No. 1 Weekblad voor de Ger eformeer de Kerken in Zeeland. 36e Jaargang. Vrijdag 6 Januari 1922 UIT HET WOORD» Redactearen Da. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Taste medewerkers: DD. 1). P. VAN DIJK, F. J. r, d. ENDE, A. C. HEIJ, B. MEIJER, F. STAAL PzuR. J. v. d. TEEN en F. W. J. WOLF. citdavb vak de P1RSVERBBN1GIMQ ZBBUWSCHB KERKBODE. NIEUWJAAR. Zoo is dan de slagboom weder opge heven en wordt het „voorwaarts" ons toe geroepen. Of wij willen of niet wij moeten vooruit, de onbekende toekomst tegemoet. Op Oudejaarsavond sloegen wij een blik terug om te overdenken den weg, dien de Hdere met ons gehouden beeft, maar nau welijks is de Nieuwjaarsdag aangebroken, of de blik richt zich vooruit naar de toe komst. Onwillekeurig vragen wij ons af: Wat zal het nu zijn? Zal dit j*ar voor ons een gezegend jaar zijn? Of zullen wij met allerlei tegenspoeden te kampen en te worstelen hebben? Een nieuw jaar zijn wij thans ingetre den, maar de enkele dagen, die reeds voorbij zijn, hebben reeds bewezen, dat het in niets onderscheiden is van zijn voorgangers. Het is ons nu reeds gebleken, dat alles bij het oude gebleven is. Dezelfde moeite, dezelfde zorgen, dezelfde gevaren zullen zich aan ons voordoen en ons omringen. Deze wereld is om der zonde wil een jammer- en tranendal. Ieder mensch krijgt er zijn deel van. Elk huis heeft zijn kruis en ieder hart kent zijn smart. Ook dit jaar zal dat het geval zijn. Ons leven hier op aarde is aan alle kanten van gevaren omringd. Waar zou ik beginnen, zoo ik u die allen wenschte op te noemen. Ge weet het evengoed als ik, dat wij ieder uur in perikel zijn. Het is waar, wat de apostel zegt„Van buiten strjjd en van binnen vrees". En weet ge, wat dit alles nog verzwaart 1 Dat wij dikwijls niets merken van de na dering van allerlei rampen en onheilen, dat zij ons overvallen en verrassen, eer wij bet weten. Het kan ons angstig om het hart wor den, als wij denken aan die onbekende toe komst, die zooveel ellende en verdriet in haar schoot voor ons verborgen kan houden. En toch mag er van vreeze bij het kind des Heeren geen sprake zijn. Allerwege komt de Heere de zijnen in Zijn Woord vermanend tegen met hetVreest gijlieden niet. En dat terecht. Voor de ware chris ten mag er geen oorzaak van vreeze be staan. Immers, de God der hemelen en der aarde is zijn God en Vader in Jezus Chris tus deze zal alle dingen ten goede doen medewerken dengeneD, die Hem liefheb ben omdat zjj naar zijn eeuwig voornemen geroepen zijn. In den Heere bezitten zij een heilige toevlucht in alle omstandig heden des levens. Zij hebben Zijne belof ten, die in Jezus Christus ja en amen zijn daarop kunnen zij zich verlaten, daaraan mogen zij zich vastklemmen. Zie het maar aan David, gelijk o.a. blijkt uit den 1433te Psalm. Dit lied dagteekent uit den tijd, toen de man naar Gods hart in bange omstandig heden verkeerde. Hoort hem klagpn Want de vijand vervolgt mijne ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde hij legt mij in duis ternissen als degene, die over lang dood zijn". Als bloeddorstige honden stormden de vijanden van alle kanten op hem aan Zij vervolgen hem om zoo mogelijk zijn leven ter aarde te vertreden. Hij is den dood nabij, hij ligt in duis ternissen. Zijne vijanden jagen hem de donkere holen der woestijn in, zoodat bij gelijk is aan degenen, die over lang dood zijn, die in het graf zijn neergedaald. Zijn geest is overstelpt, zijn hart is verbaasd in het midden van hem. Ook bier kan David wel zingen ,,k' Wou vluchten, maar kan nergens [heen, Zoodat mijn dood voorhanden scüeen". Maar dan is voor hem aangewezen de e e n i g e weg, die voor Gods volk nooit gesloten is n.l. de weg naar boven, de weg van het gebed. „Verhoor mij baastelijk Heere", mijn geest bezwijktverberg uw aangezicht niet van mij. Doe mij uwe goedertieren heid in den morgenstond hooren, want ik betrouw op U maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel tot U op. Rad mij, Heere 1 van mijne vijanden B ij U schuil i k". Wat is eigenlijk schuilen? Het begrip „schuilen" duidt niet een duurzamen toestand aan, maar iets voor bijgaands. Schuilen is dekkiüg zoeken voor een onheil, dat nadert of een gevaar dat dreigt. Ge schuilt voor een onweder, maar om straks, als de bui over is, wéér uit uwe schuilplaats te voorschijn te komen en uw weg te vervolgen. De kuikeDS schuilen onder de vleugelen van moeder, als het ongedierte rondsluipt, maar als het weg is, loopen ze weer uit. En zoo ook schuilt de ziel van een ieder, die God kent bij zijn Vader, zoolang de benauwdheid aanhoudt, maar is de aDgst geleden dan is van dat schuilen geen sprake meer. Schuilen bij God is iets anders dan het verkeeren in zijne tent. Te schuilen bij God is niet de gewone, maar een bijzondere toestand voor een bepaalde omstandigheid. „Totdat de verderving zal zijn voorbijgegaan" of zooals Jesaia zegt„totdat de gramschap overga". Zie bet maar in dezen psalm. Wanneer heeft David de woorden: „Bij U schuil ik" gebezigd. Als de vijand zijn nel vervolgt, zijn leven ter aarde vertreedt, hem in duis ternissen legt, als degenen, die over lang dood zijn. Het was dus een bijzondere toestand, waarin hij verkeerde, een buitengewoon gevaar, dat hij te duchten had. Geen nood echter 1 Het gevaar moge groot zijn, de vijand machtig, zijn toestand benard, David heeft een veilige schuilplaats, waarin hij zich geborgen weet tegen alle aanslagen van zijn vijanden. Bij de Heere schuilt hij. God is de beste, neen de eenige vei lige schuilplaats in elk gevaar, in alle moeitevolle omstandigheden. In die schuil plaats verkeert men onder de hoogste protectiede trouw en waarheid onzes Gods waarborgen ons volkomene veiligheid. Zonder Zijn wil valt geen haar van ons hoofd. Hij verpandt er zijn trouw op, dat geen kwaad onze tent zal genaken. God is de Almachtige, zoodat geen macht ter wereld, hoe groot ook, zich tegen Zijn wil zal kunnen roeren, nog bewegen. God is de Alwijze, zoodat Hij juist weet, wat goed voor ons is. Wat zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem zijn vermogen niet. Stille rust en volkomen heiligheid waren het deel van David, toen hg bij den Heere rchuilen mocht, ook al stormden de vij anden van alle kanten tegen hem aan. Wanneer zal bet bij ons tot een schuilen bij God komen Wie schuilt bij den Heere Daarvoor is in de eerste plaats noodig, dat wij weten, dat onheilen ons ieder oogenblik kunnen trefïen, dat allerlei ge varen ons aan allen kant omringen. Wie meent volkomen veilig te zijn zal geen schuilplaats zoeken. Maar er is meer. Zal het bij ons tot een schuilen bij den Heere komen dan moeten wij de geloofskracht bezitten om ons en onze zaak aan den Heere te kunnen overgeven, dan moetnn wij de genade kennen, waardoor wij ons vertrouwen op den Heere kunnen stellen en ons aan Hem overgeven in de wetenschap, dat Hij voor ons zorgt. Zoolang wij staan in eigen kracht hebben wij den Heere niet noodig. Zoo is het met den in zijn oogen zoo machtigen en wijzen mensch van den tegenwoordigen tijd. Hij zelf zal zorgen. Hij zal maken, dat men zonder zorge zij. Het menschelijk verstand en des menschen kunnen zal voor volkomen veiligheid zorgen. De mensch zal alles zóó regelen, dat er van gevaar en onheil zoo ongeveer geen sprake zal kunnen zijn. Arme mensch 1 Wat komt l ij trdr^gen uit Niettegenstaande al zijn kunnen en weten wordt de toestand steeds treuriger. Geen wonder 1 Zij hebben mij en mijn wo< rd verlaten, zegt de Heere, wat wijsheid zouden zij nog hebben Wie de toevlucht des geloofs niet kent en in den hoogen God geen schuilplaats gevonden heefr, loeft angstig en gejaagd. Niets is er, waarin hij kan rusten. Dat is met hen, die op den Heere ver trouwen en zich aan Hem overgeven, heel anders. Zij zijn altijd en onder alle omstandig heden veilig en geborgen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het volk des Heeren nimmer plagen zullen trefïen, dat zijn weg altijd op rozen gaat en immer voorspoed zijn deel is. Neen, ook de geloovige ontvangt zijn deel aan het bittere van dit leven ook hem wordt menigmaal een bittere lijdens kelk aan den mond gezet, ook hij moet door menig donker dal; alleen maar, er is geen sidderende vreeze in zijn bin nenste, als bij recht staat voor God en zijn geloof levendig. Hij weet, dat er bewaring is vóór, maar ook onder de onheilen. Hg grijpt de trouw en waarheid van zijn God aan. Dat sterkt en bant de vreeze. Hoe is het nu met u, mijn lezer? Wij staan aan het begin van een nieu wen jaarkring. De toekomst is benauwend-donker. Wat ons dit jaar wacht is ons geheel onbekend. Wat zal met ons en de onzen gebeuren Niemand is er, die op deze vragen het juiste antwoord kan geven. Welgelukzalig de mensch, die tot den Heere de toevlucht mag nemen, die bij Hem mag schuilen in dit moeite- en ge vaarvolle leven. Hij is bij Hem volkomen veilig. Want zoo God voor ons, wie zal tegen ons zijn Geen verdrukking, geen dood noch leveü, geen tegenwoordige noch toekomende din- geü, geen hoogte noch diepte, noch eenig ander schepsel kan ons scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. Grijpskerke. Db Jager. KEBKfiLIJK LfiTfiM. Bij de intrede van 't jaar. AkoaiaeiCBtsprtysper kwartaal b$ vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. AiTtrtftltlcprtfs t 15 cent per regelbp jaarabonnement ran minstens 500 regele belangrijke redactie Aires tm ie Administratie Firma LITTOOIJ A OLTHOFF, Vléielburr Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advartentlën tot uiterlfk V r|daf morf en te zenden wra de Drukkers LTTTOOTJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280. Bij II sclmil ik. Ps 143 9b. De eerste dagen van 't jaar zjjn gekomen. Wg hebben niet te klagen over donkere nevel en dikke mist. De wind blaast stevig en de eene bui volgt de ander. Een dunne laag sneeuw lag over wegen en straten en herinnerde er aan, dat we nog midden in den winter zgn. We leven echter moedig, omdat de kortste dagen voorbjj zijn en het licht ons telkens langer bestraalt. Het kan nog wel enkele weken duren, eer de zoete lenteluchten ons verkwikken, maar we zullen niet lang behoeven te wachten op het schoon e gefluit van merel en lgster. De eerste voorjaarsboden zijn ons altijd heel welkom en als we sneeuwklokjes en crocussen tevoor schijn zien komen, doet het ons weldadig aan want het is een bewijs, dat God gedenkt aan Zijn verbond. Over 't algemeen zullen we thans dubbel waardeeren, vrat^ ons opwekken en bemoedigen kan, want we zjjn uit den ouden in den nieuwen jaarkring overgegaan onder niet al te gunstige vooruitzichten. Mannen, die een open oog heb ben voor de verschijnselen van onzen tjjd durven ods niet te vleien met een hoopvolle verwach ting, want naar hun oordeel is er veel, dat niets goeds voorspelt. Er zjjn wel enkele lichtpunten, maar daartegenover staat veel, dat ontmoedigen kan. De raderen van het ingewikkelde maat schappelijk leven knarsen nog alom en het zal nog wel eenigen tjjd duren, vóór het weder als gesmeerd gaat. De volkeren leven ook nog niet in een vriend schappelijke verhouding, veeleer wordt er veel gedaan om de haat en de vijandschap te voeden. Eo in ons eigen land zal de politiek waar schijnlijk weer veel bederveD. Nu reeds begint men daarvan iets te bespeuren en dit zal eer erger dan beter worden, naarmate de dagen van de verkiezingen voor de 2e Kamer naderen. Wij kunnen ons er op voorbereiden, dat velen het belaDg van ons volk ten offer zullen bren gen aan dat van hun partij. Voor eenigen tijd zeide een heer in den trein, dat hij van gedachte was, dat de arbeiders in de laatste jaren veel geleerd hadden en begonnen in te zien, in welke handen hun belangen veilig waren. Een ander merkte daarna opdat zal aanstaanden zomer uitkomen ik voor mg liet hij er op volgen, ben minder optimistisch ge stemd. Als ik mg daarover zou moeten uit spreken zou ik zeggenmjjn verwachting is ook niet groot, want ik bespeur nog zoo weinig dat rgken en armen terugkeeren tot de wet en tot het getuigenis. Esrst, als de overtuiging algemeen werd, dat in ons het verderf is, en bg den Heere al'een hulp, zou het goede kun nen komen. Laten zjj, die dit met ons ge- looven, althans beginnen om daarmede meer ernst te maken in ons gebed en in ons han delen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1922 | | pagina 1