Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 35e Jaargang. Vrijdag 12 Augustus 1921. No. 32 UIT HET WOORD. Redactearen Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg, full lakwerkenD.D. B. J. i. VEEI, l D. RIELEIBA, P. L v. i. ESSE, B. BEIJER, u F. 1. I ROLF. PBRSVERBBN1GINQ ZEBUWSCHB KERKBODE. WATER BIJ DEN REGEN DES HEMELS. II. Zegen en toevlucht. Den man, wiens land zijn water drinkt bij den regen des hemels, wordt zijn af hankelijkheid voelbaar kenbaar gemaakt. En die afhankelijkheid heelt dan geen gering bezwaar voor het vleeschelijk over leg. Vanwege zgn afhankelijkheid kon de Israëliet in vleetchelijk overleggen, den Egyptenaar wel eens benijden. Wat een heerlijk land dat Egypte. Zoo heelemaal niet alhankelijk te zijn van den regen des hemelsZeker in Egypte moest men wel zwoegen en slaven met dat water dragen, maar daar had men dan ook wat mee 1 Daar kon men dan mee bereiken wat men wilde en overal vruchtbaren grond maken, die vruchten droeg als een kruidhof. En wat was dan Kana&a een ongelukkig land 1 Daar had de Israëliet zich uitgesloofd om den akker toe te bereiden voor de zaaiingdien geploegd en van steenen ge zuiverd dien straks bezaaid met goed zaad en daar wilde het nu maar niet regenen. Het gezaaide kon nauwelijks ontkiemen. En als het nog ontkiemde en opschoot kon het toch maar niet goed tot wasdom komen. De schijnbare onafhankelijkheid leidde in Egypte tot hoogmoed. Daar was geen nood. Daar was vruchtbaar land. Daar kon de mensch zich zei ven help sn. En de Egyptenaar dorst dan ook zeggen zij daar hadden God niet noodigzij kon den zichzelven wel helpen. En om dien hoogmoed is Egypte ten val gekomen. Straks moeten Israels profeten, Jessja en Ezechiël over Egypte het oordeel uitspreken. In Gods Naam gaat Jesajt's vloekwoord uitde Nijl zal verzijpen en verdrogen. De vijanden zullen ook de rivier verre terugdrijven; zij zullen ze uithoozen en de gedamde stroomen opdrogenhet riet en het schilf zullen verwelken. Jes. 19:5, 6 En even somber klinkt Ezechiëls Gods spraak Egypte zal worden tot een woest heid en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. Ez. 29 9. En Ik zal de rivieren tot droogte maken en het land verkoopen in de hand des boozen en lk zal het land met zijn volheid verwoesten door de hand der vreemden. Ik de Heere heb het ge sproken. Ez. 30 12. En naar dat woord des Heeren is ge schied. Het hoogmoedige Egyptische volk is geworden en tot op den huldigen dag gebleven een volk van knechten. Vreemden heerschen over hen. En wan neer niet kunstwerken door die vreemden waren aangelegd, zou het land niet in staat zijn eigen bewoners te voeden. En voor dien hoogmoed en voor die ellende wilde de Heere zijn volk bewaren, als Hij het deed wonen in een land, dat zijn water dronk bij den regen des hemels, opdat zij zouden gevoelen en erkennen hun afhankelijkheid. In kanaau was wél vaak nood omdat de regen ontbrak. En dan kon de Israëliet niet een hooge borst zetten en zeggen 't deert me nietik zal me zelf wel helpen". Hij kon zichzelf niat helpen. Als God geen regen gaf dan kwam de regen niet en dan had bij geen vrucht van al zyn arbeid. Alleen God kon hen helpen. Was de weg naar God een weg van zelfvernedering een weg van het afzien van het steunen op eigen kracht en wijsheid, als de nood ging rijpen kwam die zelf vernedering te eerder, ging de Israëliet weer naar zijn God, en kwam hij daar waar God hem zien wilde en waar eigenlijk zijn plaats was. Wat een zegen ontving dan de Israëliet in die afhankelijkheid en in den nood, die in zijn afhankelijkheid over hem kwam. Maar wat een zegen ontvangen ook wij dan nu in dezen tijd van tegenspoed, in ons machteloos staan bij onze verdorrende akkers. De Egyptische hoogmoed leeft ook in ons hart. Tot dienzelfden hoogmoed zijn ook wij geneigdtot de gedachtewij hebben God niet noodig. En we kunnen tegenwoordig zooveel op het terrein van het natuurlijk leven, dat het soms waarlijk schijnt dat we God niet noodig hebben. En als de omstandigheden dan tijden lang dien hoogmoed begunstigen, wat blijft er dan over van het b e 1 ij d e n, waartoe Gods volk in 't midden der wereld geroepen is, wij hebben God wel noodig? Maar nu kwam de tegenspoed. De tegen spoed omdat de regen uitbleef. En in dat wegblijven van den regen worden we weer herinnerd aan onze afhankelijkheid. En in dat doen gevoelen van onze afhankelijk heid wil God dan weer de booze vrucht uit dien wortel vau den hoogmoed weg nemen en ons leiden op het pad der ver nedering, op den weg naar Hem toe, om onze oogen op te heften tot Hem, die in den hemel zit. Laat er dan temidden van dien tegen spoed bij ons niet zijn een murmureeren, msiar een opmerken van dien zegen voor ons geestelijk leven, en een danken van God voor de bemoeienis, die Hij daarin met ons houdt, Laat, even vol als van dien tegenspoed, de gedachte vervuld zijn van dien zegen des Heeren. Als we dan zien op onze dorre akkers, en gevoelen onze machteloosheid, dan zullen we neerknielen voor God en van harte belijden„Heere, in ons is geene kracht door u alleen leven wij en ontvangen we wat we noodig hebben ook voor ons tijdelijk leven." En in die belijdenis zal er weer, temidden van een Godloochende wereld, de eere zijn voor God, die Hij zoakt van zijn volk. Een vernederende weg is het, waarop God door den zegen der afhankelijkheid zijn volk leiden wil, maar ook een heerlijke weg. Een weg niet leidend tot wanhoop, maar tot een heerlijk vertrouwen, omdat God wil zijn een toevlucht voor die Hem vreezen. Van dat land, waarhenen Israël over trekt om dat te erven, heeft Mozes nog meer te zeggen, dan dat het een land is, dat zijn water drinkt bij den regen des hemels. Hij mag er ook van zeggenhet is een land, dat de Heere uw God bezorgt de oogen des Heeren uws Gods zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. Het kan benauwd wezen afhankelijk te zijn. Benauwd kan het wezen voor een kind afhankelijk te zijn van een vader, die geen vaderhart heeft. Benauwd zelfs voor een vrouw afhanke lijk te zijn van een man, die niet rekent met de ordinantiën Gods. Benauwd voor een werkman afhankelyk te zijn van een werkgever, die niet rekent met God. Het is te begrijpen al is het niet altijd goed te keuren dat gezocht wordt aan die afhankelijkheid te ontkomen. Maar de afhankelijkheid, waarmee Israël afhankelijk was van zijn God, behoefde niet te leiden tot een leven in voortduren- den angst en vreezetot de benauwende gedachte, wat zal ons nu weer boven het hoofd hangen. Op zijn land van bergen en dalen rustte het oog Gods. Zag de landman in Israël zijn verdorrende akkers, God zag ze ook. Kon de landman die akkers dan niet ver zorgen, God kon dat wel en God wilde dat dan ook, want dat land was Zijn land, de erve des Heeren. Hij beloofde door den mond van Mozes, wanneer zijn volk naar zijn geboden zou hooren en doen, zoo zou Hij geven den regen huns lands te zijner tijd, morgen regen en spaden regen, opdat zij koren en most en olie zouden inzamelenen God zou hun kruid geven op hun veld voor hunne beesten en zij zouden eten en verzadigd worden, vs. 13—15. En wanneer Israël ongehoorzaam was geweest en God vanwege die ongehoor zaamheid zijn zegen en regen had inge houden, en de Israëliet bij dorre akkers verkeerde in nood, dan nog behoefde hij niet te wanhopen. Dan nóg was God Israëls God. Dan nóg waren zijn oogen op dat land. Dan was Hij geneigd de zonde te vergeven, als er bij het volk maar kwam verootmoediging en gebed. Dan zouden de oogen des Heeren zoeken of daar beneden ook oogen waren in ver ootmoediging geslagen op Hem om hulp en gunst te vragen. En wanneer er dan waren, die in verootmoediging over hunne zonden, hun oogen smeekend ophieven tot hun God in den hemel, dan zou God weer zijn zegen geven en denken aan zijn Ver bond en den regen van den hemel doen neerdalen om hun velden te drenken. Die toevlucht is er ook voor ons in onzen tegenspoed. Onze zonden zijn niet vreemd aan dien tegenspoed, maar die zonden nemen die toevlucht toch niet weg, wanneer er komt verootmoediging over en belijdenis van die zonden. Een belofte als Israël voor ohs land hebben we niet. Maar wel geldt ook nu de belofte, dat de Heere in genade ziet op die Hem vreezen. En ziet Hij in genade neer op hén, Hij zal dan om hunnent wille ook zegenen hun land. Zij er dan verootmoediging over en be lijden van de zonden. Zij er zoo een toe vlucht nemen tot dien God, die verzekert, dat Zijn oogen gedurig op ons zijn. Dan is die afhankelijkheid van den Heere geen last, maar ligt in die afhankelijkheid onze sterkte. En dan zal het onze bede zijn altgd te leven in het besef van die afhankelijkheid en in het troostend bewustzijn, dat ons land water drinkt bij den regen des hemels. HfiiJ. 1H1LIJK IdEYBHT. Het Bahaiïsme. I. Abonnementsprijsper kwartaal b® vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. iflvertentlepryii 15 cent per regelbp jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie UITftiYl VAN DE Aires van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTBOFF, ffiddelbnrg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentidn tot uiterlijk Vrijdagmorgen te Eenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOPF, Middelburg. Want liet land, waar gij naar toe gaat om dat te erven, dat is niet als Egypteland, vanwaar gij uitge gaan zijt, lietwelk gij bezaaidet met uw zaad en bewaterdet met uwen gang als een kruidhof maar het land, waarheen gij over trekt om dat te erven, is een land van bergen en dalenhet drinkt water bij den regen des hemels een land, dat de Heere uw God bezorgtde oogen des Heeren nws Gods zijn gedurig daarop van het begin des jaars tot het einde des j aars. Deut. 11 10-12. Eq de vrucht, als die er nog was, wat viel die dan tegen. Eq toch, wat een zegen ontving de Israëliet in die a f h a n k e 1 ij k h e i d Eq die afüankelijkheid kon en wilde het middel zijn hem naar God te drijven. Ieder in onze dagen heeft wel gehoord van de religieuze beweging, die sinds 1875 over heel de wereld zich voordoet en bekend is onder den naam van Theosofie. Deze geestelijke stroo- ming is van oordeel, dat in allerlei verschillende godsdiensten op aarde dezelfde diepe mysteriën schuilen, dat in alle religies een kern van waarheid zit, welke in verschillende vormen als in zoovele onderscheiden bolsters is gehuld. De Theosofie meent, dat het Christendom volstrekt niet de absolute waarheid brengt, maar slechts één onder de vele relegievormen ie, en dan nog niet eens de nitnemendste van alle religies moet geacht worden, maar die eere plaats moet laten aan het Boeddhisme. Wel schuilt in de Christelijke religie veel waarheid, maar om het wezen van die waarheid goed te doorzien, moet ge het Christendom bezien bfj het licht van de Oostersche religies. Op Theo sofische wijze nitgelegd is het Christendom dan niet zoo geheel en al verwerpelijk, maar het mag nooit wanen, dat het alleen en uitsluitend de waarheid zou bezitten. Theosofen zijn er dan ook altoos op uit, alle godsdiensten en wijsgeerige stelsels die er onder de menschen over de geheele wereld gevonden wordeD, te beatudeeren, en, den nijveren bijen gelijk, uit al die bloemen wat honig te pnren. Vooral bij de religies, die uit het mystieke Oosten hun oorsprong ontleenen, meenen zfl veel goeds te kunnen ontdekken. Tot die geestelijke stroomingen, waarmee in onze dagen dan nog al gedweept wordt, behoort het zoogenaamde Bahai-ïsmeof ook welBe- haiïsmewaarvan wij het een en ander wenschen mee te deelen. Hen, die meer uitgebreid op de hoogte wenschen gesteld te worden, verwijzen we naar een pas verschenen mooie brochure over dit onderwerp, van de hand van den Herv. predikant van Leerdam, dr. J. Severfin. Deze geestelijke strooming is één der vele in de tegenwoordige oververzadigde cultuurwereld, waarin den menschen aangeboden wordt steenen voor brood, terwijl de pretensie wordt gevoerd, dat in die religie het medicament voor de kranke wereld te vinden is. Ex Oriente Lux! is de leuze dezer eeuw. D.w.z. Uit het Oosten komt het Lichten men meent in het Bahai-ïsme een religie gevonden te hebben, uit Perzië afkomstig, die aan de Westersche cultuurwereld de ware kennis en verlossing brengen zal. Het is dan ook een

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1921 | | pagina 1