Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 36e Jaargang. Vrijdag 30 Juni 1922 No. 26 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Taste medewerkersD.D. P. VAN DIJK, F. J. t, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL PznR. J. v. d. TEEN en F. W. J. WOLF. PiRSYlMBFilGIMO ZBBUWSCHB KBRKB0D1. Adres TM de Administratie Firma LITTOOIJ k OLTHOFF, Jfiidelkirg. DES HEEREN GEDACHTEN EN ONZE GEDACHTEN. Er is verschil tusschen 's Heeren ge dachten en de onze. Allereerst dit onder scheid, dat 's Heeren gedachten zeker komen en de onze niet. Zijne gedachten zijn gebeurtenissen. Hij laat het niet bij denken. Hij doet, wat Hij denkt. Zijn gedachten worden vast vervuld. Met de onze is het anders gelegen. Onze gedachten zijn meest alle losse, vluchtig opkomende beelden, die een oogenblik den geest bezig houden en daarna weer losgelaten worden om in vergetelheid weg te zinken. Onze gedachten zijn meestal onbetee- kenend in uitwerking, ijdele gedachten, 't zijn „maar" gedachten, hoewel ze niet zoo onbeteekenend zijn, als ze wel lijken, want God rekent ze toch altijd waardig om opgeteekend te worden in zijn gedenk boek en ze hebben tot achtergrond de gesteldheid van ons hart en ze zullen daarom meetellen in het oordeel. Maar toch blijven 's menschen gedachten meest gedachten, die niet uitgevoerd worden (hetgeen gelukkig is, want anders zag het er nog heel wat donkerder uit dan nu). We kunnen zooveel denken, als we willen, de mensch regeert de wereld toch niet. Des menschen gedachten mogen zijn, dat er geen God is, Hij blijft niettemin God. We mogen denken, lang te zullen leveD, 't zou toch kunnen zijn, dat we vroeg moeten sterveD. Men mag meenen, dat CDrislus niets was dan menscb, Hij blijft de volkomen Zaligmaker. Het ongeloof moge meenen, het heft nog eens voor goed in handen te krijgen, 't geloof wiet het toch, omdat het leeft bij G ods gedachten. En zoo zouden we kunnen voortgaan. Iq 's menschen brein klimmen wel vele over- leggingen op, doch deze zijn meest ij del heid. 's Heeren gedachten echter zijn van anderen aard. Ze komen overeen met 's Heeren wil en 's Heeren wil is onweer staanbaar, zoodat 's Heeren gedachten ook 's Heeren werken zijn. En aangezien ze gaan over alles en ook beslissend zijn voor alles, voor de nietigste aangelegenheden zoowel als voor ons eeuwig lot en voor den gang der wereldgeschiedenis en voor de toekomst der gansche Schepping, en in dat alles onwrikbare werkelijkheid zijn, zijn 's Heeren gedachten van het aller hoogste belang voor u en voor mij. Z'n gedachten zijn z'n daden en wilt ge Zijn gedachten kennen, heft dan uw oogen op naar den hemel en ziet, wie al deze din gen geschapen heeft en bewondert het werk Zijner vingeren, want ieder schepsel is een gedachte Gods of lees in uw eigen levensboek, wat Hij deed aan u, of doorzoek de Heilige Schrift, want die doet bq uitnemendheid 's Heeren gedachten kennen, en vergeet dan toch vooral niet te gaan naar Golgotha, want daar komen alle gedachten des Heeren samen. Zij, die veel met elkaar moeten omgaan, moeten het natuurlijk met elkaar eens zijn, althans in hoofdzaak, of ze houden het bij elkaar niet uit. Groot en ingrijpend ver schil van meening en levensopvatting is onbestaanbaar met geregeld samenleven. Zóó is het onder menschen. En 't is nog veel meer waar, wat betreft de gemeen schap van den mensch met God. Die tweö behooren ook bij elkaar en in eikaars nabijheid, want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt. Ei de mensch moet, zal hij gelukkig zijn, voortdurend bij en met Zijn God leven en wandelen en met Hem omgang hebben. Doch, wat bljjkt hier nu Er is iets, dat dien om gang onmogelijk maakt. De groote en noodzakelijke voorwaarde, dat God en mensch het eens zijn, ontbreekt. Er is geen samenstemming. Er is een aanmer kelijk en diepgaand verschil van gevoelen „Mijne gedachten zijn niet ulieder ge dachten en uwe wegen zijn niet Mijne wegen", zegt de Heere. Laten we er niet te vlug bij zijn, om dit Woord te doen slaan uitsluitend od het verborgen raadsbestel Gods, op Zijn voorzienig bestuur en Zijne onbegrijpelijke beschikkingen over ons. O zeker, dan komt het ook uit, dan is 'took waar heid. Dan denkt God de Heere ten goede, wat Josefs broeders ten kwade dachten, dan denkt Hij voor ons een ander pad uit dan wij ons zei ven hadden toegedacht. Het plan, dat Hij van onzen levenstempel heeft gemaakt, is een ander dan het plan, waarnaar wij dien tempel hebben opge trokken in ons hart. 's Heeren verborgen voornemen blijkt wel eens anders dan ons voornemen. Het is ontegenzeggelijk waar, de Schrift leert het en de ervaring leert het, maar, zie ik wei, dan zegt de Heere hier (in Jesaj a 55 8) toch nog iets anders en iets meer. Meestal wordt dit Schriftwoord aange haald, als men spreken wil over de ver borgen dingen, die Gods Raad over ons besloot en over de wondere leidingen, die de Heere met ons houdt, en toch, hier wordt duidelijk en onmiskenbaar gedoeld, niet zoozeer op Gods verborgen, maar op Zijn geopenbaarden wil. Nu zal ieder moeten toestemmen, dat gaat niet aaD, om, wanneer de Heere ons kennelijk wijzen wil ook op Zijn bevel en op Zijn geopenbaarden wil, om dan te doen, alsof Hij slechts sprak over de verborgene dingen, die wij niet kennen. Het komt niemand toe, om zoo te doen. We moeten hiertegen op onze hoede zijn. Want we hebben allen er zoo het handje van, om, als de Heere handelt over onze roeping, te gaan spreken over Zijn verborgen besluit om de verborgene dingen uit te spelen tegen de geopenbaarde. Zoo tracht de mensch zich dan vrij te maken en te ontkomen aan de klem van Gods Woord. We blijven er echter bij, dat gaat niet aan. Ook niet bij Jessj v 558. „De goddelooze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten." Deze woorden gaan vooraf. En als we dat lezen, weten we ineens, welke gedachten en welke wegen het zijn, die afwijken van 's Heeren gedachten en wegen. Het zijn 's zondaars gedachten,die indruischen tegen de Zijne. Hoe de Heere oordeelt over de ge dachten, die opkomen in des zondaars hart, zegt de Bijbel op vele plaatsen zoo ondub belzinnig mogelijk. Ze zijn boos, onrecht vaardig, verkeerd, ze zijn vijandschap tegen God. En hier zegt de Heere het nog eens, hoe Hij over die gedachten des zondaars denkt. Hier zegt de Heere, dat Hij niet instemt met des goddezoozen en onge- rechtigen gedachten. Hij geeft hier Zijne afkeuring daarover te kennen. „Mijne ge dachten zijn niet ulieder gedachten" en zoo hoog de reine lichte hemel zich ver heft boven deze onreine, donkere aarde, zoo zoo verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht. Het zijn Zijne wegen niet, die gij bewandelt, zondaar, het zijn Zijne gedachten niet, die ge denkt. Want Zijae gedachten zijn reine, heilige gedachten en Zijne wegen zijn wegen der gerechtigheid. En dit verschil tusschen uwe en Mijne gedachten en wegen, moet weg. Zóó kan het niet blijven. Uwe gedachten kunnen en mogen geen andere zijn dan de Mijne en Mijne wegen moeten de uwe worden. En slechts één uitiDg blijft dan over n.l. deze „De goddelooze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten," want nooit, nooit komt Heilige God op des zon daars weg en Dooit willigt hij in den Raad der goddeloozen. En nooit vindt de zondaar op den weg der zonde zijn zaligheid, al koestert hij ook die gedachte, hij bedriegt zich. 's Heeren meening, die toch doorgaan zal, is zoo geheel verschillend van dat dwaze gevoelen, als de hemel van de aarde. Wie het booze gedichtsel zijns harten blijft volgen en wie zijn eigen weg blijft gaan, blijft ingaan met voornemen en daad tegen God en God tegen hem. En zoo één loopt zich te pletter. En nu komt hier nog tot al wat onbekeerd is, de ernstige roeping „Verlaat u w weg en u w gedachten en kiest de Mijne." En dan legt de Heere Zijn gedachten nader bloot. Zijn Goddelijke verlossings gedachten over zondaren. Hoe geheel anders blijken ze dan onze gedachten van zaligheid. Nergens komt de dwaasheid van's zon daars inzicht en de verkeerdheid van zijn weg sterker aan het licht, dan wanneer hij bezig is, zelf en naar eigen 'gedachten zijn zaligheid uit te werken. Hoe denkt de mensch zijn waarachtig geluk te verkrijgen In welken weg denkt hij er te komen Door geld uit te geven voor hetgeen geen brood is en zijn arbeid voor hetgeen toch niets baat. Zóó doen alle menschen, zoolang ze 's H e e r en gedachten inzake de zalig heid der menschen nog niet kennen. En nu God de Heere. Welke gedachten heeft Hij aangaande 's menschen zalig heid Hij laat hier Z ij n gedachten zien, Hij houdt ze niet verborgen, Zijne hooge, heilige, Goddelijke gedachtenHij toont hier Zijn verlossingsontwerp. En dat ontwerp is er een, 't welk alleen door Hem kon worden bedacht, maar nooit in een menschelijk hart kon opkomen. Hij wijst een aanbiddelijken weg „Komt", zegt Hij tot Zijn diepgevallen menschdora„komt nu en wordt zalig om niet, koopt de zaligheid zonder prijs! Ziet, bier is uw God. Ziet, hier is de Middelaar. Alles ligt kant enklaar. Komt, zooals ge zijt. Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is. Hij zal Zich uwer ontfermen, want Hij vergeeft menig- vuldiglijk. Uw zonde zal niet meer ge dacht worden in eeuwigheid". Waarlijk, gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn Zijne wegen hoo ger dan onze wegen en Zijne gedachten hooger dan ons aller gedachten. Kamperland. F. J. van den Ende. KERKELIJK LEYEN. Een eigenaardige klacht. Aboiiamaitiprtys AfTarUititprQi i per kwartaal b| vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummer id 8 cent. 15 cent per reg elb$ jaarabonnement ran minstens 500 regels belangrijke redactie UITGAYI YAH DE Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentien tot u i t e r 11 k Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. „Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten en uwe wegen zijn niet Mijne wegen". Jesaja 55 8. Aan klachten zijn we gewoon. Best kan ik me voorstellen, dat menschen, die hard werken, er geen acht op geven. De een klaagt over den weinigen regen, welke er valtde ander over den geringen groei van 't vlas deze vreest, dat het hooi weer schaarsch zal zjjn evenals verleden jaar; gene, dat er een daliDg in de loonen valt op te merken. Ik zou er misschien kannen bijvoegeD, dat er zelfs eenigen zijn, die klagen over de stagende belastingen. En nu heb ik nog niet gerept van de klachten over de ontwrichte maatschappij over het verwilderd leven der volken over de zedelijke inzinking van veler leven. Het zou niet moei lijk vallen om een veel langer lüst van klachten op te makeD, maar ik acht het overbodig, wjl wat ik zeide, voldoende is om wat ik hierboven schreef te staven. Op dit oogenblik onderzoek ik ook niet, of er grond is om zoovele klachten te uiten, wijl dit me te lang zou ophouden. Het was me alleen te doen om te voorkomen, dat iemand zou zeggeno dat lees ik maar niet. Qet zou me niet bevreemden dat als iemand vernomen heeft, waarover ik het wil hebben, hij zeggen zaldaar heb ik nog niets van ge hoord, want allicht dringen, juist omdat er zoovele züd, verschillende klachten niet tot ons door. Doch waarschijnlijk zegt men het is nu genoeg, waarop hebt u het oog? Het is waar ook. Onlangs werd er op een predikantenvergadering geklaagd, dat het tegen woordig Christendom te veel vrouwelijk is. Daaraan werd mede toegeschreven, dat er zoo weinig kracht van uitgaat. En dit gaf mij aanleiding om hierboven te zeggeneen eigen aardige klacht. Onwillekeurig dacht ik er over na en vroeg me zelfhoe komt men aan deze klscht en het kwam me voor, dat het voor een deel al thans te danken was aan de doorwerking van Nietche's ideeën. Ofschoon ik nog niet wagen wil om te verklaren, dat deze wijsgeer-dichter een vijand van het Christendom is geweest, want de beoordeelaars van zijn werken z$n nog niet eenparig tot een dergelijk besluit gekomen, maar het is bekend, dat hij de geschiedenis van Jezus' lijden en sterven esrder geschikt achtte om het medelijden te verwekken een medelijden, dat volgens zijn oordeel hinderlijk is voor groote daden dan om onzen wil te stalen en de energie te verhoogen. Hij wil mannen en vrouwen vormen van groote kracht en van duurzame onversaagdheid. Op die vergadering eehber werd het toege kend aan den grooten invloed, welken Sehleiër- machten op de tegenwoordige Christenheid heeft uitgeoefend. Qet is bekend, dat deze Duitsche godgeleerde afkomstig was uit piëtistische kringen, en dat bij name de Ethischen in ons land in navolging van hem aan het gewoel een zeer groote plaats ingeruimd hebben in de religie. Men beweerde bovendien, dat de vruchten

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1922 | | pagina 1