Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
36e Jaargang.
Vrijdag 21 April 1922
No. 16
UIT HET WOORD.
Redactearen Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste medewerkersD.D. P. VAN DIJK, F. J. j, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL PznR. J. v. d. VEEN en F. W. J. WOLF.
MIJN HEERE EN MIJN GOD.
Ziehier echte Christelijke belijdenis. Zui
ver geluid. Alles in harmonie. Verstand
en hart en gemoed spreken zich hier te
zamen uit.
Bij Thomas is het verstandelijk overleg, de
liefde des harten, de warmte des gemoeds.
Alles trilt in hem, alles is bewogen. Eu
toch geen ontsporen door hartstochten.
Wel in zijn eisch, niet in zgn belijdenis.
Zqn gansche ziel aanbidt.
Christus, opgestaan uit de dooden,is die
liefde waard. Thomas heeft het eerst ten
volle verstaan Jezus' woord Gijlieden ge
looft in God, gelooft ook in Mij.
Aan heel de wereld geeft Thomas het
voorbeeld; heel de Christelijke wereld roept
hij toeWilt met mij de eere der aan
bidding brengen aan den Christus Gods,
den Heere der heer en en den Koning der
Koningen
Christus en de Antichrist, Christus en
het B^est, ziedaar, wat steeds meer de
tegenstelling vormt in onze dagen. Aan
bidden wil en moet de mensch. Ia onze
dwaasheid gaan wij van nature 't schepsel
eeren en vereeren boven den Schepper.
Elke eeuw heeft zijn eigen afgoden.
De wereld wordt thans rijp voor de aan
bidding van het Bsest.
Is het 't nuchter verstand, is het 't over
leggend, liefhebbend hart, is het 't teeder
fijn besnaard gevoel, dat den mensch leidt
door de wereldzeehem met vasten tred
zijn levensdoel doet tegengaan
Verre van daar. Allerlei afgod is door
de wereld reeds aangebeden. Met eiken
godsdienst is er gespot.
Ook verstand, wil en gevoel zijn beur
telings tot God verheven. Maar ook met
deze goden is weer gespot. Vrucht van al
dien spot is, dat men in onze dagen ook
verstand, wil en gevoel op zij gaat zetten
aanbidden gaat wat de zinnen streelt; de
wilde hartstochten hoogtij laat vieren.
Nog zijn de zinnen verscheiden.
Echt hartstochtelijk hoort men echter in
allerlei wereldkringen het: ïMijn Heer en
mjjn God", uitroepen. En men grijpt, al
druischt 't in tegen verstand, wil en gevoel,
wat op 't moment de zinnen streelt; het
hart begeert; 't oog ziet.
Rgp is de wereld van het ongeloof voor
den man, die bij het opkomen van het
Beest uit de zee, weet uitte roepenWie
is aan dit Beest gelijk", en door zijn voor
beeld heel de wereld oproept tot aan
bidding van het Beest.
Het »Mijn Heer en mijn God" van den
discipel van Satan.
Wien aanbidden wij?
Loopen wij als christenen niet steeds
meer gevaar om ook te buigen voor de
goden dezer eeuw
Gaat wel het zoeken van het Koninkrijk
Gods hij ons steeds voorop?
Stellig is er in onze kringen nog steeds
het aanbidden van God.
Eiken morgen en eiken avond, telkens
wanneer w' ons ter tafel begeven, eiken
rustdag, in elke vergadering in onze krin
gen, bidden wij.
Maar is 't wel altijd een aanbidden in
Thomas-stemming?
Is er bij ons, als bij Thomas, de zuivere
harmonie tusschen verstand, wil en ge
voel; denken, spreken en handelenhoofd,
hart en hand?
Gaat onze ziel aanbidden, wanneer wij
biddend aanroepen onzen God en Heere?
Is er onder ons de roep: »Wie is aan
onzen God gelijk?"
Wij weten, dan is er strijd. De strijd
op alle levensterrein. De strijd tusschen
hen die aanbidden het Beest en die aan
bidden het Lam dat geslacht is.
Een strijd die inzonderheid gestreden
wordt op maatschappelijk terrein.
Een strijd, waarin de zwakken soms niet
weten waar zij staan moeten; soms niet
durven kiezen.
Driest roept het ongeloof dan uit: »Wie
is aan dit Beest gelijk? Wie kan krijg
voeren tegen hetzelve?"
Vol heldenmoed, vol liefde Christi, vol
van geloof, roept dan de Christen uit:
j>Niemand is als onze Koning, opgestaan
uit de dooden. Hij is onze Heere en onze
God."
En aanbidden wij dan met een: »Uw
Naam worde geheiligd", op de lippen. Ons
gansche leven gedachten, woorden en
werken moet toch Christus gewijd.
Ons belijden moet een aanbidden, ons
aanbidden een belijden zijn.
Met ons aanbidden en belijden, moet ons
gansche leven in overeenstemming zijn.
Ook voor onze naasten. Door het kloek
belijden, door het echt Christelijk leven,
zullen zwakken en weifelenden worden ge
sterkt, misleiden en verdoolden worden
gewonnen.
Tot eere Gods en tot heil der naasten,
moeten wij allen Thomas' voorbeeld volgen.
*Mijn Heere en mijn God", roepe aller
Christenen mond uit, aanbiddend onzan
God, die Zich in Zijn Woord heeft ge
openbaard.
Aller christenen leven uite zich in aan
bidding van God en Zijn Gezalfde, onzen
Heere Jezus Christus.
Hij, de Vorst der aard',
Is die hulde waard.
Terneuzen. S Groeneveld.
Bouma.
Het Gezag der Schrift.
AbOBBCmtntlprQsper kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderl|ke nummers 8 cent.
AiYtrUBtUprgl15 cent per regelbp jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie
UIY0AVI YAK DE
PBRSVBMBH1GIMG ZBBUWSCBB KBRKBODB.
Adres v» di Admiaistntit
Firma L1TTOOIJ OLTHOFF, Middtlkarg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middalburg
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
En Thomas antwoordde en zeidetot
Hem: Mijn Heere en mijn God.
Joh. 2028.
KKgSKJKJLïjrg LICVKN.
Kerkelijke kwestie.
Hoe lang leven we in ons land reeds te
midden van verschillende kwesties Tot op-
frissching van het geheugen is het goed, dat
we eens aandachtig lezen, wat ds. O. B. Ba
vinck geantwoord heeft op de vraag Welke
zjjn de oorzaken van het kerkeljjk-gescheiden
leven der Gereformeerden iü Nederland Mis
schien zjjn er onder de lezers van ons Blad
wel, die zeggen, dat zjj niet veel lust gevoelen
om aan deze opwekking gehoor te geven, want
er is zooveel over gesproken en geschreven en
wat vordert men er mede?Er zijn zelfs velen,
die er zich in 't geheel niet mee inlaten en
liöfst zagen, dat er nooit meer over gesproken
werd. Zjj bevelen een geheel andere remedie
aan en spreken uit: Wjj voor ons zouden wil
len, dat allen, die gereformeerd zjjn, ophielden
met elkander te bestreden, en begonnen met
elkander te waardeeren, de handen zooveel
mogelijk in elkander sloegen om zich gezamen
lijk te werpen op den gemeenschappeljjken
vgand, het ongeloof van deze dagen. Zij luiden
de klok en wenschen, dat allen een helder in
zicht zullen hebben van dezer tijden nood.
Ofschoon we geen aanmerking willen maken
op hun bedoeling toch duide men het ons
niet euvel, als we onzerzijds verklaren op deze
wijze vordert ge zeker niet. We staan hier
eenmaal voor een misstand, welke we door er
over te zwijgen in elk geval niet verwijderen
kunnen. Als er in een gezin krankte is, welke
tot dusver voor geen middelen uit den weg
gaat, dan moet men daarover wel denken en
spreken.
We zijn er dankbaar voor, dat ds. Bavinck
zich de moeite getroost heeft om historisch een
nauwkeurige toelichting te geven. Niet omdat
het nooit eerder gedaan was. Wie lust heeft
om de kwestie na te gaau, kan heel wat bron
nen raadplegen. Maar vooral omdat we in zijn
brochure in een kort en duidelijk overzicht alles
vindeD, wat we behoeven. Hij heeft zich niet
tevreden gesteld met het licht der geschiedenis
te laten vallen op wat we na de Haagsche
Synode van 1816 in ons land op dit punt heb
ben zien gebeuren, maar hij zoekt de oorzaken
reeds in de vorige eeuwen. Het is waar, dat
de Gereformeerden in de 17e en 18e eeuw nog
kerkelijk één waren dat er nog geen onder
scheidene kerken waren, die rusten op één en
dezelfde geloofsbelijdenis, maar de kenner dier
tijden weet reeds op verschillende verschijnselen
te wijzen, welke voorboden zijn van latere toe
standen. Het is dan ook zeer te verklaren, dat
toen de Haagsche Synode de Gereformeerde
kerken omsmeedde in een genootschap en de
deur ontsloot voor de leer der vrijheid er niet al
leen tegenstand van gereformeerde zijde ont
stond, maar er ook verwarring kwam onder de
Gereformeerden. Er deden zich stemmen hoo-
ren, welke wezen op het kwade, dat ingedron
gen was, en aandrongen om de belijdenis vast
te houden, maar de verzwakking van het ker
kelijk besef was in die dagen algemeen. Eerst
langzamerhand kon de verdooving wijken en
als we letten op wat er gebeurd is in de eeuw,
welke voorbijgegaan is, dan moeten we zeggeD,
dat de dringende roepstemmen niet tevergeefs
en dat de toen ontvlamde strijd niet vruchte
loos is geweest. Hoe groot het verschil ook is
onder de gereformeerden, toch kunnen we ge
rust zeggen, dat er niet een onder hen meer
is, die het opneemt voor wat de Haagsche
Synode heeft durven bestaaü. Allen zjjn het
hierover eens, dat de toen ingevoerde organisatie
in strijd is met het wezen en den aard der
gereformeerde confessie Dit is in mijn oog een
belangrijke vrucht, welke de arbeid ons heeft
opgeleverd.
Natuurlijk zouden we wel willen, dat ook
de gereformeerden daarnaar nu allen handelden
en welbewust er mee braken, want dan zou de
kerkelijke kwestie veel dichter tot de oplossing
genaderd zjjn dan nu het geval is en het is voor
ons haast onbegrijpelijk, hoe zij die in de belij
denis de uitdrukking van hun geloof erkennen,
steeds rustig blijven kunnen in een genoot
schap, dat alle kerkelijk leven in gerefor
meerden zin onmogelijk maakt. We begeeren
niet en we hebben nimmer begeerd, dat zij
hun kerkelijke erve zoo maar prijs geven, maar
dat z|j overeenkomstig de belijdenis leven en
handelen zullen. Ziende in 't gebod en blind
voor de toekomst. Het moest overbodig zjjn om
dit te zeggeD, maar het blijkt telkens weer dat
het noodig is. Hoe groot het gatal van hen is,
die nog leven onder dit synodale juk, kunnen
we niet zeggen. Maar het is zeker nog een
belangrijk aantal. Alleen de confessioneele ver-
eeniging en de Gereformeerde Bond omvatten
nog velen. Bovendien komt het ook wel uit in
de vele beroepen, welke op de gereformeerde
proponenten en predikanten worden uitge
bracht. Welke een verandering zou er in ons
land ontstaan, indien deze er eens toekwamen
om de ongereformeerde kerkelijke besturen de
gehoorzaamheid op te zeggen.
Als we bovendien bedenken dat er in 't begin
van de 19e eeuw geen gereformeerde kerk
buiten den Heere bestond, behalve dan misschien
een hesle kleine en we zien dan nu eens
naar al de kerken welke ontkomen zjjn en met
geen draad meer aan het genootschap verbonden
zitteD, dan moeten we zeggen de Heere heeft
groote dingen bij ons gedaan. Van 't Noorden
tot het Zuiden vindt men alom kerken, die de
oude banier omhoog heffen en die wandelen in
de oude beproefde paden. We mogen daar wel
eens op letten, opdat we niet vergeten de groote
weldaden welke God aan het gereformeerde
volk bewezen heeft, een volk zoo gering en zoo
veracht, dat de tegenstanders in dien tijd
meenden, dat men er ia 't geheel geen reke
ning meer mee behoefde te houden. De meesten
hunner hadden dan ook reeds den moed opge
geven en wilden zich tevreden stellen, indien
zij slechts ongemoeid hun oude schrijvers
konden lozen. Zjj voelden zich eenzaam en
konden niet instemmen met de lenze van ver
broedering, welke geen waren inhoud had. Is
het niet wonderlijk, dat er ontstaan is een
liefde tot de gereformeerde waarheid, welke in
staat stelde om vervolging en gevangenschap te
verduren en tonnen gouds te offeren om het
kerkeljjk leven weer te brengen in overeen
stemming met de belijdenis.
Zeker, het is jammer, dat deze allen niet
vereenigd zjjn in één kerkeljjk leven en het is
goed, ja noodig, dat we de oorzaken kennen,
welke daartoe geleid hebben. Hoe goed zou
het zjjü, indien alle gereformeerden de ellende
daarvan helder beseften, den aard en de oor
zaken van deze ellende recht kenden, want
dan zou met alle kracht naar voren dringen
Mag dit zoo bljjven En daaruit zou geboren
worden de drang om elkander te zoeken en te
waardeeren. Want wel liggen de oorzaken veel
dieper dan menigeen denkt, maar geljjk het
mogelijk is ze op te sporen, zoo is het ook
mogeljjk om ze te verwijderen. We staan nog
niet voor een hopeloos geval. Daarom zou ik
zoo graag willen, dat allen de brochure van
ds. O. B. Bavinck lezen. Zjj is uitgegeven bjj
de N.V. Graafschap Aalten.
IX.
We hebben getracht u duidelijk te maken,
wat het getuigenis des H. Geestes, waardoor
wjj het goddeljjk gezag van de H. Schrift aan
vaarden, niet is, en wat het wel is. Het is een
deel van de verlichting des verstands, zoo
zagen we. Alleen een waar geloovige bezit
daarom dit getuigenis des Geestes. Zjjn gees-
tesoogen gaan al langer zoo klaarder zien, dat
de Heilige Schrift goddelijke heerlijkheid en
majesteit uitstraalt.
Nu raakt dit getuigenis des Geestes aller
eerst de geestelijke kern van den inhoud der
H. Schriftde openbaring Gods in Christus
Jezus. De waarheid omtrent onze diepe ver
dorvenheid en omtrent Gods genade in Chris
tus ons bewezen, die centrale waarheid (als ik
ze zoo eens noemen mag) grjjpt ons het eerst
aan, en daarmee werkt de Heilige Geest, die
ons wederbaarde, zoo zeer op ons hart in, dat
wjj er geheel en al van overtuigd worden en
door die waarheid ons laten gevangen nemen.
Dezelfde Geest, die de heilige bjjbelschrjjvers
inspireerde, verlicht ons innerlijk zoodanig,
dat wjj in de Schrift zien het licht der waar
heid Gods. Het eerste wat we dan uit die
Schrift ontvangen is Kennis onzer ellende nit
de Wet Gods en kennis onzer verlossing nit
het Evangelie Gods. De waarheid der Schrift
grjjpt ons aan en doet ons afdalen in de diepte
onzer ellende en doet ons opklimmen tot de
hoogte onzer verlossing. Op die kernpunten
alvast erlangt de Schrift voor ons dan Godde
lijke autoriteit.
Maar daar bljjft het niet bjj.
Niet alleen van het middelpunt der Schrift
gaat kracht nit op onze ziel, op ons denken
en willen, maar ook van den wijderen omtrek
van den Schriftinhond, van alle die an
dere waarheden in de Schrift geopenbaard,
die zich om Christus als de kern groepeereD.
Soms zjjn er deelen in de Schrift, die aan
vankelijk nog alle geestelijke beteekenis voor
ons missen, waaruit het Goddelijke licht ons
nog niet tegenstraalt, zoodat er jaren lang van
dieper onderzoek noodig zjjn eer wjj gaan zien,
wat God door dat deel Zjjns Woords tot ons
te zeggen heeft. Sommige geloovigen hebben
wel moeite met een heel Bijbelboek. Bekend
is Luthers opvatting in den eersten tjjd van zjjn
reformatorisch optreden in zake den Zendbrief
van Jakobus. Hjj noemde dien een .strooien"
brief. Zoo kan er ook een tjjdlang botsing zjjn
tusschen ons denken en een deel der Schrift-
openbaring. Dan werkt het getuigenis des
Heiligen Geestes nog niet krachtig in ons door.