Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
35e Jaargang.
Vrijdag 27 Mei 1921.
No. 21
UIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg,
lull liiiffirkinD.O. I. J. v. d. VEEI, J. D. IIELEIM, F. J. v. i EIDE, B. MEIJER, n F. 1. J. MLF.
UITGAY1 YAH DE
PBRSVBRBENIGIMG ZEBUWSCHB KERKBODE.
ZOODANIG ALS IK.
De liefde is niet afgunstige.
Daarom is onze tijd zoo vol afgunst,
omdat ze zoo liefdeloos is. Men kan
het niet aanzien, dat het deel van een ander
meerder en beter is dan het zijne.
Iets wat niet gezegd wordt om de
schreiende ongelijkheid, die in zoo menig
opzicht heerscht, te bemantelen maar dat
toch om die ongelijkheid wederom niet
mag worden voorbijgezien.
Eigenlijk is er maar één ding, waardoor
die afgunst in ons kan gedood worden, n.l.
de liefde, en wel die liefde, die door den
Heiligen Geest gewerkt wordt in dat hart,
dat van nature geneigd is, God en den
naaste te haten.
Zeker, degenen, die door hun woord de
afgunst stelselmatig voeden in de harten
van duizenden bij duizenden, zij laden een
schrikkelijke verantwoordelijkheid op zich
niet het minst hierom, dat zij zooveel
innerlijk geluk verwoesten, waarvoor zij
niets teruggeven, en omdat zij begeerten
prikkelen, die zij niet kunnen vervullen.
Maar die afgunst zouden zij niet kunnen
voeden, als ze niet van nature in ons
aller hart was.
Wat onzen afgunstigen tijd bovendien
kenmerkt, is dat ze de begeerten niet
richt op de hoogere goederen, maar bijna
uitsluitend op het z i e n 1 ij k e en z i n-
n e 1 ij k e.
Niet op kennis en wetenschap, niet op
de gaven van verstand en hart, niet op
adel van ziel en karakter, die wij aan
anderen zouden kunnen benijdenmaar
op mooie kleeren en meubelen, op een
levenspositie, waarbij men zich allerlei ge
nietingen kan veroorlooven, op geld, en
nog eens geld onder velerlei telkens wis
selende benaming.
Onze zinnelijke tijd weet nauwelijks meer
van een s edele c, nog minder van een
aheilige jaloerschheid«. Het: aoch, dat ik
was als gij !cc komt niet meer over de
lippen, die zoo gewoon zijn aan het»ocb,
dat ik het zoo had als gij, als hij, als
zij, als deze of diek
En nog eens, we weten wel, dat er voor
deze verzuchting maar al te vaak alle aan
leiding is. Maar te bejammeren is de ver
blindheid, waarmee men schijnt geslagen
voor die dingen, die h o o g e r mate van
geluk aanbrengen, om nu eens te zwygen
van datgene, wat een mensch alleen waar
achtig en volkomen gelukkig maakt voor
tijd en eeuwigheid.
Stel daartegenover nu een man als
Paulus, op het oogenblik, dat bij staat
voor Agrippa.
Voor het uiterlijke is er aan zijn
kant enkel ellende. Hg is gevangen man,
nu meer dan twee jaar lang. Er is met
zijn recht gespeeld. Zelfs heel deze zooge
naamde gelegenheid om zich te verant
woordenis van de zijde van den Romeinschen
landvoogd slechts een middel om door
Agrippa te weten te komen, wat hij toch
eigenlijk aan den keizer moet berichten
als de beschuldiging, die tegen hem is
ingebracht.
En daar tegenover hem zitten Agrippa,
en Bernice, met groot gevolg, alles schitte
ring naar de wereld. Daar zit Festus, de
man van de macht. En rondom in de zaal
de élite van het militaire en civiele Caesa-
rea, x>de oversten over duizend, en die de
voornaamsten der stad waren(Hand.
2523).
En toch is er in Paulus' hart geen be
geerte naar dat alles. Hij benijdt er hun
niets van. Integendeel, Agrippa moge het
dan gemeend hebben of niet, van z ij n
lippen wordt het woord gehoordGij be
weegt mij bijna een Christen te worden.
En inderdaad, Paulus was te benijden.
Paulus gevoelde dat ook zelf. Als bij de
vergelijking maakte tusschen degenen, die
hem hoorden, en zïchzelven, dan was niet
hij te beklagen en zij te benijden, maar
zij te beklagen, diep te beklagen, en hij
te benijden.
Zij leefden buiten den eenigen troost in
het leven en sterven. Het leven en be
staan van menschen als Agrippa en Bernice
en Festus en heel dat aanzienlijk gehoor
was, onder alle uitwendige glans en heer
lijkheid, innerlijk toch zoo arm en ledig,
ja wèl beschouwd diep ellendig.
Paulus doorzag dat heel wel. Ea als hg
eerst van Festus te hooren heeft gekre
gen dat hooghartig-verachtende en spot
tende: »Gij raast, Paulus, de groote ge
leerdheid brengt u tot razernij"en ver
volgens van Agrippa het complimenteus-
afwijzende »Gij beweegt mij bijna een
Christen te worden"; dan wordt hij
innerlijk bewogen met het lot van deze
heidensche en verheidenschte lieden. Dan
ziet hij niet meer voor zich den rechter,
die de Joden naar de oogen ziet en onder
den schijn van rechtsv o r m e n het recht
versmoort. Dan ziet hij niet meer tegen
over zich den Koning, die uit nieuwsgie
righeid den apostel van Jezus eens wil
hooren. Maar dan ziet hij tegenover zich
menschen, zondaren, gebonden
met Satans banden, die verloren gaan zoo
er geen verandering komt. Menschen met
dezelfde behoeften, en die toch blind zijn
voor hun eigen diepe ellende.
En in het volle besef van zijn eigen
zalig lot roept hij het uit»Ik wenschte
wel van God, datallen, die mij heden
hooren, zoodanigen wierden gelijk als ik
ben, uitgenomen deze banden".
Lezer, ook gij zijt van dezelfde belijde
nis als de apostel Paulus. Gij stemt toe,
dat in Christus alleen alle zaligheid voor
tijd en eeuwigheid is te zoeken en te vinden.
Weet gij u nu in Christus zalig? Niet
alleen als uw stervensure komt, maar ook
in uw leven? Leeft gij daarbij, denkt
gij het u genoegzaam in, hoe rijk, hoe
alles-doordringend, hoe vast en zeker de
troost is van het »Jezus'-eigen" te zijn
Paulus was een gevangene. Dat was een
groot en bitter lijden. Ea toch, het
overvleugelde hem niet. Hij was niet on
gelukkig, maar gelukkig. En die ketenen,
nu ja, dat was dan ook heteenige. Maar
hij spreekt ervan als een bijzaak»uitge-
nomen deze banden".
Wat dunkt u, zou het leven bij den
eenigen troost ook u w kruis, u w lijden,
u w smarten niet kunnen verzachten zoo
dat gij nog oorzaak vindt om den Heere
te danken, tusschen uw zuchten en klach
ten door
En als gij dan iets kent van die heilige
liefde, waarvan de Apostel in 1 Corinthe
13 zoo heerlijk spreekt, dan wilt gij dat
niet voor uzelf houden om er u op te ver-
hoovaardigen, maar hij wilt ook van dien
eenigen troost aan anderen gaarne mede-
deelen.
Dit wordt de triomf der liefde. De
afgunst spreektIk wilde, dat i k ware
als g ij De 1 i e f d e zegtIk wenschte
wel van God, dat g ij waart als ik!
Kent. g ij iets van deze liefde Brengt
gij er iets van in beoefening? In het
g e e s t e 1 ij k e, en ook in het s t o f f e-
lijke? Ook door van uw geestelijk en
stofTelijk goed mede te deelen aan
wie aan het een of het ander of erger nog
aan beide gebrek hebben
KEBKBLIJK LETEJV.
Zelfmoord.
Geldleening Zending.
AkonitmantflprQs]: per kwartaal bp vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
A4f«rttlti«pr||a t 15 cent per regelbp jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrfke reductie
Adres v»i de Administratie
Firma LITTOOIJ A OLTHOFF, Middelbare:.
Berichten, Opgaven Pre likbeurten en Advertentiën tot
uiterl|k Vr jdafmorf en te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
En Paulus zeide: Ik wenschte
wel van God, dat, èn bijna èn
geheellijk, niet alleen gij, maar
ook allen, die mij heden liooren,
zoodanigen wierden gelijk als ik
ben, uitgenomen deze banden.
Handelingen 26 29.
Reeds eenige weken geleden kwam bg mij
de gedachte op, dat ik eens wgzen moest op
een verschijnsel, dat met zorg vervalt. Achter
eenvolgens kwam het in onze omgeving voor
dat iemand een einde aan zjjn eigen leven
maakte en toen ik dezen morgen in een der
Bladen las, dat er in 't buitenland een anti-
zelfmoord-Bond opgericht was, meende ik het
niet langer te moeten laten.
In vele opzichten is er veel gedaan om het
menschenleven te vergemakkelijken en te ver
aangenamen. De arbeidstijd is verkort. Vroeger
werkten de meesten veel langer dan tegen
woordig en er bleef weinig gelegenheid over
om zich te ontwikkelen en zich te ontspannen.
Van den vroegen morgen tot den laten avond
liep men in den tredmolen van den dagelgkschen
arbeid. De inkomsten waren voor velen schraal
en weelde kon men zich in geen geval ver
oorloven. Een enkele maal deed men aan de
uitgieting der overdaad, maar dit was dan ook
alles. Thans echter offert men overvloedig op
het altaar van pret en menigeen is er eDkel
op bedacht om zooveel mogelijk van 't leven
te genieten. De gelegenheden om zich te ver
maken werden vermenigvuldigd, en er ligt
uiterlijk dan ook een aantrekkelijke glans over
het leven. De grenzen, welke vroeger tusschen
het geoorloofde en het ongeoorloofde stonden,
zijn voor een groot deel uitgewischt, want het
tegenwoordige geslacht houdt van de ruimte.
Van banden houdt men niet meer. De mensch
moet zich kunnen uitleven, dit is de leus, en
het gevolg daarvan is, dat men meer leeft
naar de uitspraak van het eigen hart dan naar
de wet Gods. Losheid van beweging en van
leven is het, wat velen behaagt.
Toch wordt er nog veel geleden. Het even
wicht in 't leven ontbreekt veelzins en men
gunt zich niet den tijd om eens tot zich zelf
te komen. Overal raakt het leven meer in
beweging en vandaar dat velen zich door den
sterken stroom mee laten voeren, zonder zich
ernstig rekenschap te geven, waarheen dit
alles leidt. Het is dan ook niet vreemd, dat
menigeen, als het spel uit is, mismoedig wordt.
Geestelijke schatten heeft men niet veroverd
en men heeft zich niet gewend aan God, hoe
zou er dan sprake van vrede kunnen zjjn. De
wereld was de eenige leidsvrouw en zij laat
den mensch na langeren of korteren tgd los.
Dan komt de ontnuchtering met haar gevoel
van ledigheid en ontstemming.
Men klaagt over zijn medemenschen, die
geen medelijden kennen en die niets voor an
deren voelen. Het leven gaat hen voorbij, zg
kunnen niet meer mee. Eerst teren zij nog
op de herinneringen en trachten zich uit hun
moeilijkheden te verheffen, maar de veerkracht
verzwakt en rondom hen wordt het steeds dorder
en doodscher. Langzamerhand dringt zich de
overtuiging op, dat er aan het leven niet veel
is. De pret duurde kort en het overige drakt
neer. Dan komt de verzoeking met kracht en
velen bezwijken.
Voorstellen kan ik me, hoe iemand er toe
komt, om tot de schrikkelijke daad te komen
den broozen levensdraad af te snijden. We
kennen allen den veelbeproefden lijder in Uz,
wien op eens al zijn bezittingen ontnomen
werden. Zelfs al zgn kinderen kwamen om
en zelf werd hij met een pijnlijke en afzichte
lijke krankte bezocht. Inplaats dat zijn vrouw
hem troostte, zeide zg zegen God en sterf.
Ach, man, zegt zij, is dit nu een leven, maak
er een eind aan en verberg u zelf voor deze
ellende in 't graf. Er is veel noodig om moedig
te blijven, als alles van ons weg wijkt, wat
ons voorheen een oorzaak van blijdschap was.
Het kan er in een menscheljjk hart zoo donker
uitzien, dat men nergens meer licht aanschouwt,
en wie dan geen oog heeft voor de eenige
schuilplaats, van wieu Mozes zoo roerend schoon
in zijn gebed spreekt, wat blijft er voor hem
over. De hoop, welke de mensch zoolang het
hoofd omhoog doet houden, bezwijkt soms.
Wel is de trek naar het leven ons diep inge
prent, maar de omstandigheden, waaronder
menigeen leeft, zijn zoo ontmoedigend en de
lasten, hem opgelegd, zoo drukkend, dat ten
langenleste de mensch het opgeeft. Voor de
waarheid van 't oordeel was er geen plaats in
't hart en dan schijnt de dood een uitkomst.
Immers men legt met het leven den last ook
af en men vindt in 't graf een verberging tegen
al het leed en alle ellende. Verder reikt de
blik niet en men vraagt zich niet af, hoe men
verantwoording kan doen. Eén gedachte ver
vult hoofd en hart, en dit is, dat men er niet
langer in big ven wil. Men denkt alleen aan
het beklemmend en benauwend heden en het
verlangen naar den dood krijgt de overhand.
Waarlijk er wordt geleden en wie ooit men
schen ontmoet heeft, die met zelfmoordgedachten
vervuld zijD, weet eenigermate, welk een bange
onrust zulke deerniswaardigen voortdrijft tot
het droevig einde, tenzg God het genadiglijk
verhindert. In ons oordeel over zulke bekla-
genswaardigen mogen we wel vooizichtig zijn,
want wie onzer heeft recht om op zich zelf te
roemen. Doch laten we voor ons zelf twee
dingen zoekenniet het zinnelijk vermaak dat
altoos in diepe teleurstelling eindigt, maar de
ware vreugde, welke alleen gevonden wordt in
de gemeenschap met God in Christus door den
H. Geest en tevens bidden om de genade,
welke ons leert om alle onze zorgen op den
Heere te werpen en Hem te kiezen tot de
eenige schuilplaats in alle gevaren, welke ons
bedreigen. Boüma.
Geljjk uit het officieels verslag van de
Deputaten zal kunnen blijken, is de laatste
geldleening a 5% ten behoeve der Zending te
Magelang nog niet volteekend. Er ontbreekt
nog ongeveer f 8000 aan. Deze meedeeling ge
schiedt, opdat gegadigden zich zouden wenden,
liefst rechtstreeks tot den heer C. J. Hondius
Jr., Vlasmarkt Middelburg. Het is een soliede
geldbelegging. De aflossing geschiedt in dertig
jaar. Men dient daarmee bovendien den arbeid
in Gods Koninkrijk. We hopen spoedig te
kunnen melden, dat de leeniDg volteekend is.
De stukken zijn gereed en worden aan de
adressen verzonden.
Kebkhof.
RECTIFICATIE.
Ds. Telkamp deelt me mede, dat het verslag
van zijne toelichting der stellingen op de
Ouderlingen Conferentie niet van hem zelf is,
en ook ten spijt van zgn lengte, nog geen
zuiver beeld geeft van 't gesprokene.
De eigenaardige redactie in het meervoud,
le persoon: „ons* deed mg vermoeden dat Da.
T. zelf de steller was.
Kebkhof.