r
1
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
m'Mi
35e Jaargang.
Vrijdag 5 Augustus 1821.
No. 31
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF t© Oost-Souburg.
ODE.
WATER BIJ DEN REGEN DES HEMELS.
I. Afhankelijkheid.
Het natuurlijk leven dreigt nu vanwege
den tegenspoed op heel ons denken beslag
te leggen.
Waren daar de zegeningen even groot,
of grooter nog dan nu de nadeelen, dat
gevaar zou minder dreigen. Van de zege
ningen Gods toch kan over 't algemeen
niet worden gezegd, dat ze bijzonder de
aandacht hebben en de opmerkzaamheid
gaande maken.
Maar anders is dat bij de nadoelen en
rampen. Die worden niet vergetendie
worden opgemerkt, die trekken de op
merkzaamheid en houden de aandacht
gespannen.
En die nadeelen zijn er nu.
Ook de zegeningen Gods ontbreken niet,
ook niet voor het natuurlijk leven. Maar
naast die zegeningen zijn er nu ook de
nadeelen.
Daar werd nog lang gehoopt, dat het
weer vóór den oogst veranderen zou en
het met den oogst zoo nog zou terecht
komen. Maar de oogst brak aan en die hoop
ging niet in vervulling. En met den oogst
valt het nu niet mee. De hoop voor wat
nog groeien en rijpen moet, wordt nu ook
kleiner, zoo ze al niet verdwenen is.
En daar denken we nu over. En daar
spreken we nu over. Daar denkeu we over,
als we in huis zitten en als we op den weg
gaan en als we nederliggen en als we op
staan. Want daar zijn we vol van. Maar
voor ééne zaak is er nu oog en hart
voor dien tegenspoed op het terrein van het
natuurlijk leven.
En als iemand die nadeelen niet zóó ziet,
als wij ze zien en er niet zooveel aandacht
aan schenkt, vinden we hem een zonderling
onaandoenlijk mensch en dan b9ijveren we
ons om hem dat alles duidelijk temaken.
In de dagen van onzen voorspoed deden
we dat zoo niet. Toen zeide we nietzie
eens wat een voordeel 1 Zie eens wat een
weldaden 1 Zie eens, wat die akker me
opbrengt en die en die. En wanneer een
ander ons dan op die voordeelen wees, dan
wilden we die wel erkennen, maar ver^
zuimden dan niet ook op de nadeelen te
wijzen en waarschuwden weGe moet niet
denken, dat het nu alles voordeel is.
Maar nu wijzen we vooral op die nadeelen.
Nu zeggen we zie toch eens ons nadeel
van dien akker bijna geen vruchten van
dien ook al niet veel 1 Want van die na
deelen zijn we vol. En die leggen beslag
op heel ons denken.
In dat alles nu ligt een groot gevaar.
Ook aan de dingen van het natuurlijk
leven mogen we onze aandacht schenkeD.
Maar ze mogen niet heel ons denken in
beslag nemen. Ze mogen daarin zelfs niet
de voornaamste plaats hebben. Eerst
hebben we te zoeken het koninkrijk Gods.
En ook nu vragen de dingen van het
geestelijk leven onze eerste aandacht.
Voor dat geestelijk leven nu ligt er rijke
leering in dezen tijd van tegenspoed,
wanneer we het natuurlijk leven bezien
in het licht van het woord Gods, dat
hierboven geplaatst is en waarin Mozes
aan het volk Israël voorhoudt, dat het
land Kanaan zijn water ontving
bij den regen des hemels.
Een geheel ander land was het land
Kanaan, waarheen Israël op weg was, als
Egypte, vanwaar ze waren uitgegaan.
Egypte was een vlak land. Het was
ook een land, waar het maar hoogst zelden
regende.
Voor den Egyptenaar was echter het
wegblijven van den regen van boven niet
in 't minst een bezwaar. Op gezette tijden
in 't jaar begonnen de wateren van de
Nijl, die in de geheele lengte door 't land
stroomde, te zwellen, drongen over hun
oevers heen, zette den omtrek geheel
onder water, lieten daar zinken het vrucht
bare slik, dat ze met zich voerdenom
dan na eenigen tijd weer terug te vloeien
binnen de oevers en het land vruchtbaarder
dan voorheen, achter te laten.
Daarbij kwam de Egyptenaar dan nog
met menschelijke kunst de natuur te hulp.
Bij de uiterste grens, die de rivier in zijn
overstrooming bereikte, maakt bij groote
waterbakken, die met den vloed van zelf
vol liepen. En uit deze waterbakken liet
hij dan door slaven, met emmers aan een
juk, het water verder het land opdragen.
Ze bewaterden het land zegt Mozes
met hunnen gang.
Zoo kon de Egyptenaar gerust zijn, ook
al zag hij geen wolk, die hem regen voor
spelde. Met den gang van zijn slaven
verkreeg ook het meer afgelegen land het
noodige vocht, en in die aldus toebereide
aarde kon hij zaaien zijn zaad.
Als de Egyptenaar bij den zegen, die
hem toekwam uit de rivier, nog voegde
z'ijn arbeid, kon hij van zijn land maken,
wat hij wilde. Zijn land was dan ook als
een kruidhof. Een kruidhof, een moestuin
brengt doorgaans meer op dan een akker.
Want die moestuin is maar kleinkan
daarom goed worden bewerkt en verzorgd.
Als zulk een kruidhof was nu al het land
in Egypte.
Afhankelijk bleef ook zoo de Egyptenaar
van God. Zijn voordeel kwam hem ook
toe van God, van God had hij die rivier
met dat vruchtbare slik, van God, dat die
rivier geregeld buiten de oevers trad.
En als God dat niet gaf als in de dagen
van Jozef dan bleef die rivier binnen
haar oevers en zelfs in Egypte kwam nood.
Maar die afhankelijkheid was dan
zoo te zeggen niet een rechtstreeksche
maar een middellijke. En wie oppervlakkig
zag, kon me8nen, dat men in Egypte van
God niet afhankelijk was.
Zulk een land nu als Egypte was Kanaan
niet.
Het land waar gij naar toe gaat om dat
te erven alzoo Mozes is niet als
Egypteland, vanwaar gij zijt uitgegaan,
hetwelk gij bezaaidet met uw zaad en
bewaterdet met uwen gang als een kruidhof,
maar het land, waarhenen gij overtrekt
om dat te erven is een land van bergen en
van dalen het drinkt water bij den regen
des hemels.
Niet een vlak land was Kanaan maar
een land van bergen en dalen. Het had
ook een rivier, de Jordaan, maar die rivier
liep niet door het midden van het land
meer langs de Oostgrens. Bovendien trad
die rivier ook niet buiten haar oevers. Aan
die rivier had het land in z'n geheel voor
zijn besproeiing niets. Zelfs als de Jor
daan op geregelde tijden, evenals de Nijl,
buiten haar oevers ware getreden, zou
de Israëliet daarmee nog maar weinig
hebben kunnen doen. Hoe zou hij dan
het water nog brengen op de toppen der
bergen? Zou Kana&u bevochtigdwordeD,
dan kon dat alleen door den regen des
hemels, die drenken kon het dal maar
ook den berg.
Daarin lag voor den Israëliet ook een
gemak. Het moeizame waterdragon over
de akkers kwam in Kanaan niet voor.
Maar daarin lag ook een nadeel. Werd
in Egypte niet gevonden een onvruchtbare
akker, die waren in Kanaan geen zeld
zaamheid. Dor waren de woestijnen van
Judea. En ook in de vruchtbare streken
kwamen er wel tijden voor, dat de velden
lagen dor en doodsch. Dan nl. als de
regen van d8n hemel niet neerdaalde. In
de dagen van Elia regende het niet in
drie jaren. En in de dagen van Jozef
regende het ook niet in Kanaan en om
brood moesten Jacobs zonen naar Egypte.
En als het dan niet regende in Kanaan
en de akker dor werd en onvruchtbaar
en het maar niet groeide, dan stond de
landman in Israël daarbij en dan kon hij
daar niets aan veranderendan moest
hij dat lijdzaam aanzien. De Israëliet
had het water maar niet voor het scheppen.
Hij kon het niet brengen, waar het noodig
was.
Afhankelijk was de Israëliet van zijn
God. Niet maar middellijk maar recht
streeks. Gaf God den regen van den hemel,
dan konden zijn velden drinken. Ont
hield God dien regen, zijn akkers ver
dorden. Was de Israëliet van God af
hankelijk, God deed hem ook die afhan
kelijkheid gevoelen.
Zoo is er voor ons en nu in dit woord,
in deze beschikking Gods, licht over het
natuurlijk leven, dat nu zoo het hart
vervult.
Daar is nu tegenspoed. Bepaalde nood
is er, door Gods goedheid, nog niet, maar
die nood zou toch wel eens kunnen komen.
En die tegenspoed is er omdat nu in
maanden al de regen niet van den hemel
neerdaalde.
De velden liggen daar dor en doodsch.
En daar kunnen we niets aan veranderen.
Konden we dat, onze weiden zouden malsch
gras hebben, onze korenvelden zouden
zware, veelvoudige vrucht dragen. Maar
daar kunnen wij niets aan doen. We
moeten dat alles maar lijdzaam aanzien.
Afhankelijk zijn we van God.
En die afhankelijkheid wil God ons nu
ook doen gevoelen.
in Memoriam Prof. Dr. U. BAÏINCK.
Zeeuwscle Kerkbode.
Vaste liiifirktrs0.0. L I t. 1EEI, l D. CIELEIU, F. 1. v. L EBDE, B. MEIJER, ie F. i. J. S8LF,
AbomcmtlltsprQsper kwartaal bi vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 eent.
AivtrtlltisprQl t 15 cent per regelbi jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie
UIY0AYB YAH DE
PBRSV1RBENIGING ZEEUWSCBB
A6r«g v»h dt Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, KiAAelktirg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentifin tot
uiterl|k Vridagmorgen te renden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Want het land, waar gij naar toe
gaat om dat te erven, dat is niet
als Egypteland, vanwaar gij uitge
gaan zijt, hetwelk gij bezaaidet met
uw zaad en bewaterdet met uwen
gang als een kruidhof
maar het land, waarheen gij over
trekt om dat te erven, is een land van
bergen en dalenhet drinkt water
bij den regen des hemels
een land, dat de Heere uw God
bezorgtde oogen des Heeren uws
Gods zijn gedurig daarop van het
begin des j aars tot het einde des j aars.
Deut. II 10-12.
Heij.
KERKELIJK LETBK.
Toen once vorige Kerkbode verscheen, stond
in de dagbladen het droeve bericht, dat ge -
beurd was, wat reeds langen tijd werd gevreesd
professor Bavinck was niet meer onder ons.
In kinderlijk vertrouwen is op 66-j arigen leef
tijd deze groote geleerde in den Heere Christus
ontslapen.
Hö was voor ons een van de drie helden in
het strijdperk: Kuyper, Bavinck, Rutgers.
Er zijn nog wel andere helden onder ons
overgebleven, maar tot deze drie geraken zij
niet.
Het groote verlies, door Bavincks heengaan
in onze kerken geleden, zal waarschijnlijk eerst
later, en dan nog niet door de groote massa,
maar alleen door enkele fijnere geesten gevoeld
worden. Want in geestelijken zin stond hij
van zijne schouders af en opwaarts hooger dan
allen.
Hij was van den Heere begaafd met een
scherp doorzicht, een helder verstand, een ruime
blik, een enorme kennis, een edel karakter,
een vast geloof, en hij heeft z$n groote gaven
niet anders gebruikt dan in dienst van Christus
en van de waarheid naar de Schrift.
Op wetenschappelijk gebied was hfj een der
corypheeën, doorkneed in philosophie, dogmen-
historie en dogmatiek. Zjjn levenswerk, in zijn
Gereformeerde Dogmatiek in 4 deelen ons be
waard, zal nog jaren lang grooten invloed
blijven oefenen. Zeldzaam groot was zijne gave
om in andersdenkenden het goede te waar
de er en. Vandaar dan ook dat zoovelen buiten
onzen kring, die altoos den Gereformeerden
gram zijn, voor Bavinck woorden van lof over
hebben.
In de jaren, toen Bavinck onder ons volk
optrad met lezingen en predicaties, was hij
voor het volk de geliefde redenaar, die op zoo
eenvoudige en pakkende wijze zjjn gehoor wist
te boeien, mee te sleepen en b|j ket licht der
Schrift de dingen van het tegenwoordige
wereldleven te leeren beschouwen.
Gelijk de Heere den band tusschen ons Ge
reformeerd volk en Kuyper langzamerhand
losser gemaakt heeft, zoo is 't ook gesehied
met den band tusschen ons en Bavinck. Geen
schokkend, maar een lang voorgevoeld sterf
geval had plaats.
En toch is de leegte, door Bavinck achter
gelaten, door geen ander aan te vullen. Hoe
bescheiden h$ ook was, h$ was een geheel
eenige.
Dankbaarheid vervult de harten van onze
Gereformeerden voor wat onze God aan onze
kerken zoovele jaren in dezen hooggeleerden
broeder ons gaf, maar ook groote, diepe smart
en rouw, dat èa onze Universiteit èn onze
kerken voortaan hem zullen missen.
De Heere heeft gegeven, de Heere heeft
genomen, de Naam des Heeren zij geloofd.
Kkbkhof.
Aan de „Standaard" ontleenen we nog het
volgende omtrent Bavincks leven en arbeid
Jeugd en studietijd.
De levensloop van dezen grooten zoon der
Scheiding ving aan te Hoogeveen 12 Dec. 1854,
waar zijn vader, ds. J. Bavinck, toen predikant
was. Later vertrok deze naar Bunschoten en
nog weer later naar Almkerk in Noord-Brabant.
Hier ontving de jonge Bavinck onderwijs op
het instituut van den heer Hasselman. Later
bezocht hij het gymnasium in Zwolle en na dit
te hebben afgeloopen, ging hij een jaar naar
de Theol. school te Kampen, waar zjjn vader
predikant was geworden. Maar de jonge man
van wijsgeerigen aanleg begeerde andere vorming
en zoo ging hg in 1874 naar Leiden, naar de