Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 36e Jaargang. Vrijdag 16 Juni 1922 No. 24 UIT HIT WOORD, Redactearen Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Taste medewerkersD.D. P. TAN DIJK, F. J. y, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL PznR. J. y. d. VEEN en F. W. J. WOLF. UIYGAY1 VA* DE PBRSVBRBBM1G1M6 ZBBUWSCHB KBRKBODB. Afirea va* da Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Biidelkar?. LOT UITGELEID EN SODOM OMGEKEERD. De ongerechtigheid der Kansaoieten was in de dagen van Abraham nog niet vol komen. Maar ze was toch reeds zoo groot, dat er toen al sommige plaatsen waren, waaraan God geen uitstel meer geven kon. S o d o m was toen reeds rijp voor het oordeel. Sodom was Kanaaa ver vooruit, n.l. in de zonde. Op de eene plaats is het kwaad dikwijls veel verder voortgeschreden dan op een andere plaats in hetzelfde land. Ia de eene streek is de boom der zonde nog pas aan het uitloopen, in een andere staat in vollen bloei, in een derde ziet men de vrucht al, in een vierde is ze al rijp. En gaat het zoo bij verschillende landen en volken en plaatsen, Jt gaat evenzoo bij de onder scheidene gezinnen en personen. Ik zie daarin een gezegende beschikking. Want zoo komt de zonde onder de verschillende natiën en geslachten en plaatsen in allerlei phases vóór ons te staan, van de eerste tot de laatste toe en zoo wordt een stad, een dorp, een volk, een gezin, dat zich nog in een vroeger stadium van zondedienst bevindt, gewaarschuwd door en voor het volgende. Zoo werd heel Kansaa gewaar schuwd door Sodom. Want gansch Kansan was op denzelfden weg als Sodom, maar Sodom was aan het einde van den weg en Kanaaa was daar eerst honderden jaren later. En eeuwen tevoren reeds kon Kanaaa nu in Sodom zien zijn eigen toe komstbeeld. Op zulke waarschuwingen wordt gewoon lijk weinig gelet. Dikwijls gaat het zoomen roept ach en wee over de boosheid en de ongerechtigheid, die op sommige plaatsen ook voor de vreeselijkste gruwelen niet meer terugdeinst, men ergert zich daaraan, en toch houdt men tegelijk de beginselen vast, die op datzelfde uiterste uitloopen en stuurt men zelf aan op datgene, waarvan men gruwt. Zoo stel ik me voor, dat in Abra hams tijd het grootere deel van Kans a a verachtelijk de schouders ophaalde over de schandelijke dingen, die in Sodom gebeur den. En toch was men zelf bezig den boom te kweeken, die ten laatste dezelfde wrange vrucht dragen zou. En men ging daarmee voort ook na de catastrophe van Sodom. Want men zag in eigen omgeving van dien boom nog slechts de bloesems of de eerste uitbotsels en die vindt een mensch zoo erg niet. Integendeel. Die lijken meestal zelfs schoon en begeerlijk. Maar ze zijn wezen- 1 ij k even erg, want de booze vrucht zit er in en komt er ook op zijn tijd uit. Wacht maar 't Is ook een vaste wet, dat twee den zelfden weg volgen, ook op 't zelfde puot moeten uitkomen. Ea al jammert de achteraankomer in de zonde ook over de zonde van een ander, die veel verder ging, bij komt zelf uit, waar die ander al is, als hij blijft voortgaan. Of anders komen zijn kinderen daar uit. Het begin wordt gevolgd door het einde. Waar Sodom was, kwam ook gansch Kaaa&o. Waar Rusland is, komt ook Nederland, en elk land, als het de wegen van Rusland kiest. Ja nog verder, want ook Rusland is nog slechts aan 't zinken. Waar A is, komt ook B, als hij hem volgt. Maar als B aan het einde is van den zondeweg, en A aan het begin, dan komt van B een ernstige waar schuwing tot A, om nog tijdig terug te keeren. Zoo was Sodom voor 't overige Kanaaa een waarschuwing. Evenals een schip, dat vergaan is en met zijn masten nog boven 't water uitsteekt, wat te zeg gen heeft aan andere schepen, die in het zelfde vaarwater zich bevinden. En nu Sodoms val in de Schrift is te boek ge steld met duidelijke omschrijving van de oorzakea erbij, i3 die stad na zoovele eeuwen nog een waarschuwing voor iedereen, wiens ongerechtigheid nog niet volkomen is en die toch de beginse len van Sodom dient. En ook voor iedere stad en ieder land. Sodom en de andere Kanaaaitische steden stonden in beginsel gelijk, 't Verschil was alleen, dat in Sodom de zonde een zeshonderd jaar vroeger tot volle doorwerking gekomen was. 't Zonde proces was in Sodom sneller verloopen. De doorwerking der zonde is een quaestie van tijd. Soms (gelijk in Kanaaa) eene quaestie van eeuwen. Soms duurt het zóó lang, eer het kwaad uitspruit en vrucht draagt, dat de menschen meenen, dat het er niet meer is. 't Is er dan echter wel, maar nog slechts in beginsel. En als er een geslacht over heen gegaan is, komt het zaad, dat men vóór 30 jaar zaaide, op, en binnen nog 30 jaar staat het te bloeien, en weer een geslacht verder, hangt de vrucht aan den boom. En die vrucht is natuurlijk slechte, booze vrucht. Met dien langzamen wasdom der zonde zal het christendom rekening moeten hou den. Het gaat geleidelijk met de zonde. Niet in eens. Maar de zonde i s er toch, waar de zonde-b e g i n s e 1 e n werken. En ze groeit ook, al ziet men het niet. Als de zonde zoo krachtig geworden is, dat iedereen ze ziet, is 't bijna te laat. Hoe- eerder men er bij is, om ze uit te roeien, hoe beter. Een j mg lootje trekt men gemakkelijker uit dan een stevigen boom. Wacht men tot het laatst, dan heeft het onkruid reeds honderdvoudig zaad ver spreid. En er is gewoonlijk gelegenheid genoeg, om er tijdig bij te zijn. Want het gaat langzaam. Niet overal groeit de zonde even sneJ. Ia de steden van het zoutdal ging het wel vlugger dan elders in Kans an, met het klimmen der ongerechtigheid. En nog ziet men 't zolfde verschijnsel. In de eene streek neemt de zonde spoediger toe dan in de andere. Door allerlei omstandigheden en invloeden, die dikwijls moeilijk na te gaan zijn. In de steden zien we het kwaad meest krachtiger voortgang maken dan op de dorpen. In het algemeen kan men zeggen, dat de zonde sterker groeit, naarmate ze meer bevorderd wordt in haar wassen en dat ze kwijnt, hoe meer ze tegengewerkt wordt, en hoe krachtiger ze bestreden wordt. Misschien had een flinker optreden van Lot Sodom, tijdelijk althans, nog kun nen behouden. Maar Lot behoorde niet tot de geloofsh e 1 d e n, al behoorde hij tot de geloovigen. Lot was geen Abraham. En zijn zwakke invloed kon niet meer helpen. Misschien was het proces der zonde daar in Sodom, toen Lot er kwam, al zoo ver gevorderd, dat zelfs een man als Abraham niets meer had kunnen uit richten, wanneer deze zich daar gevestigd had. Abraham had, geloof ik, nog al milde gedachten over Sodom. Bij zijn pleiten voor 't behoud van die stad, sprak hij tot den Heere van 50 rechtvaardigen. Nu was Abraham, denk ik, toch wel op de hoogte van de treurige toestanden in Sodom. Hij zal zijn neef toch wel eens bezocht heb ben of deze hem. Hij zal hem toch wel niet voor het laatst gezien hebben, toen hij Lot en zijn have wederbracht na het slaan van Kedor-Laomer, nu omstreeks vijftien jaar geleden. Die twee hebben zeker verscheidene malen elkaar nog ont moet of althans met elkaar op de eene of andere wijze gecorrespondeerd. Abraham was ongetwijfeld ingelicht aangaande So dom. En bekend zijnde met de goddeloos heid, die daar heerschte, nam hij toch, voor den Heere staande, aan, dat er nog v ij f t i g rechtvaardigen waren in die stad. Mij dunkt, daar sprak weer de man des geloofs, die gewoon was niet af te gaan op hetgeen hij zag, maar die de dingen zocht, welke men ni et zag. En daar sprak ook de liefde. De rechtvaardigen te tel le n, is altijd moeilijk. Ea Abraham waagde zich daaraan niet. Maar als hij ging gissen, dan schatte hij Daar het oordeel der liefde. Een voorbaeld voor allen. Want beter in liefde zich te vergissen dan in liefdeloos heid te verdenken en te miskennen het werk Gods. Ik stel me voor, dat vele Christenen zoo'n neef, als Abraham had, die zoo licht te lokken was binnen de poorten van een plaats, zoo vol van verzoeking en gruwel, en op wien de bekoring van de zonde zooveel vat had en die zooveel blijken had gegeven van zwakheid en eigen liefde ik stel me voor, dat vele Christenen zoo'n man al lang bij de o n rechtvaardigen had den ingelijfd en er kortweg niet meer aan zouden denken, hem tot de geloovigen te rekenen. Maar Abraham was daar niet zoo vlug bij en hield niet alleen Lot in liefde voor een rechtvaardige, maar sprak bovendien voor den Heere de mogelijkheid uit, dat er nog 49 rechtvaardigen boven dien waren. Ea zie het nu aan Abraham, waar het hart zoo gezind is, daar is gebed niet maar voor enkele menschen, die ons goed bevallen, maar voor steden en landen, en daar kan men die voorbede volhouden zelfs tot den dag, dat God op het punt staat, gericht te gaan houden. En Abraham moge zich vergist hebben in zijn liefde, zijn liefdevolle voorbede had toch heerlijke uitwerking. Er waren niet veel rechtvaar digen in Sodom, maar er waren er ook daar; ook toen nog; er was nog een Lot, en Abrahams voorbede miste zijn bedoeling niet, de behoudenis van den rechtvaardige „God gedacht aan Abraham, toen Hij de steden dezer vlakte verdierf en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkee riDg." Lot was een geloovige. Hij deed niet mee met de mannen van Sodom. Hij was niet van Sodom. En Sodom wierp Lot uit. Daarom leidde de Heere hem ook uit de omkeering. Maar toch deed de Heere dat meer op Abrahams bede, dan op Lots geloof. Lot was een geloovige. Maar van ïijn geloof kwam niet zooveel uit. Er ging weinig kracht uit van Lot. Lot was achter lijk in het geloof. Hij was een geloovige, die zich meer liet leiden door zijn lusten door vrees dan door de roeping. Zie zijn heele geschiedenis. Abraham en Lot zijn een tegenstelling. Bij den een de ge loofskracht bij den ander geloofszwak heid. (Slot volgt). IdSYKBT. Het Gezag der Schrift. AbonitmtltiprQsper kwartaal bf vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. AdTtrUltitprQl t 15 cent per refelb$ jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrfke redactie Berichten, Opgaven Pre iikbeurten en Advertentiën tot uiterl|k Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. „En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abra ham gedacht en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkeeriDg." F. J. VAN DEN ENDE. XVII. Het is een algemeen verschijnsel, dat zg die feitelijk zich niet willen onderwerpen aan het Goddelijk gezag der Schrift, desondanks toch nog van het gezagder Schrift blijven spreken, maar er dan een surrogaat voor in de plaats stellen, iets dat eigenlijk op den naam van gezag' geen aanspraak meer kan maken. We hebben dat reeds aangetoond van het zooge naamde „zedelijke' gezag der Schrift, waarover vele Ethischen altoos den mond vol hebben. Maar er zijn nog andere opvattingen van die soort, die nog verder afwijken van 't rechte spoor. Voor sommigen bestaat het gezaghebbende van den B$bel eenvoudig daarin, dat zij daarin de zuiverste openbaring van de religie, de meest authentieke oorkonde van het christendom, de beste beschrijving van het gemeenschapsgevoel met God meenen te vinden. Zachten, dat in de Bijbelboeken de oorspronkelijke Christelijke ideën en het Christelijke leven nog het zuiverst weergegeven wordeö, evenals water het reinst is dat vlak bij de bron geput wordt. De kiemen van de christelijke wereldbeschouwing vinden zij in den bijbel neergelegd. In latere eeuwen zijn die kiemen ontwikkeld, en naar hun be schouwing het best ontwikkeld in de moderne opvatting. De bijbel is en blijft voor hen de bron met frisch water, waaruit gedurig weer de Christelijke geest en het Christelijke leven moet gevoed en gesterkt worden. Dergelijke beschouwing vindt men behalve hg de Modernen ook b# de links-Ethischen. Doch hoe is 't mogelijk, zoo vraagt ge terecht, om in zulk een geval nog van «gezag" der Schrift te spreken, want ieder weet wel, hoe die heeren 't ontleed mes der critiek in den bijbel zetten om er stuk na stuk uit weg te snjjdeu. Dat pleit nu juist niet voor heel veel eerbied bij die heeren voor het „gezaghebbende" van den bijbel. Als zf dan ook nog van „gezag" blijven spreken, blijkt daaruit genoegzaam ditdat het geloof een ge zaghebbend Woord noodig heeft, behoeft; dat het er niet buiten kan. Religie kan in deze zondige en leugenachtige wereld niet zonder eene openbaring, die met Goddelijke autoriteit optreedt. En feitelijk willen die critische geesten wel iets van die religie bezitten, maar ze willen niet buigen voor een buiten hen Btaand God delijk gezag. Zelf willen ze de gezaghebbers blijven. In hen vinden zij de macht om gezag toe te kennen, 't Is de theorie van den volks wil en van de volkssouvereiniteit toegepast op

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1922 | | pagina 1