FEUILLETON. Van meiSGhen, zooals er züi Het gaat juist den godJeloozen zoo menigmaal voorspoedig, terwijl daarentegen den kinderen Gods, door smart op smart de tranen bij volle bekers worden uit perst. Indien ge steeds zonder kastijding waart, welke alle kinderen Gods deelachtig ge worden zijn, dan hadt gij reden om te denken: „ben ik ook een bastaard en niet een kind." Heb dus goeden moetuw rampspoed is een teeken dat God u lief heeft; het is een stem waarin zijn liefde u tot zich roept, het is een werking zijner genade om u tot onvergankelijke vreugde op te leiden. B dt dat de werken Gods in u geopen baard worden. De vreugde en de heerlijkheid des hemels zult ge niet beerven, die u onder rampen tegen God verheft of te midden van voor spoed Hem vergeet zoo ge u niet nog van harte bekeert. Buiten dien zult gij eenmaal moeten tot straf lijden het eeuwig verderf en het met vruchteloos naberouw beklagen dat ge, in den dag der genade, u niet door zijn band wildet laten leiden. Maar welaan, gij, die in voorspoed uw weg bewandeld of onder tegenheden ge bogen gaat, wend u naar het kru:s van den Heiland, die door zijn lijden en sterven voor zondaars een eeuwige vreugde ver worven heeft en die nu in zija heerlijk heid leeft, om u door alle stormen en gevaren heen te brengen in de veilige haven. Aan Hem u gehouden, op Hem u verlaten, aan HemTi toebetrouwd. En met den blindgeborene, in wien Gods werken geopenbaard werden, zult gij eens het verheerlijkt aangezicht van den Obristus aanschouwen en in het vaderhuis uw va der danken voor alles, ook voor het zwaarste kruis, dat Hij u op aarde be schikte. F. W. J. Wolf. Vrouwepolder. KMBKELIJTK LEYE3T. „De grond van ons geloof. (Slot). ZENDING. Zeodingsd8g van de Classe Middelburg. In het Ochtenblad van de Nieuwe Rotter- damsche Courant van 6 Sept. 1.1. staat een verslag over een vergaderiDg van moderne predikanten in de Noordelijke provincifs, te Leeuwarden gehouden en wij nemen daaruit over wat dr. Swart van Sybrandaburen er ge zegd heeft over „De grond van one geloof". „Geloof is vertrouwen op God en leidt tot levensvernieuwing. In deze d* fiaitie ligt reeds opgesloten, dat dit geloof zgn grond heeft in God, dien wij kennen als heilige liefde. Het «eloof onderstelt de bovenzinnelijke werkelgk- eid van zijn grond, het kan niet leven uit de godsgedachte alleen. Ieder geloovige komt te staan voor de pijn lijke vraag, of we hier te doen hebben met een illusie, dan wel met de allerhoogste wer kelijkheid. Er is geen wetenschappelijk bewjjs in strikten zin en de praktijk van het geloofs leven is van dien aard, dat men moeilijk van daaruit tot de waarheid van den geloofsgrond kan besluiten. W| hebben dan ook te doen met theore tische en praclische bestrijding. De eerste be strijders staan zelf buiten het geloof en be schouwen het verschijnsel nit kultuur-historifcb, eeonomisch of psychologisch oogpunt. Voor hen is da diepste grond van het geloof ge brekkig inzicht. DOOE HIGÖ KI.VGM WS. „Accoord. Ik zal Jansen doen weten, dat het bedrag, dat hij als borg verschuldigd is, met dit bedreg is verminderd „Dank u wel. Dan komt het wO in orde." Harm vertrekt met een glimlach op het ge laat, dat hij Jansen zoo'n dienst heeft kunnen bewijzan. In de stad doet hij niets meer. Hg houdt niet van het stadsleven en spoedt zich naar het dorp, om Mieke te halen, die hem wacht. Aan den achterkant van het huis ligt het bootje gereed, waarmee ze naar huis zullen roeien. „Wat zie-je er „stadsch" uit, jong," zegt Mieke vrooljjk gestemd, hem desondanks trotsch aanziend. „Na kunnen de dorpiche menschen je niets schelen." Harm geeft geen antwoord, als hij de riemen aanvat. Hij is vol. Vandaag moet het maar, denkt hij. Hij zal straks, als ze alleen op het water zijn, Mieke vragen, is zijn vast voornemen. En jn zjjn hart bidt hjj, oprecht: „God, doe het De een wijst op een primitieve cultuur, ia 't algemeen (positivisme), de ander op gebrek kig verstaan en beheerschen der productie krachten op het onbevredigende van het leven in de huidige maatschappij, (historische mate rialisme)weer een ander op gebrekkige psy chologische kenüis, die uit transcendente oor zaken fcfleidt, wat in zijn wezen een zuiver immanent proces is. (Starbuch en James gaan dien kant uit). Zoo wordt de grond van het geloof ondergraven, het geloof wordt illusie voor beter inzicht moot het wijken. Terecht zegt Eucker, dat zij, die de sterkste kuituur - macht tot illusie verklaren, bezwaarlijk zullen ontkomen ran volslagen illusionisme. Tegen deze methode om het geloof te herleiden tot iets anders dan waarvoor het zich zelf uitgeeft, zal ieder geloovige zich verzetteD. Schleier- macher, Windelband, Eucken, von Hartmann hebben den eigen aard van het godsdienstig bewustzijn gehandhaafd. Naast de theoretische bestrjjdiDg staat de practische. Het geloofsleven is in doorsnee niet van dien aard, dat het de onderstelling van zijn goddelijken oorsprong rechtvaardigt. Eucken heeft op deze practische bezwaren tegen de waarheid des geloofs sterk den nadruk ge legd. Het geloofsleven mist het vermogen om zijn idealen door te zetten tegenover de natuur. Het staat verder machteloos tegenover de pretenties van een doorsnee-kuituur, zooals wij die in onze samenleving zien. Vervolgens is het geestesleven in z:ch zelve altijd hopeloos verdeeld, eon gevolg vooral van menschelijke beperktheid en eenzijdigheid. Eindelijk mist de mensch het vermogen om in zijn eigen innerlijk een Rgk des Geestes op te bouwen en zoo bij zichzelf te komen tot de „unerfctiit- terliche Gewissheit einer löheren Ordnung der DiDgb". Op deze feiten valt volgens spr. niets af te diDgen. Het geloof staat of valt echter niet met ons inzicht in zijn redelijkheid of onrede lijkheid. Het pessimisme blijkt juist de be staansvoorwaarde te z|jn voor het geloof Wij staan hier voor diepten, die de menschelijke rede niet peilen kan, wij hebben hier te doen met een oerkracht, die zijn grond heeft in Hem, die woont in 't ontoegankelijk licht. Eucken eindigt dan ook met te zeggen alles blijft vol problemen en raadselen; maar bij alle donker heid blijft zooveel zeker, dat rea bovenmen- schelijk geestesleven üiet louter inbeelding is. Het moge zijn een macht der „Erhabenheid", die als wet en gericht over ons heerscht, of een macht die zich ons vriendelijk en welge zind betoont, het is en blijft een werkelijkheid, „fel enfest gesichert gegen eine mollige Ver- neinuDg und VerwerfuDg". Wie niet in het geloof leeft, die blijft erop zjjn best sceptisch tegenover staan, en brengt het voor zich op zijn hoogst tot een agnostische stemmiügsreligie. Geloof onderstelt en brengt positieve Godskennis. De bron is Jezus Christus en zijn Evangelie. Hierbij staan wij tegenover den tijdelijken vorm, die in den Bijbel tot ons is gekomeD. Ia zijn wezen gaat het Evaogelie ver boven eiken vorm uit. Het eeuwig Woord Gods, dat in Jezus Chris tus voor ons de heerlijkste gestalte heeft aan genomen, biedt ons den vasten grond, waarop ons geloof alleen groeien en vrucht drogen kan. Hier is ons geestelijk leven veilig Hier wordt het door de macht eener eeuwige liefde uitgeheven boven alle nood en dood. Zoo be wegen we ons dan in de lijn der Christelijke traditie en staan we op het fundament, dat door de profeten en de apostelen is gelegd. Zoo zal het geloof zich kunnen handhaven niet alleeD, maar zal het blijken te zijn een zege vierende krecht in de branding van het mo derne leveD, vastheid en richting gevend aan de talloos velen, die zoeken en twijfelen, hen ophfffend boven de nooden van zonde en levens lot Daar de sfeer der vrijheid der kinderen Gods." We leggen dit onza lezers voor om eens te laten zieD, hoe er onder de tegenwoordige mo dernen zijü, die naderen tot de belijdenis, welke we hebben. Ik wijs daartoe op dit gedeelte „Het eeuwige Wcord Gods, dat voor ons de heerlijkste gestalte hieffc aangenomen biedt ons den vasten grond, waarop ons geloof groeien en vrucht dragen kan. Hier is ons geestelijk leven veilig. Hier wordt het door de macht eener mij gelukken. Geef Gjj het mg." Over koetjes en kalfjes pratend, roeien ze voort, tot Mieke plots zogt„Ik heb wat ver geten- Ik moet beslist terug." „Niet erg," zegt Harm en wil de de boot om- keeren. „Neen, roei even naar den wal, dan zal ik wel loopeü," zegt Mieke dan Hij doet het en zij haast zich naar het dorp terug, terwijl hij geduldig wacht. „Bonjour." Norsch, onverschillig komt dat woord er uit. Harm kijkt op uit z'n overpeinzingen en ziet tot z'n groote verbazing Jan Jarsen voor zich staan, die in „kennelgken staat" verkeert. Hg ziet eveneens de logge, valsche tronie van den halfbeschonken bochelvermoedt, dat deze beleedigende woorden hem naar het hoofd zal slingeren. Hij neemt zich voor, kalm te blgven. „Zoo, zoo. met het liefje op stap? Ja, ja, ik heb ze wel gezien. Harmpje weet wel, wat-ie doet!" Inwendig kookt het Harm, maar hij houdt zich nog goed. Toch kan hij niet nalaten te zeggen „Je moest je schamen, JaD, om in zoo'n tosstand te verkeeren. Wat bezorg jjj je ouders toch een verdriet. Je moet eens weten, hoe je vad9r er onder lijdt. Waar heeft die goeie man het aan verdiend „Bemoei jij je maar met je eigen zaken," hakkelde de beschonkene. „Met de mijno heb-je niet te mnken. Allemaal maar strooplikkerg. Ik ken dat wel. Gceie vriendjes blijven met de eeuwige liefde uitgeheven boven alle nood en dood Zoo bewegen we ons dan in de lgn der christelijke traditie en staan we op het funda ment, dat door de profeten en de Apostelen is gelegd". De tijd is voorbij, waarin men min achtend de overlevering der eerste eeuwen van het christendom geheel ter zjjde zette als on betrouwbaar en dit doet ons goed. Het is dan ook ntet vreemd, dat een in het debat opmerkte, dat hjj getroffen was door een wijze van spre ken eigen aan de orthodoxie. Blijkbaar achtte hij het dan ook verkeerd, want hg liet er op volgeD, dat zulks niet gerechtvaardigd was door den tegenwoordigen stand van de N. Testamentische wetenschap. We kunnen best verklareD, dat er in dien kriüg bedenkingen rezen tegen een dergelijke voorstelling. Doch er staat tegenover, dat zoodra er besef van zonde ontstaat en begeerte naar verlossing, er ook een zoeken komt naar zekerheid en dit vindt geen bevrediging in loutere ontkenning. Zij weten dan ook niet, wat zij dedeD, die aan de historie van Jezus' leven op a.rde hebben getwijfeld en die dezen twijfel hebben trachten te billijken door te verwijzen naar wat deze of gene wetenschappelijk man heeft gezegd. Als W8 lust hadden om te kritiseereD, dan zouden we ook heel wat bezwaren kunnen in brengen tegen wat door den inleider gezegd is, doch daar aan denken we thans niet. Het was er ons enkel om te doen om even te laten uitkomen, hoe er onder de modernen een ern stig streven is om tegenover de loochening van de groote beteekenis, welke de Christus heeft voor het geloofsleven, te wijzen op de waarde der traditie. Veler hunner zien in, dat een mensch niet zonder geloof kan en dat msn 2ich daarom ernstig rekenschap moet geven van den grond, waarop het geloof rust. Het komt me voor, dat de Inleider ook zeer goed gevoeld heeft, hoe moeilijk het is voor een mensch om tot het geloof te komöD, wijl hg zegt: „Iedere geloovige komt te staan voor de pgnlgke vraag, of we hier te doen hebben met een illusie dan wel met de allerhoogste werkelijkheid. Er is geen wetenschappelijk be wijs in strikten zin en de practgk van het geloofsleven is van dien aard, dat men moeilijk van daaruit tot de waarheid van den geloofs grond kan besluiten". Het zal altgd wel bezwaarlijk geweest zgn om voor zichzelf tot zekerheid te komen, maar tegenwoordig is dit zeker zoo, want men heeft zoo laDg en zoo hevig gebeukt tegen allo vas tigheden, dat menigeen staat in een wereld van louter ruïaes. Daarbij komt nog, dat er een vrees is voor al wat illusie is en dit is begrijpelijk, aangezien de gaDg der historie in den laatsten tijd al wat waarheid scheen in menig oog als een zeepbel heeft doen uitren- stuiven. MeeniDgen, opvattingen en beschou- wiogen, welke naar 't scheen zeer gegrond wareD, zgn aan 't wankelen geraakt en in haar ijdölheid tentoongesteld. Is 't wonder, dat men vaok twijfelmoedig vraagtZou het wel echt zgn Voor wie er zich niet mee vergenoegen kan als een stoppel te drgven op de fel bewo gen wateren van dezen tgd is het 8en moeilijk leven en vooral wanneer zg zich gevoed heb ben met de uitspraken van wgsgeeren en met de literatuur van ongeloovige schrijvers. Zoc- dra zij er aan denken om een houvast te zoe ken, dringt zich aau hen de bange vraag op is het nu illussie of werkelijkheid. Bouma. De op Donderdag 1 September j.L gehouden Zmdingssamenkomst is uitnemend geslaagd. Was de opkomst niet zoo groot als het vorig jaar, er was toch een groot3 schare uit Wal cheren en ook van buiten dit eiland. Schoon zomerweer maakte het vergaderen in den tuin tot een heerlijk genot. Eu van het begin tot het einde werd met stille aandacht geluisterd naar de sprekers. Ds. Heg aan wien bg afwezigheid van ds. Kerkhof de leiding was opgedragen sprak een kort openingswoord. Drieërlei motief had gedrongen tot het weer beleggen van een Zen dingssamenkomst. Allereerst de overweging, dat kennis van de Zendingsarbeid noodig is om baas, die een goeie zaak heeft. Ja, ja, ik begrijp het wel. Met den zoon wordt geen rekening meer gehouden, alleen, omdat hg niet met de stroopkan bg vader heeft geloopen. Ea de dochter zal natuurlijk wel zoo gek zg*D, zich te verslingeren aan iemand, die op zekeren avond kwam aanwaaien en die zgn vader niet eens kent; die den ouwe heeft gepaaid en opgezet tegen z'n eigen zoon, die..." Hg was Harm te machlig geworden. Hg bedacht niet, dat hg een halfbeschoDkene vóór zich zeghg herinnerde zich niet, dat de zoon van zgn weldoener, dat de broer van haar, die hij liefhad, daar stond. Hg hoorde alleen de beleedigende woorden, die in lijnrechten strijd waren met de goede bedoelingen van Harm en voor hg zich er rekenschap van gaf, wat hg voornemens was te doen, had hg een roei spaan gegrepen en sloeg er Jan Jansen mee op het hoofd, in z'n onberedeneerde, hartstochte lijke drift Op hetzelfde oogenhlik hoorde bg een luid gegil en den uitroep „Harm, Harm watdoe-je? Het was Mieke, die van het dorp terugkeerde. Haar gegil bracht hem tot bezinning. Tengevolge daarvan verschenen ook meerdere personen, van welke een al heel spoedig den veldwachter haalde, die toevallig iu de nabij heid woonde. En vóórdat Harm goed besefte, wat er met hem gebeurde, werd hij onder geleide von den dorpschon dienaar van den heiligen Herman- stad „onder den toren" gebracht... Hoe Mieke thuis is gekomen, heeft zg zich de liefde daarvoor te onderhouden en te ver sterken en een Zandingsvergaderiog daartoe een uitnemend middel biedt. Voorts dat du nog ds. Merkelgn deze vergadeiiog kon bijwonen en en velen het op prijs zouden stellen hem te zien en te hooren voor hg 1 October weer zou heengaan naar het Zendiügsterrein. Ea ten slotte, dat de opkomst ten vorige jare deed verwachten, dat ook nu bg velen lust en be geerte zou zgn een ZendiDgsdag bg te wonen. Hg eindigde met den wenscb, dat de verga dering, onder den zegen des Heeren mocht leiden tot het voorgestelde doel. Nadat ten lied was gezongen, sprak ds. A. Thielen van Axel over: De taak van het Evan gelie tegenover den Islam. Na in een inleiding gewezen" te hebben op de groote levenskracht van het Mohameda- nisme, dat,evenals het Christendom, een wereldgodsdienst wil zgD, en ijverig propa ganda maakt, toonde spreker, in een helderen degelgk betoog, aan wat tegenover dat Mohame- danismo de taak is van het Evangelie. Drie gedachten giog hjj daarbij verder uit werken. Tegenover het fatalisme van den Islam moet worden gesteld de verantwoordelijkheid van den menscb. Tegenover het formelisme moet worden gesteld de eisch van waarachtige bekeering des harten. En tegenover het materialisme van den Islam moet gewezen op het geestelijk heil als een go8d van hooger orde. Dj zonde wordt door den Mohammedaan feitelijk beschouwd als een noodlot. Eigenljjk werpt hjj de gehuld van de zonde op God. Maar zoo kan er geen schuldbesef komen. En daarom heeft de prediking van het Evangelie te pogen het verantwoordelijkheidsbesef te wekkeü, opdat zoo schuldbest f mogelijk worde. Formalistisch is de Islam een vormendienst. Bg het vgftal plichten het opzeggen van de Mohamedaansehe geloofsbelijdenis; het gebed de anlmoezfn: het vasten en de bedevaart naar Mekka, wordt alleen gevraagd naar uiterlijke overeenstemming met den gestelden eisch. En die uiterlijke overeenstemming heeft dan ver dienste. Daartegenover moet aangetoond, dat God het hart vraagt en dat de dienst Gods zonder waarachtige beke8riog geen waarde heeft. Ook materialistisch is de Islam. De groote zonde van het Mohamedanisme is de zinnelijk heid. Zinnelijk is ook de voorstelling van het Paradjjs met aardsche genietingen. Ea daar tegenover moet er op gewezen, dat geestelijk genot hooger is dan aardsch stoffslgk dat de zaligheid ligt in de gemeenschap met God in den vrede met God door de wegneming der zonde door dsn Middelaar, onzen Heere Jezus Christus. Ea zoo is moeilijk de taak van den Evan gelieprediker, er is wel noodig, dat het gebed vooxtdurend opga, opdat de zendeling worde gesterkt tot zjjn arbeid en zjjn arbeid gezegend worde. Ds. Merkelgn deed in een aangename leer zame causerie, interessante mededeelingen over de Javaansche samenkomsten. Daaruit bleek, dat er heel wat arbeid moet voorafgaan voor zulk een samenkomst voor de eerste maal mogelijk is De krantenverspreider komt daarbij te pas, die de adressen verzamelt van hen die eenige belangstelling toonen in den Chr. Gods dienst. Dan komt de inlandsche helper, die aan de opgegeven adressen een bezoek brengt, om nader met die menschen to sprekeD. En ten slotte gaat dan de missionaire Dienaar er op uit. Als zoo langzamerhand enkele gewonnen zgn, kan eens een samenkomst worden belegd. Die samenkomst heeft in zoover overeenkomst met de onze, dat ze geopsnd wordt door den Dienaar des Woords met het votum, dat er gebeden en gezongen en gepredikt wordt. Bjj de overeenkomst is er ook verschil. Geheel anders is ze al van samenstelling, daar onder scheidene moeders ook haar zuigelingen mee brengen, wat wel eens storend kan werkeD. Het gfzwg is doorgaans ook niet aangenaam voor iemand met eenig muzikaal gevoel. Maar daar is ook iets goeds, want daar wordt bg'na nooit g8slapeD, allen spannen zich in om te luisteren. En dat is dan weer daaruit te ver klaren ook, dat in de middagsamenkomst hot behandelde van smorgens wordt besproken en nooit goed weten te herinneren. Haar zenuwen waren danig in de war. Ma<*r wel wist de oude Jansen den volgenden morgen, dat de dokter noodzakelijk komen moest 1 Deze boog zich hoofdschuddend over het ar me meisje heen, dat in ijlende koorts ter neer lag en het steeds maar had over „Harm, den moor denaar." XIII. Inmiddels was Harm geen moordenaar. Jan Jansen was slechts bewusteloos. Ea toen hjj weer tot bewustzijn kwam, her innerde hjj zich fhuw, wat er was gebeurd. Zoo verdorven van aard was hg nog niet, dat hg da schuld van het gebeurde niet aan zichzelf gof. Hjj wi3t het met den veldwachter op een ac- coordja te gooien. Van verdere vervolging was geen sprake meer. Harm herkreeg de vrijheid. Maar bg dorst niet meer naar de Jansens te rug te gaan. Hjj schreef een brief, waarin hjj vergiffenis vroeg voor zgn daad en zgn adres op het nabu rige dorpje melde, 'n café, waarin hjj zjjn intrek had genomen, waarheen hg verzocht zgn klee deren en verdere bezittingen te zenden. Jansen had uit de stad bericht ontvangep, dat de som der borgstelling met 'n aanzienlijk be drag was verminderd. Hg begreep onmiddellijk. Ia z'n hart was hjj Harm er dankbaar voor. Wrok jegens hst gebeurde met z'n zoon ken de hjj niet. Hjj begreep volkomeü, wie hier de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1921 | | pagina 2