Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
35e Jaargang.
Vrijdag 30 September 1921.
No. 39
UIT HET WQOK1),
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Da. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vista Hsdiflirksrs: 0.0. I. J. v. t IEEI, J. 0. SIELEISA, F. i. v. i EIDE, B. MEIJER, bb F. I. J. VDlf.
PSRSVEREEN1G1NG ZBBUWSCHM KERKBODE.
Aflrei vu da Administratis
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, ftiiftelbnrg.
DE RAMPZALIGHEID DER
GODDELOOZEN.
Ia de eerste helft van dezen psalm werd
gehandeld over de zaligheid der rechtvaar
digen en werd ons het liefelijk beeld ge-
teekend dergenen, die wandelen in de
vreeze des Heeren. Zij zijn gelijk aan een
boom, geplant aan waterbeken, die zijne
vrucht geeft op zijnen tijd, en welks blad
niet afvalt. Zoo zijn zij dus als rechtvaar
digen vast ingeworteld in den levensgrond,
Christus Jezus uit dien grond trekken zij
hunne levenssappen, zoodat zij altijd groen
en frijch blijven en steeds nieuwe vruch
ten voortbrengen. Hun levenskracht is
onvergankelijk en niets is in staat hun
heerlijken gelukstaat te verstoren of te
vernietigen.
En daarop volgt dan in de tweede helft
van dezen psalm de teekening van de
rampzaligheid of het vreeselijk lot der
goddeloozen, welke teekening dan wordt
ingeleid met de woorden: „alzoo zijndegod-
deloozen niet", n.l. als een boom bij eene
watérbeek. Het spreekt vanzelf, dat de
psalmist met deze beschrijving van het lot
der goddeloozen de bedoeling heeft hen te
doen opwaken uit hun zonden-slaap, opdat
zij nog in den dag der genade zouden
leeren zoeken, wat tot hunnen eeuwigen
vrede dientalsook om de godvruchtigen
er aan te herinneren, uit welken grooten
nood en dood zij verlost zijn, opdat zij des
te meer er naar staan zouden hunnen ge-
nadigen God te eeren en te danken door
steeds rijkere vruchten van godzaligheid
voort te brengen.
„Alzoo zijn de goddeloozen niet". Wat
verstaat hier de psalmist onder godde
loozen? Misschien alleen groote zon
daars als dieven, vloekers, dronkaards,
moordenaars enz.? Natuurlijk ook dezen.
Maar dezen volstrekt niet alleen 1 Goddeloos
is elk mensch, ook al heeft hij nimmer
gestolen, gemoord, gevloekt, ook al heeft
hg zich nimmer aan eene of andere schan
delijke of ergerlijke zonde schuldig ge
maakt, die nog leeft zonder God. Men
kan de braafste en deugdzaamste aller
schepselen zijn, uitblinkende in de schoon
ste burgerlijke en zoogenaamde christelijke
deugden en toch goddeloos, zonder God
in de wereld. Goddeloos is ieder, die nog
in de zonde ligt en nog niet door het bloed
van Christus gereinigd is van alle onge
rechtigheid. Goddeloos is ieder, in wiens
hart de vreeze Gods nog niet aanwezig is,
en die het Woord des Heeren nog niet
heeft gekozen tot richtsnoer van zijn den
ken, spreken en doen.
Goddeloos is niet maar een Saul, een
Absalom, een Achab, een Herodes, maar
ook de biddende Farizeër in den tempel
en de rijke jongeling, die tot Jezus kwam.
Goddeloos is niet maar degene, die
vloekend en spottend zijn leven doorbrengt,
maar ook degene, die meeloopt met Gods
volk, getrouw met dat volk opgaat naar
de voorhoven des Heeren, maar wiens hart
nog niet recht is voor God en die van een
innerlijke behoefte aan de genade Godsin
Christus nog niet weet.
Hoe is nu het lot der goddeloozen Vers
4 zegt„alzoo zijn de goddeloozen niet".
Met deze woorden teekent de psalmist
eerst, hoe het lot der goddeloozen niet is,
n.l. in niets gelijkend op het lot der god
vruchtigen. De godvruchtigen zijn vast in
geplant, zoodat geen storm hen kan neder-
werpen. Alzoo zijn de goddeloozen niet.
Hunne wortelen zitten los, ji eigenlijk
hebben zij in het geheel geen wortelen.
Mogen zij dan ook al een tijd schijnen
vaat te staan, al3 de storm des levens op
steekt, en de aanvechtingen en beproevin
gen komen, wordt hun levensboom ont
worteld en liggen zij weldra geknakt en
gebroken neder. Maar eigenlijk is deze
beeldspraak niet goed. Wij mogen den
goddelooze niet bij een boom, zg het dan
ook een dorren boom, vergelijken. De
rechtvaardige is een boom de goddelooze
is geen boom, zelfs geen dorren of omge
vallen boom. De dichter vergelijkt hem
bij het kaf, dat de wind henendrijft. Gij
gevoelt, dat woord „k a f" zegt nog veel
meer. Een losse boom heeft nog wortelen.
Een doode boom heeft nog doode worte
len. Maar het kaf is geheel zonder wortel.
Een dorre of doode boom kan nog in den
grond staan, maar het kaf ligt boven op
den grond. En als een dorre boom door
den storm verbroken wordt, en op den
grond nedervalt, dan blijft hij daar nog
liggen. Maar het kaf blijft niet liggen. Bij
het minste windvlaagje zelfs vliegt het op
en wordt weggedreven.
Welk een tredende beeldspraak, niet
waar Een goddelooze is als het kaf.
Het kaf is slechts de ledige bolster van
een graankorrel. Het mist alle levens
kiem, ook al zou het door den wind weg
gedreven worden midden in de waterbeken.
Zoo ook de goddelooze 1 Alle leven ont
breekt hem, zelfs het kleinste kiempje.
Eq al zou hij te recht komen midden in
de geestelijke waterbeken, het zal hem
geen nut doen, zoolang hij kaf blijft.
Niemand zal zalig worden, omdat hij ver
keerd heeft onder Gods volkomdat hij
met het Woord des levens en met de
vertroostingen des evangelies gedurig in
aanraking kwamomdat hg een trouw
lezer der Schrift en een ijverig bezoeker
van de samenkomst der geloovigen was.
Kaf blijft kaf, ook al dompelt gij het tel
kens onder in het water der beek. Eerst
moet door hooger hand het kaf in een
pit zijn veranderd, dan kan er door de
besproeiing met de waterbeken een boom
van groeien.
En omdat het kaf alle levenskiem mist,
kan het ook onmogelijk vrucht dragen.
Al zoudt ge ook een berg van kaf samen-
hoopen, het blijft buiten staat ook maar
één blad of ééne vrucht voort te brengen.
Zoo ook de goddelooze! Daar alle inwen
dige levenskracht hem ten eenenmale
ontbreekt, kan er uit hem zeiven van
nature in der eeuwigheid geen vrucht
voortkomen. Hij is dan ook gansch niets
waardig in zichzelveD, hol, ledig, tot niets
deugende, waardeloos als het kaf, ledig
als het kaf, licht als het kaf. Geen storm
wind is daarom noodig, om hem weg te
maaien van zijne plaats; dat vermag zelfs
het minste koeltje.
Dat dan deze ontroerende beeldspraak
den goddelooze tot nadenken stemme,
want elk oogenblik kan hij wegstuiven
als het kaf. Dat zij hem leere, dat hij
zelf gansch onmachtig is om van kaf tot
boom te worden. Daartoe is noodig een
kracht van boven. Kaf blijft kaf, tenzij
Gods wondermacht het aanraakt. Dat dan
uit het hart des goddeloozen de bede op-
stijge, dat dat wonder der goddelijke aan
raking aan hem moge geschieden. Dan
wordt hij van een licht opvliegend, niets
waardig kaf tot een vastgewortelde, vrucht
dragende boom. Geen storm kan hem dan
vellen. Eiken storm kan hij dan trotseeren,
den storm des levens, den storm des doods,
den storm des oordeels.
In vers 5 zet de psalmist de teekening
van het lot der goddeloozen voort„daarom
zullen de goddeloozen niet bestaan in het
gericht, noch de zondaars in de vergadering
der rechtvaardigen". Waarom niet Om
dat de goddeloozen zijn als het kaf, omdat
zij geen leven, geen wortelen, geen vas
tigheid hebben, en innerlijk en uiterlijk
nietswaardig zijn. In het heilig gericht
Gods, dat eenmaal over alle menschen zal
gaan ten laatsten dage, staan de godde
loozen zonder eenigen steun, geheel aan
zichzelven overgelaten, niets hebbend om
zich aan vast te houden, als de storm van
dat gericht tegen hen aanslaat, en daarom
moeten zij vallen. En die val is groot,
want zij storten daardoor neder in de
peillooze diepte van het eeuwig verderf,
waar zij als het kaf met onuitblusschelijk
vuur worden verbrand.
Ziet, dat is der goddeloozen en der zon
daren vreeselijke toekomst, ook al hebhen
zij in dit leven in de gemeente en onder
de kinderen Gods nog een plaats ingeno
men. Een tijdlang kunnen de goddeloozen
met de rechtvaardigen samengaan. Het
onkruid groeit in dezelfde voren als de
tarwe, en het kan soms zóó op de tarwe
gelijken, dat het verschil aan onze waar
neming ontsnapt. In de vergadering der
rechtvaardigen, in de gemeente Gods kun
nen menschen zijn, die ddar een naam
en een vooraanstaande plaats
hebben, die door hun kennis in de waar
heid van Gods Woord en hun aantrek
kelijk spreken over den weg der zaligheid
de aandacht op zich vestigen, en die toch
niets anders zijn dan onkruid en kaf.
Maar eenmaal wordt hunne innerlijke
nietswaardigheid en ledigheid openbaar.
In het eindgericht, wanneer het kaf van
het koren zal gescheiden worden, zullen
zij voor eeuwig van de vergadering der
rechtvaardigen worden uitgesloten, want
in haar zal niet inkomen, iets dat ont
reinigt, en gruwelijkheid doet en leugen
spreekt. In de schuren van het Vaderhuis
is niets anders dan tarwe, zuivere tarwe;
al het kaf is buitengeworpen, ook al dat
kaf, dat hier door het menschelijk oog
niet van de tarwe kon worden onder
scheiden.
Vers 6 is een treffend slotwoord van
den ganschen psalm. Al het heerlijke, wat
er in gezegd werd van den rechtvaardige,
wordt samengevat in de woorden„de
Heere kent hunnen weg". Al het ontzet
tende, wat er in werd gezegd van den
goddelooze, wordt uitgedrukt in de woor
den: „hun weg zal vergaan".
De Heere kent den weg der rechtvaar
digen. De w e g des menschen is heel zgn
bestaan en leven, met al zijn doen en
laten, met al wat hem tegenkomt, bedroeft
en verblijdt. En wanneer nu hier gezegd
wordt, dat de Heere den weg der recht
vaardigen kent, dan beteekent dat niet
maar, dat die weg voor 's Heeren alwe
tendheid naakt en geopend is, want dit is
ook het geval met den weg der goddeloo
zen. Neen, het wil vooral zeggen, dat de
Heere den weg der rechtvaardigen in
liefde kent. Het is dat kennen, dat zgn
grond heeft in het eeuwig welbehagen en
dat zich openbaart in de bijzondere zorg
voor Zijne gunstgenooten. En daarom zal
die weg krachtens dit kennen der Zijnen
in liefde uitloopen in het Vaderhuis.
Maar de weg der goddeloozen zal ver
gaan. De weg van den rechtvaardige
heeft den Heere ten doel en daarom gaat
die weg naar boven. De weg der god
deloozen richt zich van den Heere af, en
daarom gaat die weg naar beneden; die
weg daalt steeds meer af naar de diepte
en de duisternis, om straks uit te loopen
in het eeuwig verderf.
Zoo hebben wij dan in dezen psalm de
ontzaggelijke tegenstelling tusschen de
zonde en de genade in beider openbaring,
maar tegelijk beider einde, vloek en zegen
in trjd en eeuwigheid. Of zalig of
verloren, dat is de aangrijpende pre
diking van dit Godswoorden de beslis
sing daarover valt hier aan deze zijde des
grafs. Een middenweg is er niet. Recht
vaardig of goddeloos! En dus
uw weg voerend naar de lichtstad van
Koning Jezus, of naar den duisteren kerker
van den helschen geweldenaar. O, hoe
heerlijk, als het licht uit de hoogte, af
stralend van uwen verheerlijkten Zalig
maker, zijne stralen werpt op uwen weg.
Dan zult gij niet bedrogen uitkomen. Dan
kunt gij welgemoed voorwaarts gaan, al
zal u dat menigwerf strijd en inspanning
kosten. Maar uit de bron der genade,
die in Christus is, vloeit u dan telkens
nieuwe kracht toe, zoodat gij dan steeds
meer in u zelf de belofte vervuld ziet:
„die den Heere verwachten zullen de kracht
vernieuwenzij zullen loopen en niet moede
worden, zij zullen wandelen en niet mat
worden". En eerlang zult gg dan door
het jongste gericht heen aan de hand van
uw Heiland binnengeleid worden in de
vergadering der volmaakte rechtvaardigen.
Hebt gij echter nog geen hope op de
zaligheid, waarvan hier in dezen psalm
wordt gesproken, neem dan de waarschu
wing van dezen psalm ter harte. Gaat
gij nog op den weg der goddeloozen, be
denk dan, dat die weg zal vergaan, want
Abonnementsprijsper kwartaal b$ vooruitbetaling f 1,—
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs t 15 cent per re*elbp jaarabonnement van
minstens 500 rebels belangr|ko redactie
UITGAYI VAM DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
niterlfk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkere
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelbare.
Alzoo zijn de goddeloozen niet,
maar als liet kaf, dat de wind
henendrijft.
Daarom zullen de goddeloozen
niet bestaan in liet gericht, noch
de zondaars in de vergadering der
rechtvaardigen.
Want de Heere kent den weg
der rechtvaardigen, maar de weg
der goddeloozen zal vergaan.
Ps 1 4-6