Kbbkhcf.
Het loon der arbeiders.
Kirk- «n Mghitlnlaawi.
San als uit den Pentateuch voor Hem hadden
©ddelfjk fezaf.
In de tweede plaats willen we nu nagaan,
op welke manier Christus allerlei uitspraken
uit de Boeken van het Oude Testament aan
haalde. Dat onderzoek toch leveit een verrassend
resultaat op. Het gebeurt soms, dat Christus
den naam van den schrjjver noemt, maar verre
weg de meeste keeren wordt die naam in 't
geheel niet vermeld, en heet het uit Jezus'
mond „De Schrift zegt", of ook wel„Er staat
geschreven", of„gelgk geschreven staal"
en anders noemt Hg eenvoudig God of den
Heiligen Geest als den Eersten Auteur van
Schriftuitspraken uit het Oude Testament. Die
manier van aanhalen bewgst voldoende, dat
Christus heel het Oude Testament beschouwde
als tèn geheeldat was van Goddelgken oor
sprong en Goddelgk gezag droeg.
Door enkele voorbeelden zal dit ieder duide
lijk worden.
Het meest bekend zgn wel Christus' antwoor
den gegeven aan den verzoeker in de woestgn,
die worden ingeleid met het: „Er is geschre
ven", en waarbij Christus driemaal een uit
spraak aanhaalt uit het Boek Deuteronomium
(n.l. 8:3, 6:16 en 10:20.) Wanneer Christus
betoogt dat Johannes de Dooper was de „Elias"
uit de profeten, zegt Hg „want deze is het,
van denwelken geschreven staatZiet, Ik zende
mgnen engel voor uw aangezicht, die uwen
weg bereiden zal voor u henen". De naam van
den profeet wordt niet genoemdhet geschreven
woord als zoodanig, voorkomende in de Schrift,
heeft gezag. Zoo haalt Christus een woord aan
van een profeet, bgv. van Jeremia of van Jesaja,
ón zegt: „er is geschreven in de profeten" (Joh.
6 45), waaruit ook weer bljjkt, dat alle woor
den in de profeten des O. T. geboekt autoriteit
voor Hem hadden. Toen Jezus in de Synagoge
te Nazareth voorgelezen had Jesaja 61 13,
begon Hg Zjjne verklaring eenvoudig met de
woorden: „Heden is deze Schrift in uwe ooren
vervuld". Voor Hem had evenals voorde Joden
in de Sysagoge de SchriftGoddelijke auto
riteit.
En diezelfde autoriteit hadden voor Hem niet
alleen uitspraken, voorkomende in de ProfeteD,
maar ook in de Psalmen. Zie Matth. 21, waar
Christus na de gelijkenis verhaald te hebben
van de booze landlieden in den wgngaard, die
den zoon des heers doodden, de Schriftgeleer
den schaakmat zet in vs. 42 met de aanhaling
Of hebt gij nooit gelen in de Schriften: „De
steen, dien de bouwlieden verworpen hebben,
deze is geworden tot een hoofd des hoeks"?
Het geheel van de Schrift des O. T. en elk
Onderdeel daarvan heeft voor Christus Godde
lijk gezag gehad, geljjk blijkt uit de manier,
waarop Hg anderen tracht te overtuigen van de
waarheid, door aanhaling van Schriftuitspraken.
En jaist omdat dit niet maar eens een enkele
keer gebeurde, maar veelvuldig voorkwam, juist
omdat Christus niet met opzet zóó over de
autoriteit van het O. T. sprak, maar die woor
den midden tusschen zgn gewone redebeleid
invlocht, is het voor ieder duidelijk, dat Christus
heel 't O. T. beschouwde als één getuigenis
van Godswege tot de menschen komende met
gezag voor leer en leven. En ook juist omdat
Christus dit gezag niet alleen toekende aan
directe Godsspraken, niet alleen aan hoofdge
dachten des O. Testmaar ook aan eckele
woorden van de schrijvers, waarvan men 't niet
zoo direct verwacht zou hebben, blijkt te meer,
dat alle Schriften des O. T. voor hem beslissend
gezag hadden. Zie bgv. Johannes 10: 34 en 35
„Jezus antwoordde hunIs er niet geschreven
in uwe wetIk heb gezegd gg zgt Goden
Indien de Wet diegenen Goden genaamd heeft,
tot welke het Woord Gods geschied is, en de
Schrift niet kan gebroken worden zegt gijlieden
tot Mg, dien de Vader geheiligd en in de
wereld gezonden heeftgg lastert God omdat
Ik gezegd hebIk ben Gods Zoon
Het woord, dat Christus hier aanhaalt, was
genomen uit een psalm van Asaf, Ps. 82 6,
en heet te staan in de „Wet", omdat naar Jood-
sche spraakgebruik de O. Test. Schriften be-
■tonden uit: „Wet en Profeten". Wat geen
„Profeten" was, was „Wet".
En meteen blgkt uit dit voorbeeld, dat
Christus niet slechts gezag toekende aan zoogen.
„religieus-ethische" uitspraken van het O. T.
gelgk de Ethische richting beweert maar
aan alwat geschreven stond in de Boeken des
O. T., door wien ook.
Ten laatste kunnen we hierbij nog als een
sterksprekend voorbeeld aanhalen, dat Christus
in de Schriften des O. T., in Profeten en Psal
men, vóór zich afgeteekend zag het Goddelijke
program van Zgn Middelaarslijden en -sterven,
en de daarna volgende Middelaarsheerlijkheid,
waarom Hg dan ook meermalen in het onder
wijs, dat Hg aan Zgne discipelen gaf, zich op
„Schriften" beriep om Zgn aanstaand lgden en
sterven hun als 't ware in te prenten. Is in dat
opzicht niet sterksprekend wat Jezus op weg
naar Gethsemané zgn jongeren voorhield, te
lezen in Lucas 22 37„Want Ik zeg u, dat
nog dit, hetwelk geschreven is, in Mg moet
volbracht worden, namelijkEn Hg is met de
misdadigen gerekend. Want ook die dingen,
die van Mg geschreven Zgn, hebben een einde".
Metterdaad een merkwaardige uitspraak,
waardoor Christus de profetie van Jesaja 53,
den lijdenden Knecht des Heeren om der wille
van anderer zonden, op Zichzelven duidde, en
duidelijk deed uitkomen, dat Hg daarin Zjjn
lgdensprogram Hem voor oogen geteekend zag,
maar tevens hoe ook die Schriften, die daarop
betrekking hadden, voor Hem waren van Godde
lijke autoriteit.
Daarom gaf Christus na Zgn opstanding uit
de dooden aan de Emmaüsgangers onderwijs
in wat de „Schriften" van Hem hadden getuigd.
Luc. 24 4446 lezen we „Hg zeide tot hen
Dit z$n de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik
nog met u was, namelgk dat het alles vervuld
moest worden, wat van Mg geschreven is in de
Wat van Mozes en Profeten en Psalmen. Toen
opende Hg hun verstand, opdat zg de Schriften
verstonden en zeide tot hen Alzoo is er ge
schreven, en alzoo moest de Christus lgden en
van de dooden opstaan ten derden dage".
Heel het O. T. bevatte voor Christus een beeld
van Zgn lijdensweg. Niet alleen de profetie,
maar ook de historie, ook de symboliek in den
eeredienst des tabernakels, in alles vond Hg
Zgn kruisweg afgeteekend. Maar dat kon dan
ook niet anders, of voor Christus moest heel
dat Oude Testament met al zgn geschriften
Goddelijke autoriteit hebben.
En me dunkt, daaraan valt niet te twijfelen
voor iemand, die onbevooroordeeld de verhalen
en uitspraken leest in de Evangeliën van het
N. Test.
Toch heeft de criiiek ook dit waardevol ge
tuigenis van onzen hoogsten Profeet en Leeraar
omtrent het Goddelijk gezag van de Schriften
des Ouden Testaments trachten teniet te doen,
door te bewerenJa maar, Christus heeft zich
eenvoudig aangesloten bg de gangbare opinie
van Zgn tgdgenooten. Omdat de Joden in Jezus'
omgeving zóó over het Oude Testament dach
ten, heeft Christus zich daarnaar gevoegd in
Zgn leerredenen.
De critiek tracht dus bovenaangevoerde be
wijzen, die niet weinig tot sterking van ons
geloof kunnen dienen, ten onderstenboven te
werpen door haar zoogenaamd accommodatieleer,
d. w. z. Jezus heeft zich geaccommodeerd aan
de volksgedachten van hen, temidden van wie
Hii optrad.
Om aan het getuigenis van Christus omtrent
de autoriteit der Schriften des Ouden Testa
ments dus volle waarde te kannen bljjven
hechten, zullen we moeten aantoonen, dat die
accommodatieleer onwaar is, een verzinsel, dat
in strgd is met de werkelijkheid, gelgk de
Schrift ons die voorhoudt.
Daarover dus in het volgende artikel.
ui.
Gaat er een onrecht gebeuren
Gaat er een onheil komen
Als de vreeze, in de beide vorige artikelen
uitgesproken, gegrond is, en er onrecht ge
schiedt in de wijze waarop het loon wordt be
paald en onrecht schuilt in het bepaalde loon
zelf, zal dat onrecht niet ongewroken big ven.
Zie maar wat de H. S. zegt.
Wat ze zegt in Nahum 1:2: Een ijverig
God en een wreker is de HEERE, een wreker
is de HEERE, en zeer grimmig.
Lst, in verband met de zaak die ons hier
bezig houdt, vooral op 1 Thessal. 4:6: Dat
niemand zgne broedtr vertrede noch bedriege
in zgne handeling want de Heere is een wreker
over dit alles.
Zoo blijkt dus wel duidelijk, dat de eerste
vraag: „Gaat er een onrecht geschieden?*
noodzakelijk maakt de tweede te stellen en on
der de oogen te zien „Gaat er een onheil
komen Gods wrekende rechtvaardigheid toch
brengt kwaad en onheil.
En die vraag besprekend, gaan we er dan
rekenschap van geven, dat we dat onheil zien
in drieërleidat het ten eerste rooft stoffelijke
welvaartten tweede den socialen vrede en in
de derde plaats ook, den vrede met God in de
ziel.
Ten bewgze dat dit onrecht oorzaak kan
worden van stoffelijk nadeel, spreke allereerst
de H. S. zelve met haar eigen woorden.
Leest Spr. 10 2, 3
Schatten der goddeloosheid doen geen nut;
maar de gerechtigheid redt van den dood. De
HEERE laat de ziel der rechtvaardigen niet
hongeren, maar de have der goddeloozen stoot
Hij weg.
En Spr. 11 24
Daar is eeD, die uitstrooit, denwelke nog
meer toegedaan wordten een die meer inhoudt
dan recht is, maar het is tot gebrek.
En Spr. 13 7
Daar is een die zichzelven rijk maakt en
niet met al heeften een die zichzelven arm
maakt en heeft veel goed.
En Spr. 22 16
Die den aim9 verdrukt om het zijne te ver
meerderen en den rjjke geeft, komt zekerlijk
tot gebrek.
En Spr. 22 22, 23:
Beroof den arme niet omdat hg arm is en
verbrijzel den ellendige niet in de poort, want
de HEERE zal hunne twistzaak twisten en Hg
zal dengenen die ze berooven de ziel rooven.
Wat een waarschuwing bevatten deze woor
den voor hen, die met een onrechtvaardige be
zuiniging zich zeiven zoeken te verrijken en
meenen, dat die weg de wég zal zgn om zich
te handhaven in hnn bedrijf! Wat ze aanzien
voor een middel tot vermeerdering van stof
felijke welvaart, is juist een oorzaak om die
stoffelijke welvaart te verliezen. Is het niet
duidelijk dat woord: „die meer inhoudt dan
recht is, doet dat tot zgn gebrek
Zie, dan zal een werkgever met schending
van het recht een f 100 uitsparen op het loon
van zgn arbeider, maar daar sterft van hem
een paard of koe, of daar is een akker, die
misgewas heeft, en God ontneemt hem of ont
houdt hem op die wgze het vier- vijf dubbele
van dat bedrag.
Goddeloosheid is nooit aan te bevelen, ook
niet in zgn zaken. Welbegrepen eigenbelang ook
moet doen wandelen op den weg des rechts.
«Schgnt die weg een oogenblik niet voordeelig,
die scbgn bedriege dan niet. En die scbgn be
driege vooral hem niet, die wandelt bg het
licht van Gods Woords en in dat Woord een
wapen heeft, om door een valschen scbgn zich
niet te laten misleiden. De Godzaligheid heeft
een belofte ook voor het tegenwoordige leven
1 Tim. 4 8.
Natuurlijk moeten bovengenoemde Schrif-
uitspraken goed verstaan worden,
Daaruit mag niet worden afgeleid, dat elk die
in zgn zaken tegenslag zou hebben, dien
tegenslag zou ondervinden omdat hg onrecht
deed tegenover zgn arbeiders.
Er kan bg een werkgever ten deze zaaks
gerechtigheid zgn, en dat God hem toch bezoekt
met tegenspoed.
Daar zgn nog vele andere redenen, die den
Heere daartoe kunnen bewegen.
Job kon in oprechtheid betuigen, dat hg het
recht van zgn knecht en van zgn dienstmaagd
hoe opmerkelijk dat Job reeds in dien tijd
sprak van het recht van zgn knecht en dienst
maagd niet versmaad had (Job 31 18) en
toch, in wat ellende kwam Job.
De blindgeborene van Joh. 9, was niet alzoo
geboren om zgn eigen zonde of die zgner
ouders, maar opdat de werken Gods in hen
zouden geopenbaard worden.
Uit nadeel en onheil te besluiten tot onrecht
bg anderen staat niet aan ons.
Maar bg nadeel en onheil zichzelven de vraag
ti stellen of wjj er den Heere aanleidig en reden
toe gaven door onze zonden dat is toch wel wat
de H. S. bg ons wil bewerkeD.
De blindheid van een kind kan wel eens een
gevolg zgn van de zonde der ouders lees maar
wat de doktoren aan stichtingen van barmhar
tigheid van idioten en andere ellendigen daar
over schrg ven. De blindheid van een kind kan
wel eens noodig maken, dat de ouders zichzelven
stellen voor de vraag„zgn wg er de oorzaak
van en dat het centwoord op die pgnlgke
vraag hen moet driDgen tot diepe verootmoe
diging voor den Heere God, van wege hun
gruwelijke zonde.
Nadeel in stoffelijk opzicht kan wel eens
de Schriftuitspraken leeren dat toch wel dui
delijk een gevolg zgn van de zonde van den
werkgever tegenover zgn arbeider. Dat nadeel
kan wel eens noodig maken, dat de werkgever
zichzelven stelt voor de vraag: „ben ik zelf de
oorzaak er van, omdat ik onrecht deed en God
aanleiding gaf mg te bezoeken en het ant
woord op die vraag zou dan wel eens kunnen
en moeten leiden lot verootmoediging en een
herzien van zich zeiven en een aflaten van een
zondigen weg.
Maar door dat onrecht komt in gevaar een
goed van hener orde nog dan het stoffelijk goed,
het goed v«n den maaischappelijkenden soci
alen vrede.
Gemist wordt dat kostelijk goed al in breede
kriDgen van ons volk. De verhouding tusschen
de werkgevers en de werknemers is op zoo
menige plaats en op zoo menig terrein van
arbeid al geworden een verhouding van vijand
schap en strijd.
Als Boaz op zgn akker komt bg zgn maaiers
begroet hg ze „de Heere zg met ulieden* en
de vriendelijke wedergroet der arbeiders is „de
Heere zegene u* (Ruth 2 4).
Gezegende verhouding, die uit die worden
spreekt. Dan is er een samenleven. En de
mensch, die op de samenleving is aangelegd,
kan dan genieten het onwaardeerbaar goed in
zulk een saamleving geboden en zgn eigen
leven kan opbloeien en tot volle ontplooiing
komen.
Maar heel anders is het op zoo menige
fabriek en werkplaats. Geen zegenwenschen
worden daar gehoord, maar met moeite wordt
het vloekwoord iDgehoudeo, zoo het nog inge
houden er niet ook uitgesproken wordt.
Altijd is daar een spanning, niet van liefde
en vertrouwen, maar van haat en wantrouwen.
De werkgever staat op den loer of zgn arbei
ders hem niet zullen bedriegen en de werk
nemers zien nauwlettend op al de daden van
den „bloedzuiger."
Ellendig is het leven in zulk een atmosfeer
die van vijandschap vol is. Daar moet de ziel
lgden de ziel die naar een beroemd zeggen
Christinne geboren is, en daarom haakt naar
het liefde geven en liefde ontvangen
Wat genieten we dan in ons landelijk leven
nog een groote voorrechten, dat het alzoo onder
ons nog niet is Idealiseeren willen we dat leven
geenszins. Het is ook daar lang niet alles wat
het wezen moet.
Daar is ook veel kwaads. Het goede, dat er
gevonden wordt is verre van de volmaaktheid.
Maar tot dat goede, dat al is het niet in
volkomenheid nog genoten mag worden
behoort ook de goede verhouding van werk
nemer en werkgever. De eerste staat tegenover
den tweeden nog niet met een ziel vol achter
dracht en wantrouwen. De tweede ziet in den
eersten niet den „bloedzuiger.* Voor een har
telijk „goeden morgen" en „goeden avond* is
er nog plaats. Daar is nog een gemeenschaps
leven. In vele gevallen deelt de werkgever nog
in het lief en leed in het gezin van zgn arbeider
en omgekeerd de arbeider in dat van zgn
patroon.
Maar dat goed van socialen vrede zg het
een onvolmaakten vrede dat niet spoedig te
hoog wordt gewaardeerd, komt in gevaar,
wanneer op het terrein van den arbeid een
bestaand onrecht zou bevestigd worden.
Eu laat nu niemand hier zeggen, dat het
vroeger toch ook altgd zoo giDg en dat er tosn
nog van een strgd geen sprake wasdat toen
de werknemers zich gewillig in dat alles
schikten en dat het zoo moet big ren. Laat
nirmand, zóó sprekende, daarmee toonen. dat
hg dezen zgn eigen tgd niet verstaat.
Wat vroeger wel kon, dat kan nu niet meer.
In dezen tgd verdrogen de werknemers niet
meer het onrecht, dat zij in vroeger tgd nog
wel verdroegen. Za voelen nu veel dieper het
onrecht en dat besef, van onrechtvaardig be
handeld te worden, nu zooveel dieper gewor
den, reageert daartegen zooveel sterker.
En dat dit alzoo is, is niet alleen en is zelfs
niet in de eerste plaats een gevolg van de actie
vau het socialisme. Dat wordt wel vaak be
weerd, en daarom meent men dan met recht
dat alles te kunnen verwerpen. Maar zoo is
het niet. Ia dat alles is op te merken óók de
leidiog van Gods voorzienigheid, die het be
wustzijn mensch te wezen, in steeds breeder
kringen met kracht deed ontwaken. En die
bewustheid doet ingaan tegen wat daarmee in
strijd is.
Het zou dan ook verkeerd zgn tegen dit
rechtsbesef in te gaan. De poting, dat te on
derdrukken zou ook niet gelukken. Het eenige,
maar betreurenswaardige gevolg zou zgn, dat
van werknemerszgde men zou gaan zoeken met
nog te meer kracht zich daartegen te verweren
en de opzet en het doel van de landarbeiders
organisaties daardoor verkeerd zouden worden
gesteld.
Dat er zulke organisaties komen is toe te
juichen. Maar het zou zeer te betreuren zgn,
als ze in 't leven werden geroepen met de be
doeling strijdmiddel te zgn. Het zou zeer te
betreuren zgn, wanneer bestaande landarbeiders
organisaties daarom tot bloei kwamen, omdat
ze uitnemende strijdmiddelen bleken te zgn.
Niet strijd moet het doel van die organisaties
zgn, maar vrede, behoud van den vrede door
overleg. Dan kan de oprichting toegejuicht en
de bloei gewenscht worden.
Maar dat kwaad zou komen, wanneer de aan
leiding tot strgd niet werd weggenomen door
de erkenning van het recht van den arbeider
en het zoeken van dat overleg.
En daar is, ten derde, te letten op het ge
vaar voor een nog hooger goed, dan de sociale
vrede, n.l. den vrede met God in de ziel.
Die vrede is de hoogste. Dat goed is het
hoogste goed. En dat goed kan genoten wor
den ook wanneer er maar weinig inkomen is.
Beter is weinig met de vreeze des Heeren,
dan een groote schat en onrust daarbjj. Spr.
15 16 Beter is weinig met gerechtigheid, dan
de veelheid der inkomsten zonder recht.
(Spr. 16 8).
Dat goed kan genoten worden óók in een
wereld vol van socialen strgd, door den mensch,
die ook in het maatschappelijk leven wandelt
in de vreeze des Heeren.
Maar dat goed kan niet genoten worden in
het hart van den mensch, die zelf schuldig
staat aan onrecht, en die alzoo zelf in God zjjn
wreker heeft.
God was zoo zegt Ps. 99 8 Zgn volk
wel geweest een vergevend God, maar een God
ook, die wraak deed over hun daden.
En nu wordt er wel eens geklaagd over
duisternis in de ziel en over het missen van
dien hoogsten vrede met God. En dan wordt
de oorzaak soms gezocht in allerlei, terwgl dan
deze vraag wel eens buiten beschouwing blgft,
of er ook onrecht is in de verhouding tot den
werknemer. En het zou wel eens kunnen zgn,
dat daar juist de oorzaak school.
Alweer zg ook hier opgemerkt, dat niet alle
duisternis der ziel daaruit te verklaren is. Vele
en velerlei kuanen de oorzaken zgn van het
missen van dien begeerlijken vrede met God.
Maar als we uitgaan van de gedachte, dat er
ook onrecht kan zgn in de verhouding tot den
werknemer, en als we weten, dat God is een
wreker van het onrecht, dan moet ook hierop
gelet als op een mogelgk kwaad, een mogelijk
onheil, voortvloeiende uit de krenking van
Gods recht.
En is dan zóó ook de tweede vraag, boven dit
artikel geplaatst, met redenen omkleed, gesteld,
in een slotartikel willen we dan D. V. een
poging, wagen te beantwoorden de vraag, wat
in dezen roeping is te achten naar den eisch
van het Woord van God. Hbij.
TWEETAL TE
Hillegom J. Waterink, te Zutfen,
IJ. v. d. Zee, te N.-Vennip
KommerzglTh. A. Bergsma, te Drogoham,
H. Brinkman, te Westerlee;
Charlois: P. C. de Brugn, te Oudeirater,
H. A. Munnik, te Zirolle.
BEROEPEN TE
Delden J. Kruger, te Maarssen
IlouwerzglG. H. de Jonge, te Naarden
Spgk (Gr.): P. de Jong, te Schoonebeek.
Den BommelA. Ph. S. Sehaafsma
te Appelscha.
AANGENOMEN NAAR
WestbroakJ. Bosch, te Alteveer
Drachtstercompagnie Cand. W. H. v. d. Vegt,
te Zwolle;
NoordscharwoudeCand. J. Gillebaard, te
Den Haag.
BEDANKT VOOR
GlanerbrugW. van Gelder, te Langeslag
Rjjssen J. Hoekstra, te Ten Post;
Charlois: J. Wgminga, te Dronrgp:
Stedum J. Bosch, te Alteveer
Hallum C. M. Huizinga, te Hoogersmilde
Aoj jm R. K. M. Hummelen, te Heerenveen
Soerabaja: J. Wgminga, te Dronrgp;
Zuidwolde, Schoonoord, Britsum, Kornhorn,
Brouwershaven en PieterburenCand. W.
H v. d. Vegt, te Zirolle
Kruiningen, 's Gravenmoer, Vianen^ Spjjke-
nisse, Purmerend, Gorredgk, Schipluiden
en OostburgCand. J. Gillebaard, te Den
Haag.
AlmeloJ. Wgminga te Dronrgp.
INTREE TE
Apeldoorn J. R. Goris, overgekomen van
Schoondjjke, met Hand. 4 29b
HeDgelo (O)ds. V. K. Kuijvenhoven, overge
komen van Rjjsoord, met Cor.
5 19—21
LandsmeerDs. H. H. Binnema, overgekomen
vau Mannekezg), met Gal. 111.