaar overtuigen wil. Jezus'
zoekende ontferming was en is oneindig
en onbegrijpelijk groot. En Zijn geduid bij
Zijn onderwijzing was dan verwonderlijk.
Een medelijden met zwakheden en dwaling
vinden we bij Hem als nergens anders.
Luikmoediglijk ging Hij voort ondanks
alle verguizing en smaad mot pleiten en
roepen en leeren, ja Hij droeg den toorn
Gods en stierf voor een geslacht, dat Hem
niet begeerde, maar Hem als een spel
breker verwierp. Doch hoe ver Zijn zoe
kende liefde ook ging, er was en is een
grens ook aan den tijd Zijner onderwijzing
en Zijner noodiging, en die grens was hier
bereikt. En voor „dit geslacht" ging thans
de lieflijke roeping over in een dreigend
,,Wee u!" En nu lag zelfs in dat „Wee u!"
nog een bedoeling van ontferming, een
wenk, om alsnog zich te bekeeren, maar
die allerlaatste wenk wordt dan toch ge
geven door de Goddelijke uitspraak, dat
alle spel een einde nam. God laat niet
met Zich spotten.
„Wie ooren heeft om te hooren, die
hoore 1" „En ziet dan hoe gij hoort 1"
Kamperland. F. J. van den Ende.
Driesams Kerk verbrand.
Het Gezag der Schrift.
AfeO!l«m«ltspr|j8per kwartaal b| voor uitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ItfirteitteprlJl i 15 cent per regelbg jaarabonnement ran
minstens 500 regels belangrfke reductie
ZIET DAN, HOE GIJ HOORT I
„Wie ooren heeft om te hooren, die
hoore. Doch waarbij zal ik dit geslacht
vergelijken
Matth. 11 15 en 16.
„Ziet dan, hoe gij hoort".
Luc. 8 18a.
ÜITÖATI YAM DE
PBRSVBRBBWGIMQ ZBBUWSCHB KBRKBODS.
A Ares vai ie Administratie
Firma LITTOOIJ ft OLTHOFP, NUAtlfeirg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentien tot
uiterl$k Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
KERKSLIJK LITEM.
Ieder weet het. Maar wat ieder niet weet,
is, dat er een ouderling van Driesum komt om
bjj de leden der gemeente te Middelburg aan
te kloppen om een bgdrage voor den bouw
eener nieuwe kerk.
De gemeente zelve heeft gedaan wat zg
vermag, ik durf nu wel zeggen, dat zg boven
vermogen haar gewilligheid heeft getoond.
Uit den omtrek hebben de kerken belang
rijken steun gebodeü.
Doch de bouwkosten zgn nog altgd zeer hoog
Stuur dezen broeder, als hg u vriendelgk
vraagt om uwen steun, niet ledig heen, maar
laat hem blgken, dat er ook in onze goede
stad broeders en zusters zgn, die een steen willen
geven voor een nieuwe kerk.
De kerkeraad, geheel op de hoogte met den
finantieelen toestand van Driesum, vertrouwt
dat velen iets willen doen.
Bouma.
XIX.
Het gezag der Schrift is dus wel absoluut
en normatief, maar dat beteekent geenszins,
dat elke tekst op den klank af aangehaald,
zoo maar een „woord Gods" is.
In onkundige kringen moge men zoo de
Schrift opvatten en mishandelen, den toets der
waarheid kan die opvatting niet doorstaan.
Ge vindt nog altoos menschen, die voor iets
een nteksty' moeten hebben, een directe uitspraak
uit den Bgbel ('t doet er dan niet toe wie
't gezegd of geschreven heeft, als 't maar in
de kanonieke boeken staat), en als hun niet
zoo'n tekstwoord kan aangehaald worden, dan
staat 't niet in den bgbel en is daarom niet
geoorloofd. Zulke menschen gaan uit vsn de
verkeerde gedachte, alsof de Bgbel ware een
boek vol directe voorschriften, ook voor het
tegenwoordige maatscbappslgke leven. Zg
verstaan niet, dat de beginselen uit Gods Woord
moeten worden opgediept en toegepast. Er
zgn bijvoorbeeld wel vrouwen, die in deze
dagen weigerden een gang naar de stembus te
maken, omdat in den bijbel geen tekst te vin
den is, die haar zulks voorschrgft.
Een uitdrukkelijk bevel om kinderen te doopen
is in de Schrift ook niet te vindeD. Toch is
de kinderdoop overeenkomstig den Bgbel van
God verordend. Uit verschillende gegevens
moet evenwel de noodzakelijkheid van den
kinderdoop worden afgeleid. Geen moeder zal
evenwel zeggen„ik laat mijn kindje niet
doopen, want in den bgbel staat geen bevel".
Ten tweede kan hierbg opgemerkt worden,
dat volstrekt niet elk bevel Gods, dat in de
Heilige Schrift staat opgeteekend, ook voor
ons geldt.
Bgv. de voorschriften van den ceremonieelen
eeredienst onder Israël, van de schaduwachtige
onderhouding van den Sabbath, de voorschriften
en verordeningen van burgerlgken aard voor
het volk Israël in Kaneaa, al die bevelen
Gods hebben voor ons geen geldende kracht
meer.
Zouden wg ze dan best uit onzen bgbel
kunnen weglaten
Volstrekt niet, want le ook al is de dienst
der schaduwen afgeschaft, ze blgft ons leveren
eene gemakkelijk verstaanbare en duidelijke
illustratie van geestelijke zaken en 2e aan de
bevelen voor Israël door God gegeven, liggen
waardevolle beginselen ten grondslag, die wg
er uit opdiepen mot tin, om ze daarna op ons
tegenwoordige leven in de maatschappij toe te
passen.
We kunnen dus die deelen van het orga
nisch geheel der Schrift niet missen, maar
moeten verstandig te werk gaan bg de toe
passing ervan.
Een bevel Gods als Abraham ontving„Neem
uwen zoon, uwen eenige, dien gg liefhebt,
Izeak en ga heen naar het land Moria en offer
hem aldaar tot een brandoffer, op één van de
bergen, dien Ik u zeggen zal" zoo'n bevel
Gods heeft ook voor ons (dat verstaat ieder)
geen kracht.
Zoo ook Gods bevel aan Israël om de Ka
ne aaieten uit het land uit te roeien.
In die bevelen Gods schuilt wel weer een
geestelijke kern, die ook ons wat te zeggen