No. 45
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
35e Jaargang.
Vrijdag 11 November 1921.
UIT HET WOORD.
Redactearen Ds. L. BOTJMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Visti liimrkirt: D.D. I. J. v. I. IEEI, J. 0. VIELEIEA, F. J. v. I. EIDE, B. MEIJER, 11 F. I. J. VQLF.
PBRSVBREBH1G1NG ZBBUWSCHB KERKBODE.
WAT HIJ IN MIJ SPREKEN ZOU.
De profeet Habakuk heeft hoogstwaar
schijnlijk geleefd in de dagen der laatste
koningen van Juda. Een tijdgenoot van
Jeremia alzoo, heeft hij, evenals deze, bange
dingen aan het volk te boodschappen om
zijn gruwelijke en menigvuldige zonden zal
God het overgeven in de handen van den
wreeden Chaldeër.
Diep ontroerd bij deze aankondiging des
Hoeren buigt Habakuk wel ootmoedig het
hoofd, om het echter aanstonds in geloof
weer op te heffen tot Israels Verbonds-God.
Gods verbond is toch een eeuwig en onver
anderlijk verbond, en moge het zondige
volk de tuchtroede rechtvaardig verdiend
hebben, het zal toch niet kunnen verdorven
worden of ondergaan. Daarom spreekt de
profeet God aan met woorden waarin zijn
onbezweken geloof uitschittert, zeggende
in vers 12 van Hoofdstuk I: „Zijt gij niet
van ouds af de Heere, mijn God, mijn
HeiligeWij zullen niet sterven,
o Heere?"
Na dit woord van heilige vrijmoedigheid
gesproken te hebben, zendt Habakuk een
vurig gebed voor zijn volk op, vast ver
zekerd dat God het hooren zal. In boven-
staanden tekst zegt hij nu hoe hij zich
verder gedragen heeft. „Ik stond op mijne
wacht zegt hij en ik stelde mij op de
sterkte, en ik hield wacht om te zien wat
Hg in mij spreken zou, en wat ik ant
woorden zou op mijne bestraffing." Zoo
als een krijgsman op post staat, of een
wachter zich op een hoogen toren stelt om
de omgeving te bespieden, zoo stelde zich
ook de profeet op om opmerkzaam en
nauwkeurig den hemel te verkennen of
God ook antwoord geven zou opzijn gebed.
Hij verwachtte dat antwoord in zijn
binnenste„Ik hield wacht zegt hij
om te zien wat Hij i n m ij spreken zou."
Meermalen ontvingen de profeten open
baringen des Heerendoor uitwendige
middelen, maar even zoo dikwijls gaf de
Heere zijnen knechten zijn wil en raad te
kennen door i n n e r 1 ij k e ingeving des H.
Geestes. Geenszins wil Habakuk den Heere
nu binden aan eenige wijze of vorm van
openbaring, maar het is bij de hooge span
ning van zijn zieleleven zoo verklaarbaar
dat hij een antwoord van den Heere ver
wacht door een openbaring in zijn bin
nenste. Zijn gebed om behoud voor zijn
volk was een smeeken des geloofs, een
pleiten op het verbond, ja schier een
twisten met God geweest met spanning
en inspanning ziet hij nu des Heeren ant
woord tegemoet, niet door droom of Eoge-
lenverschijning, maar als een rechtstreekse1!
spreken van den Heere Heere in het
hiil'gdom van zijn bewogen ziel.
En niet tevergeefs wacht hijde Heere
antwoordde hem. Waarschijnlijk in aan
sluiting met de ontroering van des pro
feten hart openbaart God zich aan hem
door een bizondere ingeving wel niet door
een hoorbare stem, integendeel spreekt
Habakuk van een gezicht, d. w. z. God
deed hem zonder 't uitwendige oog zien
wat Hij doen zou, [en zonder 't oor des
lichaams hooren wat hij aan hem te zeg
gen had.
„Ik hield wacht om te zien wat Hij in
mij spreken zou."
Navolgenswaardig dat verbeiden der
ziel van God, dat wachten op den Heere,
nadat wij gebeden hebben. Willen wij iets
van God hooren en weten, dan is de aan
gewezen weg dat wij ons losmaken van de
wereld met hare beslommeringen, dat wij
de aandacht onzer ziele bij God bepalen,
dat wij met ernst zijn heilig Woord onder
zoeken, dat wij Hem aanroepen met oot
moedig en geloovig gebed. En toch, na
het gebed zijn wij niet gereed, maar moet
onze werkzaamheid om zoo te zeggen nog
beginnen, moeten wij met Habakuk onzen
wachttoren beklimmen om te zien wat Hij
in ons spreken, wat Hij aan ons antwoor
den zal. Al te veel wordt dit, helaas 1 ver
geten, en daarom wordt veel vrucht en
zegen des geb9ds gemist. Het gebed is wel
kostelijk, maar moet achtervolgd worden
door opmerking, anders zal het ons geen
nut doen.
Dit immers mogen wij voor waarachtig
houden en is daarbij de sterkte van ons
innerlijk leveD, dat onze God een God is,
die antwoord geeft op het gebed. Zoo ver
heerlijkte Hij zich steeds aan Israël; in
nederbuigende liefde neigde ,Hij zijn oor
tot hun geroep en beschaamde nimmer de
verwachting zijner ellendigen. En rijker,
zaliger, heerlijker heeft diezelfde God zich
aan ons bekend gemaakt in den Zoon zijner
liefde, die ons de schier verbasterende
belofte gegeven heeft„En zoo wat gij
begeeren zult in mijnen naam, dat zal Ik
doen, opdat de Vader in den Zoon ver
heerlijkt worde."
Neen, nooit zwijgt de Heere, waar Hij
in geloof en gebed gezocht wordt. Houdt
Hij zich ook al verborgen, het is slechts
voor een tijd, opdat straks te helderder
zijn licht in onze duisternis opga. Des
Heeren werk kan vreemd en zijne daad
kan vreemd zijn, maar in het laatste zal
Hij toch antwoorden en ons leeren hoe wij
te wandelen hebben. Altijd spreekt Hij tot
hen die hunne ziel tot Hem ophefbn en
maakt hen nooit beschaamd. Hij spreekt
en antwoordt, hetzij door zijn heilig Woord,
hetzij door zijne leidingen met ons in het
leven, hetzij door zijn vrede of onvrede
ons te geven in het hartealtijd spreekt
en antwoordt Hij, alleen wij moeten
nadat wij gebeden hebben met Habakuk
den wachttoren beklimmen om nauwkeurig
op Gods antwoord te merken.
Daarom, als gij gebeden hebt in tijden
van tegenspoed en kruis op uw wacht
toren, om naar de stem van uwen God te
luisteren, al was het alleen maar om van
Hem te hooren dat Hij u uit liefde kastijdt
en uit getrouwigheid verdrukt, en dat onder
alles zijne genade u genoeg zal zijn.
Als gij gebeden hebt in dagen van bangen
twijfel en zware geloofsbeproeving op
uw wachttoren, om met een stil gemoed
het liefde-fluisteren des Heeren op te vangen
waarin Hij spreektGij klein geloovige,
waarom hebt gij gewankeld Ik heb voor
u gebeden, dat uw geloof niet zal ophouden I
Als gij gebeden hebt in oogenblikken
van hooggaande bestrijding en aanvechting
op uw wachttoren, opdat de trouwe
Zaligmaker uw bange ziel vertroosten en
sterken moge, zeggende Vrees niet, want
Ik heb u verlost, en ziet, Ik ben met u
alle de dagen, tot aan de voleinding der
wereld
Zalig, als wij geleerd hebben te bidden,
om daarna ook op te merken. Met Habakuk
den wachttoren beklimmen, om met ver
beidend hart Gods antwoord te ontvangen.
Met David te zeggen„d'Oogen houdt mijn
stil gemoed opwaarts, om op God te letten."
Of met Asaf: „Ik zal hooren wat God de
Heere spreken zal, want Hij zal tot zijn
volk en gunstgenooten van vrede spreken,
maar dat zij niet weder tot dwaasheid
keeren.
Wie zoo leeft, wandelt zeker. Diens hart
en mond zullen meermalen met den dichter
psalmzingen
God zij altoos op 't hoogst geprezen
Lof zij Gods goedertierenheid,
Die nimmer mij heeft afgewezen,
Noch mijn gebed gehoor ontzeid.
Ps. 66 10.
Hoe het vroeger was.
A.bonRtm«BtsprQ8per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 eent.
AAverttltUprtJl t 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie
UITGA Y1 VAN DE
Adres vu de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Niddelbarg.
Berichten, Opgaven Prelikbeurten en Advertentiên tot
uiterl(k Vrjjdaf morfen te zenden een de Drukkere
LITTOOLJ OLTHOFF, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
Ik stond op mijne wacht, en ik
stelde mij op de sterkte, en ik hield
wacht om te zien, wat Hij in mij
spreken zou en wat ik antwoorden
zon op mijne bestraffing.
Toen antwoordde mij de Heere.
Habakuk 2 1, 2a.
Van der Veen.
KEBKDLIJfi LEVEN.
Wees maar niet bezorgd, dat ik van plan
ben om een antwoord te zoeken op de vraag,
hoe het vroeger was met het huiselijk, maat
schappelijk en staatkundig leven. Ik denk er
niet aan. Het zou ook een taak zijn, welke zoo
uitgebreid was, dat men misschien er aan be
ginnen kon, maar zonder te weten, waar men
uitkomen zou. De vraag is daarbij zoo onbe
paald, dat men wel eerst eens zeggen mocht
tot welk tijdstip men wilde terugkeereü. Het
zou bovendien een ondankbaar werk zijn, want
de menschen van tegenwoordig hebben weinig
tijd om zich ernstig rekenschap te geven van
wat er voorheen gebeurde. Zjj zien vooruit en
trachten door de donkerheid, welke ons om
ringt, heen te blikkeD. Met spanning verlangen
zij naar de dingen, welke komen zullen, en dit
te meer, naarmate ieder gevoelt, dat het zooals
het thans is niet blijven kan. Daarvan is het
gevolg dat bijna allen met aandacht luisteren,
als iemand zegt, dat hij eens beproeven wil
om te voorspellen, hoe de dingen zich verder
ontwikkelen zullen.
De vraag, hoe het vroeger was, wil ik dan
ook beperken en ik ga dan ook niet terug naar
een tijd, welke reeds lang tot het verleden be
hoort en ik wil ook niet een breed terrein
zoeken. Het is er mij om te doen om even te
laten zien, welke idealen vele Gereformeerden
nagejaagd hebben ten opzichte van de kerk in
't laatst der vorige eeuw en tevens nagaan,
wat er van uitgekomen is.
Destijds was er de Christelijke Gereformeerde
Kerk, welke dagteekende van 't jaar 1834.
Daarbij waren er hier en daar enkele kerkeD,
welke ontstaan waren uit de beweging welke
ds. Lsdeboer door zijn breken met de Hervormde
Kerk in 't aanzijn had geröepèn. Deze Gerefor
meerden, welke nog in het Hervormde Kerk
genootschap warén, kwameh voor een groot deel
onder de leiding van Kuyper en Rutgers tot
de Doleantie. Van meet af werd verstaan, dat
kerken, welke teruggekeerd waren tot de leer,
den dienst en de tucht der vaderen niet los
naast elkander mochten blijven staan en daarom
werd aangedrongen op hereenigiDg van alle
kerkeD, die niets anders bedoelden dan om de
Gereformeerde Banier op de oude erve onzer
•vaderen te onthullen. Hoewel het niet zoo ge
makkelijk ging om het voorgestelde doel te
bereikeD, toch gevoelden allen in meerdere of
mindere mate, dat het daartoe komen moest.
Men kon wijzen op de bezwaren, men kon voor
waarden stellen, maar niemand durfde te zeggen,
dat vereeniging onnoodig was. De gemeenschap
pelijke belijdenis drong er toe. Het was toch
de Confessie van alle Gereformeerde Kerken in
Nederland. Ook de kerkorde, welke we ont
vangen hadden uit de hand der vaderen, welke
de bepalingen bevatten, waaraan men zich
houden wilde voor de regeling der kerk wees
in dezelfde ricbtiDg. De bevrijding uit onnatuur-
lijken dwang eischte, dat men elkander zocht
om voortaan de aangewezen paden te bewan
delen. De vereeniging der kerken kwam dan
ook in 1892 tot stand.
Doch ofschoon dit een belangrijke stap was
op den weg, waarlangs men voorttrekken moest,
toch was het doel niet bereikt. Een deel zoo
wel van de Christelijke Gereformeerde als ook
sommigen van de Nederduitsch Geref. kerk
weigerden mee te gaan en noemden zich de
kerken der Afscheiding en beweerden, dat zij
alleen trouw gebleven waren aan wat de vaders
de Cock, van Velzen, Scholten, Brummelkamp,
van Raalte e. a. op 't oog hadden. Hun woord
vond in verschillende kringen weerklank en op
vele plaatsen hebben zjj een gemeente, die tot
dusver niets weten wil van gemeenschappelijk
te leven met de Gereformeerde kerken. Dacht
m n in het begin, dat de strijd wel luwen zou,
gebleken is nog in de laatste maanden, dat zij
er niet aan denken om de Gereformeerde kerken
te zoeken. Instede van toenadering is er ver-
wjjderiDg en van die zjjde wordt zelfs meer
malen het wapen der verdachtmaking gebruikt
om ons in miskrediet te brengen. Daarmede
wil ik geenszins zeggen, dat er onzerzijds steeds
met wijsheid en beleid gehandeld is, wgl er
meermalen onvoorzichtige uitdrukkingen zgn
gebezigd, maar wel durf ik met vrijmoedigheid
beweren, dat de Generale Synodes onzer kerken
zich steeds beijverden om niet noodeloos stof
op te jagen. Wanneer nu slechts deze of gene
in een onderling gesprek eens had vergeten
dat men ook in zijn getuigenis aangaande een
kerk waar moet zijn, we zouden er gemakkelijk
het zwijgen kunnen bewaren, doch nu sommige
leidslieden, vooraanstaande mannen in die
kringen zoo iets durven te bestaan, is het een
bewijs, dat de stemming in die kerken er nog
niet op wijst, dat we weldra betere tijden tege
moet gaan.
Bovendien was het de bedoeling om ook alle
andere kerken, die in onze belijdenis de uit
drukking eerden van hun geloof te bewegen
om de eenheid te zoeken. Jaren achter elkander
is in die richting gewerkt, maar het heeft zoo
goed als niets opgeleverd. OnlaDgs hebben
sommige onzer kerkelijke bladen hun blijd
schap uitgesproken dat er althans in één ver
gadering een stem was opgegaan, welke het
verlangen uitsprak naar vereeniging met kerken
van dezelfde belijdenis. Doch of daarvan ook
gevolgen zijn, kunnen we niet zeggen en wij
denken aan het spreekwoordéén zwaluw
maakt nog geen zomer. Overigens hebben die
kerken en groepen ons verzoek naast zich neer
gelegd, zonder er zich verder aan te storen.
Nog verder strekt zich het ideaal uit. Wij
dechten natuurlijk ook aan alle Gereformeer
den, nog altijd achtergebleven in het genoot
schap en we meenden, dat zij toch op den
duur wel eens tot een daad zouden moeten
komen. Ons leek het toe, dat het onmogelijk
is om in waarheid gereformeerd te zijn en
steeds weer te buigen voor reglementen, die
verplichten tot ongehoorzaamheid aan den
Koniüg der kerk. Maar de jaren gaan voorbij
en deze gereformeerden blijven, waar zjj zich
bevonden. Zij zitten wel niet stil, zij spreken
nog wel uit, dat de synodale organieatie in
strijd is met hun belijdenis, maar zij blijven
kerkelijk samenwonen met modernen, socialis
ten en zelfs met hen, die het Boedhisme hooger
stellen dan het christendom. Zie, daar kunnen
wü niet bij. Wij hebben nimmer gezégd tot
hendoe als de Cock en handel als Knyper,
maar wel breekt met eiken ongerechtigden
band en toont, dat g$ den Christus als Koning
Zijner kerk eert. Doch het blijft zooals het
was en dit is droevig.
Waarom 'i De volgende week bg welzijn het
antwoord. Bogha,