Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Me Jaargang.
Vrijdag 3 Maart 1922
No. 9
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Taste medewerkersDD. P. TAN DIJK, F. J. y, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., R. J. y. d. TEEN en F. W. J. WOLF.
PEBSVERBBHIGIMG 7.BEUWSCHB KERKBOD!. uiterl|k Vr|dagmor|en te zenden aan da Drukkers
AdYirtaiUaprQa t 15 cent per regelbp jaarabonnement van A&fQI VII if AdmillltritiiLITTOOTJ OLTHOFF, Middelburg.
BIDDAG.
spr. 16 3.
Zal iemand naar dit woord zijn werken
op den Heere wentelen, zoo moet hij
werken hebben.
Dat werken ontbreekt evenwel bij den
woordenheld; bij den man, die zijn
kracht niet zoekt in zijn band, maar in
zijn mondbij de menschen, gelijk er in
onze dagen niet weinigen zijn. Maar de
wjjze spreukendichter merkt opis in
allen smartelijken arbeid nog overschot,
het woord der lippen strekt alleen
tot gebrek (14'23). En bij dat woord
maakte eens een uitlegger de snijdende,
maar ware aanteekening„praatachtige
menschen zijn als leege vatenals men er
op klopt geven ze een ferm geluid, maar
geen druppel wijn." Bitter gebrek is ten
slotte het deel van den man, die groot in
zijn woord, zich verre houdt van den
arbeid.
Dat werken ontbreekt ook bij den lui
aard. Natuurlijk noemt die man zichzelven
niet alzoo. Integendeel: hij is ten wijze in
eigen oogen, wijzer dan zeven, die met
rede antwoorden (26 16). Het werk
zoo zegt hij is voor de dwazen. Of, als
hg niet werkt verontschuldigt hij dat met
een naar zijn oordeel gegronde
reden, bij zegt„daar is een felle leeuw
op den weg, een leeuw is op de straten
(26 13) en wie gaat er nu uit om te
werken, als er een leeuw op de straten is.
Maar in zijn verontschuldiging verraadt
toch die man zichzelven, als hij spreekt
van een leeuw op de straat. Leeuwen
werden in Kanaan wel gevonden. Maar dan
in de woestijn en niet op de straten
der steden
Ondanks die gepretendeerde wijsheiden
die domme verontschuldiging noemt Salomo
den afkeerige van werken met zijn waren
naamluiaard en roept hij den mensch
op tot werken.
Daarbij is Salomo evenwel niet blind
voor de moeite en smart aan den arbeid
verbonden.
Van den arbeid spreekt Lij (14 23) als
van smartelijken arbeid. En de spreuken
dichter is ook de Prediker en hoe was het
oog van den Prediker geopend voor het
smartelijke en moeizame van menigen
arbeid 1 Van hem is de klachtwat heeft
toch die mensch van al zijnen arbeid en
van de kwelling zijns harten, dien hij is
bearbeidende onder dt zon Want alie
zjjne dagen zijn smarten en zijn bezigheid
is verdriet, zelfs des nachts rust zijn hart
nietdat is ook ijdelheid (Pred. 2 22).
Maar is de arbeid vaak moeilijk en
smartvol, de arbeid draagt ook vrucht. Die
zijn land bouwt zal van brood verzadigd
worden, maar die ijdele menschen volgt
zal met armoede verzadigd worden (2829).
Als er geen ossen zijn, zoo is de kribbe
reinmaar door de kracht van den os is
der inkomsten veel (14 4). Strekt het
woord der lippen alleen tot gebrek, in
allen smartelijken arbeid is overvloed
(14 23). En Salomo heeft recht er op te
wijzen, dat er werken moeten zijn om
die op den Heere te kunnen wentelen.
Dit woord nu mag wel bedacht worden.
Niet in den geest van velen en niet naar
den zin van velen is het begin van dezen
tekst, als daar gesproken wordt van
w e*r k e n.
Van werken moeten ze niet veel hebben.
Van het werken liefst zoo weinig
m o g e 1 ij k. Met grooten spoed moet aan
gestuurd op den twee-urigen werkdag.
Geleerden hebben immers berekend, dat
bij een goede, gelijkmatige arbeidsver-
deeling, binnen den tijd van 2 uur per
dag, alle noodige arbeid zou kunnen ver
richt worden. Daar is bij velen a r b e i d s -
schuwheid.
En de macht van den tijdgeest, die daar
in zich openbaart mag waarlijk niet onder
schatworden. Is de mensch tot arbeid
geschapen en daarom ook mat a r b e i d s-
1 u s t, door de zonde is de arbeid verzwaard,
en is ook in de ontaarding van den
mensch de arbeidslust geknakt en vindt
de arbeidsschuwheid ook een wel toebe
reiden akker, om als onkruid welig uit te
schieten en wrange vruchten te dragen.
Maar wie God vreest, vindt in het Woord
des Heeren ook tegen dat kwaad een wapen
ia het Woord ook, dat hierboven geplaatst
werd.
Gaat dan weer uit tot den arbeid naar
de ordinantiën Gods.
Te werken is echter niet genoeg.
Als die werken er zijn, dan zoo zegt
u dit woord moet Gij die werken op
den Heere wentelen.
In dat „wentelen van de werken op den
HEERE" ligt tweeërlei. Daarin ligt, dat
men met den Heere rekening houdt
èa dat men aan Hem overgeeft en toever
trouwt, wat Hij van ons wil overnemen
en dragen.
Ons werken, ook voor het dagelijksch
leven, mag niet buiten God omgaan. Het
terrein van dien arbeid is niet een terrein,
waar God is buitengeslotenniet een
wereldje apart voor ons. Ook op dat terrein
bemoeit zich God met ons. Hij sterkt niet
alleen tot het leven der genade, tot het
wandelen op den weg der bekeering, maar
ook tot het leven der natuur, tot den arbeid
voor het dagelij ksch brood. God ziet niet
alleen onzen strijd en onze moeite in den
weg des geloofs, maar Hij ziet en kent
ook onzen strijd en oüze moeite in den
weg van het natuurlijke leven.
En die God wordt hier genoemd HEERE,
Jehovah. Hij is de God van het Verbond
der genade. En die HEERE heeft zijn
bondelingen lief. Ziet Hij den last en de
moeite ook van hun arbeid, Hij blijft daarbij
niet onbewogen. Zooals het een aardschen
Vader beweegt tot ontferming, wanneer
hij zijn kind ziet zwoegen en tobben, en
hij zoekt dien last van zijn kind te ver
lichten, zoo ook die hemelsche Vader. En
die hemelsche Vader zegt dan„wentel
uw werken op Mijvertrouw ze Mij toe
leg ze op Mij".
Zoo bevat dit woord een boodschap van
Maar zoo bevat dit woord ook een eisch
tot geloof, tot een groot geloof. Daar is
al geloof noodig om onze zorg op den
Heere te wentelen, maar grooter moet het
geloof zijn, dat de werken op den
Heere zal wentelen. Onze zorg en bekom
mernis zijn we gaarne kwijt. Maar onze
werken zgn ook onze trots en glorie.
En die werken dan op den Heere te wen
telen en daarmee trots en eigen
roemprijste geven, opdat God al
leen daarvan de eere zou ontvangen, dat
is een zaak, waartoe noodig is groot geloof
en groote genade.
Maar met dien eisch komt de Schrift,
dat we zullen werken, maar bok, dat we
die werken dan zullen wentelen op den
Heere.
't Is niet in den geest van velen als hier
gesproken wordt van werken. Maar in den
geest van nog kleiner aantal is het, als hier
gesproken wordt van het wentelen van Zgn
werken op den Heere.
Millioenen zijn er nog, die wel willen
werken. Onder de ongeloovigen vindt ge
talloozen, die ijverig zijn in hun arbeid en
zelfs menigen belijder beschamen. Maar
daar blijft bet ook bij, van een wentelen
van hun werken op den HEERE weten ze
niet. Zoo ze nog gelooven, dat er nog een
God is, zijn ze vreemd aan de gedachte,
dat die God zich zou bemoeien ook met
hun arbeid. Dat is hun terrein, hun glorie.
En die zonde van het niet-wentelen-van-
de-werken op den HEERE bedreigt ook
de geloovigen. Nog meer dan die van het
niet-werken.
Het niet werken draagt al spoedig merk
baar een wrange vrucht, in het gebrek en
den honger. En die honger drijft den
mensch zijns ondanks uit tot het door hem
gehate werken. Maar de gevolgen van het
niet-zijn-werken-wentelen op den HEERE,
zijn niet zoo spoedig aanwijsbaar.
En tot die zonde prikkelt den geloovige
de hoogmoed, die ook bij hem nog leeft.
Ook hem kost het niet weinig de eer van
Zijn werken Gode alleen te geven.
Maar alleen dan is het goed, als de ge
loovige niet alleen doet wat Zijn hand
vindt om te doen, maar als hij ook al zijn
werken wentelt op den HEERE.
Gelukkig die mensch, die ook daartoe
komt.
Die mensch krijgt hier de heerlijke be
loften dat zijn gedachten zullen
bevestigd worden.
Wie goed werkt zoekt met zgn arbeid
een gedachte uit te voeren en een in
de gedachten gevormd doel te bereiken.
Maar wat de mensch bedacht en voornam
wordt lang niet altijd in de uitkomst
bevestigd. De menschen wilden een toren
bouwen bij Babel, maar er kwam niets
van, want God verwarde de spraak. En
wat wordt er nog niet veel bedacht, en
ondernomen, dat toch niet bevestigd wordt!
Maar de man, die zijn werken op den
HEERE wentelt, diens gedachten worden
bevestigd. Zijn gedachten en werken stelt
hij onder dekeur van GodsWoord,
want hij weet, dat hg maar niet alle
mogelijke werken op den HEERE mag
wentelen, maar alleen, die de goedkeuring
des Heeren kunnen wegdragen. En die
gedachte, die hij denkt, en dat werk, dat
hij werkt, naar Gods wil, wordt bevestigd.
Zij er dan dit j aar dat wentelen van de
werken op den HEERE, den trouwen Ver-
bonds-God. Dan zullen we het mogen
ingaan met die troostrijke verzekering.
En terwijl schier allen rondom ons ver
twijfelen en in moedeloosbeid terneer zit
ten, mogen wij dan weten, dat onze ge
dachten zullen bevestigd worden.
Heij.
KEBKDLIJK LSTEN.
Biddag.
Het Gezag der Schrift.
Zeenwsche Kerkbode.
AkOlMmtBtaprQaper kwartaal b| vooruitbetaling f 1,—. UITttATl YA1 DE Berichten, OpffaTen Predikbeurten en Advertentiën tot
Afzonderlijke nummer? 8 eect.
minstens 500 regels belangrfke reductie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, liitflblTf» TELEFOON 238.GIRONUMMER 48280.
Wentel uwe werken op den Heere, en
uwe gedachten zullen bevestigd worden.
genade. Hoe heerlijk is het voor den alge-
tobden zwoeger zijn werken op den Heere
te mogen wentelen te weteD, dat de Heere
dien levensstrijd deelnemend gadeslaat en
hem den last wil verlichten.
Onze Zeeuwsche Kerken blgven den Biddag
in eere houden, waaruit blgkt, dat over 't al
gemeen er nog velen in ons gewest zgn, die
beseffen wg zgn ook in onzen dagelgkschen
arbeid afhankelijk van God, en wg willen dit
ook in 't openbaar belgden.
Het gebed om zegen op het werk onzer
handen is altjjd noodig, maar inzonderheid
thans nog. Hoe ziet het er uit De verwarring
blijft heersohen, de slapte in menig bedrjjf
neemt eer toe dan af, velen zitten bekneld
tusschen de maatschappelijke raderen. De vol
ken hebben nog niet geleerd terug te keeren
tot de wet en bet getuigenis, maar zien nog
steeds uit naar de heuvelen en bergen om hulp.
Van alle kanten wordt er op bezuiniging aan
gedrongen, want men durft nog niet te hopen
op betere tijden in de naaste toekomst.
Welk een dure roeping hebben derhalve
allen, die gelooven dat God zich ontfermt op
het gebed om ook samen te smeeken dat God
landbouw en veeteelt, scheepvaart en visch-
vangst, handel en nijverheid, wetenschap en
kunst naar Zgn goedheid gedenkt.
De gemeente toone, dat zg het op prgs stelt,
wanneer zg opgeroepen wordt tot gemeenschap
pelijke verootmoediging en tot een pleiten op
de aloude belofte, welke alleen grond biedt
tot een goede verwachting.
Bouma.
ui.
De tweede tekst, waarnaar gewoonlijk ver
wezen wordt, is 2 Petr. 1 20 en 21tDit
eerst wetende, dat geene profetie der Schrift is
van eigene uitlegging; want de profetie is
voortijds niet voortgebracht door den wil eens
menschen. maar de heilige menschen Gods,
van den Heiligen Geest gedreven zgnde, heb
ben ze gesproken".
Doch ook daarmee is de Schriftinspiratie
niet bewezen. Het gaat hier over de gesproken
woorden Gods, over de mondelinge profetie,
maar niet over de teboekgestelde openbaring.
Eerst wanneer vast staat, dat de schrijvers bjj
de teboekstelling door den Geest werden geïn
spireerd, staat ook de onfeilbaarheid en be
trouwbaarheid der Schrift voor ons vast. Nu
mogen wg wel aannemen, dat achter een tekst
woord als het hierbovengenoemde die gedachte
verscholen ligt, want dat is inderdaad ook zoo,
maar het wordt er toch niet met uitdrukkelijke
woorden in uitgesproken. En daarom heeft 't
als bewijsplaats zoo weinig kracht. Dan zou
nog meer af te leiden zgn uit 2 Tim. 3 16,
waar dan toch in elk geval van het geschreven
Woord Gods sprake is, ook al kan niet met
zekerheid geconstateerd worden dat deze uit
spraak van Paulus ziet op heel het Oude Tes
tament.
Daarom willen we dan ook een andere
methode volgen, namelijk door ons te wenden
tot Christus Jezus, onzen hoogsten Profeet en
Leeraar, en van Hem aanhooren Z$n getuige-