Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
36e Jaargang.
Vrijdag 10 Maart 1922
No. 10
UIT HIT WOORD,
Redactearen Da. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
UITGtAtl YJLH DE
Aires tu 4e Administratis
ELKANDERS VOETEN WASSCHEN.
Het Avondmaal, dat Jezus met Zijn dis
cipelen nog houden zou, werd aangericht
in een huis in Jeruzalem. Wie de buisheer
was, weten we niet. Petrus en Johannes,
die werden vooruitgezonden om het Avond
maal te bereiden, moesten daartoe volgen
een man, die een kruik waters droeg en
tot den huisvader van het huis, waar deze
inging, zeggen de Meester zegt uwaar
is de eetzaal, waar Ik het Pascha met mijn
discipelen eten zal. Zij gingen, zij vonden
den man zij vroegen dezen alzoo. En op
hun vraag werd hun een groote toegeruste
opperzaal gewezeD, waar zij het Pascha
bereidden. Toen dus de Heere daar kwam
met zijn discipelen waren alle dingen ge
reed.
Toch ontbrak er nog iets. Daar ontbrak
nog iemand om de voeten der gasten te
wassctien. Wij kennen die voetwassching
niet. Maar in 't Oosten kon die niet gemist
worden. Daar droeg men geen schoenen
maar sandalen, die alleen den voetzool
bedekten. De voeten werden dus spoediger
vuil, èn dat ze vuil waren, kon dan ook
worden gezien; ook aan de tafel, omdat
men daar niet aan de tafel zat, met de
voeten onder de tafel verborgen, maar
aan 1 a g, zoodat de voeten der aanliggende
gasten konden worden gezien.
Wie zou dat werk der voetwasschiDg
verrichten De huisheer had wel zijn opper
zaal afgestaan, maar was toch eigenlijk
geen gastheer. Op hem rustte dus niet de
plicht om daarvoor te zorgen. Hij gaf wel
zijn zaal, maar niet een knecht daarbij.
Wie zou dan nu de voeten der gasten
wasschen
Een moeilijke vraag 1 Want dat voeten
wasschen was een min werk. Het kon
alleen in knielende houding verricht wor
den en was bovendien ook een onaac ge-
naam werk. Het was dan ook in de huizen
van hen, die slaven hielden, de taak van
een slaaf, en anders het werk van den
minste der knechten. Wie zou zich daartoe
willen vernederen
Niemand van de discipelen meldde zich
aan bij den Heere met de vraag Meester,
zal ik het doen Zoo pas hadden zij ge
streden over de vraagwie onder hen de
meeste was Waarschijnlijk naar aanleiding
vaq de vraag, in welke orde ze aan de
tafel zouden gaan aanliggen. Bij geen van
hen rees de gedachte om dat slavenwerk
te verrichten. Niemand wilde den schijn
op zich laden als vond hij zichzelven den
minste. Niemand kwam zelfs bij Jezus om
Hem te vragen Heere, sta mij toe dat ik
U de voeten wassche.
Toch moest dat werk gebeuren.
En zie toen geschiedde er iets heel bij
zonders. Toen stond Jezus op en legde Zijn
opperkleed afbond een linnen doek aan
Zijn gordel en goot water in een bekkeD,
knielde neer aan de voeten van één Zijner
discipelen en begon terwijl de jongeren
ii sprakeiooze verwondering toezagen
diens voeten te wasschen.
Dat was wel een diepe vernedering, waar
mee Jezus zich vernederde. Ea dat in dien
kring van die vernedering wel .iets gevoeld
werd blijkt uit de houding van Petrus.
Ook hij heeft toegezien terwijl Jezus de
voeten van enkele discipelen wiesch en af
droogde met den doek aan zijn gordel. Dan
komt de beurt aan hem. Maar dan wordt
het hem ook te sterk. Dan kan hij niet
langer zich inhouden. „Heere" roep't hij
uit „zult gij mij de voeten wasschen
Dat zjjn wel de eigen woorden van Petrus
geweest, die Johannes zoovele jaren later,
toen hij zijn evangelie schreef, zich nog
kon herinneren als waren ze gisteren ge
sproken. Zóó heeft Petrus naar buiten laten
breken de hartstochtelijke beweging van
Zijn gemoed. Hij kan het niet hebben, dat
Jezus hem de voeten wascht. Daarvoor
heeft hij teveel hoogachting voor zijn
Meester. Die Meester is voor hem de Mes
sias, de Zoon des levenden Gods. Zou die
hem de voeten wasschen I Tegen die ver
nedering komt zijn lichtbewogen gemoed
met heftigheid op.
En wat Petrus, voelde was juist. Wel
gróót was de vernedering, waarmee Jezus
zich zoo vernederde. En de Heere voelde
dat zelf ook als een vernedering. Als de
voetwassching is geëindigd en Hij in het
midden van Zijn jongeren weer heeft plaats
genomen, zegt Hij„Gij heet mij Meester
en Heere, en Gij zegt wel, want Ik
ben het".
Ea toch deed Hij zoo. Want Hij had de
Zijnen lief. En dit werk was ook noodig.
En daarom wilde Hij dat ook doen. Ea als
geen der discipelen er aan denkt om zelfs
den Meester de voeten te wasschen, legt
Hij zijn kleed af, neemt Hij water en een
doek en knielend wascht Hij zijn jongeren
de voeten I Dan doet Hij dat zelf. Had
Hij één van Zijn discipelen bevolen dat te
doen, deze zou het dan ook wel gedaan
hebben. Maar Jezus deed het zelf, want
alzoo Hij de Zijnen liefhad, zoo heeft Hij
ze liefgehad tot het einde.
Die voetwassching nu had, behalve een
ander doel, ook dit oogmerk, den jongeren
tot een voorbeeld te zijn: indien Ik
de Heere en Meester uwe voeten gewas
schen heb, zoo zijt gij ook schuldig elkan
ders voeten te wasschen, want Ik heb
u een voorbeeld gegeven, opdat gelijker-
wijs ik U gedaan heb, Gijlieden ook doet.
Het was noodig, dat Jezus Zijn disci
pelen de voeten wiesch. Ze waren rein door
het geloof in Christus. Maar bij die rein
heid, kwam toch ook onreinheid nog door
hun dagelijksche zonden. Hun voeten
dat deel, waarmee zij nog met de wereld
in gemeenschap stonden verontreinigden
ze telkens weer. Daarom was noodig, dat
ook die voeten gereinigd werden, opdat ie
geheel rein zouden zijo. En ook die
dagelijksche reiniging van de zonden is
Jezus' werk.
Bij die voetwassching hebben de disci
pelen ook ten opzichte van elkander een
roeping. De heiligmaking is ook Jezus'
werk. Geschonken is Hij ons óók tot heilig
making. Maar daarin maakt Hij ook de
Zijnen werkzaam en roept ze tot het werk
der heiligmaking. Ea ten opzichte daarvan
hebben Jezus' discipelen ook een roeping
tegenover elkander. De roeping elkander
te dienen door de liefde, elkander te dragen,
maar ook elkaar te vermanen in ootmoed
tot opbouw in het geloof en tot een wan
delen waardiglijk den Heere.
Die roeping vindt haar aanschouwe
lijke voorstelling in de voet
wassching. Geteekend ligt daarin het
doel: eikaars reiniging. Maar ook d e
wijze waarop ze verricht moet worden
niet in hoogmoed, maar achtende de een
uitnemender dan den anderin zelfver
nedering. Ook het motief, de beweeg
reden, de liefde, die dienen wil.
Maar die roeping is er dan ook eene,
die komt met een zwaren eisch. Di>ar lag
wat goeds in Petrus'hartstochtelijken uit
roep „Heere, zult Gij mij de voelen was
schen maar daarin school ook een uiting
van zijn vleeschelijke gezindheid. Zou, dien
hij Meester noemde, slavenwerk verrich
ten In die vernedering van den Meester
werden ook Zijn discipelen vernederd. En
alles wat in hem uit de oude natuur was,
ging tegen dien eisch in.
Toch mocht die eisch niet valleti. Een
andere gemeenschap kwam Jezus brengen,
dan die van de koninkrijken der wereld.
Niet een gemeenschap, waarin de
macht, maar waarin de liefde zou
heerschen. Een gemeenschap, die de ver
wondering der wereld en de b 1 ij ri
se h a p der engelen zou opwekker, aL zij
zagen, dat menschen zich voor elkander
vernederden om vrijwillig aan elkander de
minste diensten te bewijzeü.
Die eisch moest vervuld. Beteekenisvol
zegt de Heereindien Gij deze dingen weet,
zalig zijt Gij, zoo Gij ze doet.
Maar om tot die vervulling te brengen
was het dan ook dat Jezus zelf het
voorbeeld gaf en nederknielende, als
een slaaf, zijn jongeren de voeten wiesch.
Dat de beoefening dezer roeping moeilijk
is, hoe droef blijkt het daaruit, dat ze
zoo vaak wordt gemist.
Inplaats van een dienen van elkander
door de liefde is er o zooveel nag ver. In
den mede-discipel wordt vaak eerder ge
zien een mede-d i n g e r dan een mede-
arbeider. Ea wordt niet al te weinig
genoten het schouwspel van een gemeen
schap, waar niet gedacht wordt alleen aan
eigen belangen, maar ook aan die der
anderen
En in dat geqais triumfeert dan Satan.
En om dat gemis komt er oneere over den
Naam des Heeren, maar wordt ook niet
genoten de vreugde van den trede des
harten.
Laat er dan zijn een belijdenis tan dat
tekort. Laat er zijn een aanvaardtn ook
van deze roeping elkander te dienen door
de liefde.
En als u die taak dan zwaar valt, zie
dan op Hem, die u voorging ook op dezen
weg. Wjj hebben een wonderen Koning.
Een Koning, die zich Koning wist, maar
die toch als een slaaf zich wilde gtrden,
om de Zijnen de voeten te wasschen.
Als gij dan geloovig ziet op Hem, dkn
zult ook gij de kracht ontvangen, om eok
uw opperkleed af te leggen, u zelf te ter
nederen om den gerings ten liefdedienst iw
broederen te bewijzen.
Ea dan ook zal er eere zijn voor Ohristu^
en in dat betoon van zich-vernederende**
liefde zult gij mogen genieten de wonder#
vreugde van de wondere gemeenschap ia
het koninkrijk der hemelen. Heft.
Het loon der arbeiders.
li.
Taste medewerkers: P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL Pzö., R. J. v. d. TEEN en F. W. J. WOLF.
AboiiemsitspitJsper kwartaal b| vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
AiTtrttlUaprQl15 cent per regelbjj jaarabonnement ran
minstens 500 rebels belangrfke reductie
PBRSVBRBBMIGINQ ZBBUWSCHB KBRKBODB.
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Nildeibnrg,
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot,
uiterlfk Vrjdajmorfen te eenden aan de Drukken
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280,
Stond op van het avondmaal, en lei de zijne
kleederen af, en nemende een linnen doek,
omgordde zichzelven daarna goot hij water
in het bekken, en begon de voeten der disci
pelen te wasschen, en af te drogen met den
linnen doek, waarmee hij omgord was.
Hij dan kwam tot Simon Petrus, en die
zeide tot Hem: Heere, zult gij mij de voeten
wasschen
Als Hij dan hunne voeten ge wasschen en
zijne kleederen genomen had, zat hij wederom
aan, en zeide tot henVerstaat Gij wat ik
ulieden gedaan heb
Gij heet mij Meester en Heere, en gij zegt
wèl, want Ik ben het.
Indien dan Ik, de Heere en de Meester uwe
voeten gewasschen heb, zoo zijt gij ook
schuldig elkanders voeten te wasschen
want Ik heb u een voorbeeld gegeven op
dat gelijker wijs Ik u gedaan heb, Gijlieden
ook doet. Joh 13 4—6 en 12—15.
Gaat er een onrècht gebeuren
Gaat er een onheil komen
In het vorig artikel is de vraag bezien op
welke wi/jzenaar den eisch van het recht Gods,
het loon moet bepaald worden.
Maar dat recht Gods gaat dan-verder eok
over dat loon zélf, en de vraag dient dag óók
gesteld te worden of het loon kan geacht werden
in overeenstemming te zgn met dat.'reeftf.
De behandeling van die tweede vraag is
moeilijker nog dan die van de eerste. Maar os
die moeilijkheid te ontgaan mag die bebgndir
ling niet achterwege bljjven.
De toepassiDg van een beginsel is alt$d
moeilijker dan het kennen en verstaan daarvan.
Maar als het niet verder komt dan dat kennen
en verstaan is dat een boom, die geen frncht
draagt en zijn plaats niet waardig is. Het
kennen moet leiden tot de toepassing fn, de
liefde moet kunnen worstelen met de moeilijk
heden, die in de practjjk zich voordoen..,
Tot goede behandeling nu van die Tfaag
dient hier weer herinnerd te worden aan ggat
in het vorig artikel is gezegd van het begjnfel.
Dat beginsel was, dat bjj de bepaling «£n
het loon moet gerekend worden met de draag
kracht van het bedrjjf én met wat de werknemer
behoeft om zfjn gezin met God en met éere^te
kunnen onderhouden dat dus gerekend wordt
met het recht beide van den werk^sver en den
werk nemer.
Da toepassing van dat beginsel brengt dus
mee, dat, wanneer de draagkracht van het ba-
drijf dat toelaat, en de behoeften van het gezin
van den werknemer dat vorderen, het looa
omhoog moet* En omgekeerd dat het loon twt*
laag moet, wanneer de draagkracht van het
bedrijf vermindert én de onderhoudskosten
van het gezin van den werknemer dat toelaten.
Daar moet in beide gevallen gerekend werden
met het ééne maar óók met het andereen het
loon moet de juiste uitdrukking z$n van het
compromis tusschen die vordering van de ha-*
hoeften van het gezin en het mogelijke van
het bedrgf 8n 00& van de vordering van hs$
bediijf en het mogelijke van het gezin.
De werknemers zouden dan ook zeker han
delen in siryjd met dat rechtsbeginsel, wanneer
ze nu geen rekening hielden met de verminde
ring in draagkracht van het landbo«wbtdr|f
en, alleen rekenend met hun eigen belang,
meer vorderden dan noodig was voor de be
hoeften van hun gezin.
AU dti o)ï in verschillende bedrijven het
loon in deze dagen naar omlaag gaat, ten ge
volge van de verminderde draagkracht van het
bedrijf, is daartegen op zichzelf niets in te
breDgen, en zal dat in vele gevallen niet ia strijd,
maar in overeenstemming zijn met het recht.
Alleen maar en daarop moet wel goed
gelet worden dan moeten die loonen in den
duren' tjjd op peil geweest zijn. Was dat niet